Boerenpsalm, verschenen in 1935, kan men op dbnl gewoon afladen. Mijn exemplaar (uitgeverij Van Kampen, achtste druk) heb ik in 1963 gekocht. Ik heb het boek altijd zeer goed gevonden, maar nu ik het trager en aandachtiger gelezen heb dan de vorige keren noem ik het ronduit een Vlaams meesterwerk. Het is bijwijlen zeer ontroerend en soms zo hilarisch dat ik tranen gelachen heb. Het boek is zodanig Vlaams, dat het mij niet verbaast dat men het in Noord-Nederland niet (en zeker niet in dezelfde mate) kan waarderen. In de boekbespreking die men op dbnl vindt lezen we dat het Utrechts Nieuwsblad kortweg schreef dat Timmermans beter zou zwijgen wanneer hij niets te zeggen had. Niets te zeggen! Tss.
Boerenpsalm verhaalt het volledige actieve leven van boer Wortel in een dorp aan de Nete. Het verhaal is zo archetypisch, dat men enige moeite heeft het in de tijd te situeren. Ik vond het verrassend, te moeten besluiten dat Wortel vóór 1850 geboren is. Dat blijkt als volgt. Toen hij ging trouwen met Angeliek was hij "tegen de zestig" en was zijn zoon Stan veertien jaar. Ook uit zijn tweede huwelijk had hij nog een zoon, die dus hoogstens 13 is. Als hij ons zijn verhaal vertelt is die zoon al getrouwd, hetgeen betekent dat we minstens een jaar of 8 later zijn; Wortel is dan zeker 65. Hij heeft nog geen weet van de eerste wereldoorlog, die in 1914 aan de Nete flink zou huishouden. Ergo, hij kan niet na 1850 geboren zijn. Zijn zoons moeten overigens loten voor hun legerdienst, en de loting is in 1909 afgeschaft. In de winter van zijn trouwjaar verschijnt er een komeet, die voor allerlei onheil verantwoordelijk wordt gesteld. Over dit trouwjaar zouden we meer weten als we die komeet konden thuisbrengen, maar hier heeft Timmermans een steek laten vallen: een opvallende winterkomeet is er niet geweest in de periode die in aanmerking komt.
Toen ik Boerenpsalm recent opnieuw ter hand nam had ik net twee reisverslagen gelezen van Kongo-kenner prof. Amaat Burssens, die deskundig de negerziel beschrijft uit de jaren 1920 en 1930. In het bijzonder had ik geleerd dat in Afrika ziekte en tegenslag altijd door duistere machten veroorzaakt zijn, en dat zij met magische (tegen)middelen bestreden moeten worden. Ik had geen enkele moeite diezelfde opvattingen te herkennen in boer Wortel. Ziekte en de kwade hand bestrijdt men namelijk met bedevaarten en novenen, en door tussenkomst van de pastoor en andere gebedsgenezers. De doktoor heeft als enige rol de nabestaanden ervan te verwittigen als het tijd wordt de pastoor te roepen. Ironisch genoeg trekt de katholieke bedienaar van leer tegen het z.g. bijgeloof, en hij daagt de rondspokende Zwarte Non uit om aan hem te verschijnen, zonder diezelfde proef te doen met de geesten die zijn eigen voodoo-geloof bevolken. Wortel gaat er prat op dat hij zonder chimiek werkt, en om de slakken uit zijn perceel te jagen schakelt hij een medicijnman in, zonder te weten dat zijn buurman net hetzelfde doet. In een hilarische scene (hier na te lezen) zien we de beide tovenaars handgemeen worden over de scheidingshaag heen, waarna ook de beide opdrachtgevers tot het gevecht toetreden om elkaars tanden uit te slaan. De pastoor is overigens ook huwelijksmakelaar, en op zekere dag verrast hij Wortel, die al enkele jaren weduwnaar is, met de mededeling Gij gaat trouwen en raad eens met wie?
Hieronder enkele citaten die literaire vondsten van Timmermans illustreren: eenvoudige zinnetjes tussendoor (wij hebben ze schuin gedrukt) die opmerkelijk zijn van waarneming en betekenis.
Hoe Wortel met zijn toekomstige vrouw kennismaakt:
Op den beeweg naar Scherpenheuvel, ik ga alle jaren te voet naar Scherpenheuvel, zitten wij daar in dezelfde staminee, met nog veel volk, onze boterham op te eten. Buiten regende het, de vloer was slijk. Ze zat over mij, maar ik had haar nog niet opgemerkt. Er waren zooveel menschen en ik was met mijn gedacht ergens anders. Ik wil wat opschuiven om een boerin door te laten en ik stoot onvoorziens mijn glas bier om. Zij sprong op voor haar kleed, en haar boterhammen vallen op den grond. Ik was verlegen en ik gaf er drie van mij. Ze wou ze niet aannemen. — Dan gooi ik de mijn ook in 't slijk, zei ik. Er was spek tusschen. Toen nam zij ze aan.
Nadat Wortel, in zijn nachthemd naar buiten gelopen, vermeden heeft zijn buurman de kop in te slaan:
Geen moordenaar! Hoe schoon was dat afgeloopen. Toen had ik voor God kunnen knielen lijk in de kerk, maar ik was te verlegen, zoo zonder broek aan.
Hoe de pastoor zijn laatste levensfase ingaat:
Zoo gingen er jaren voorbij. Ik had er groot spijt van, aan hem had ik een schoonen vriend verloren, die mij kon troosten en opmonteren als ik het noodig had. En ik heb dikwijls gereed gestaan om hem eens te gaan spreken, maar natuurlijk dat kwam er niet van. Hij wierd ziek en liet zijn haar groeien. Hij zat altijd in zijnen hof in een boek te lezen of naar de vogelen te luisteren.
Over naar de vorm. Het boek krioelt van woorden die van elkaar geschreven staan maar die we nu aaneen schrijven. Zo wordt Angeliek vreemd omschreven als een oude, jonge dochter. Ook moest ik er opnieuw aan wennen dat daar gewoon er betekent, en dat er in de zin Daar hapert hier iets niet twee tegenstrijdige plaatsaanduidingen staan. (Idem dito bij collega Ernest Claes, met zijn Daar is een mens verdronken.) Ook typisch Brabants is de kromme zinsbouw (vandaag nog altijd in gebruik), die systematisch de volgorde omkeert in zinnen als "we spraken af om te gaan zwemmen". Echte taalfouten zijn bij Timmermans overigens niet talrijk. Hier is er toch een, me dunkt, met mijn correctie er alvast bij:
Dank zelfs tot den Jezus dien ik uit hout gesneden heb en die de groote donkerte en 't weinig licht van mijn hart heeft nagegaan.
De eerste die (zelfs zonder buigingsuitgang) is een lijdend voorwerp, en kan dus niet verderop dienstdoen als onderwerp! (Toegegeven, is niet zeer zichtbaar en heb ik zelfs 1 keer aangetroffen bij de grote stilist Godfried Bomans. Men kan menen dat mijn voorafgaande zin de fout ook bevat.)
De zeer Brabantse kleuring van de woordenschat levert af en toe moeilijkheden op. Hieronder een lijstje van woorden die ik zonder hulp niet kon begrijpen. (De bladzijden zijn die van mijn eigen exemplaar.)
16: binnenbeer = varken waarvan de teelballen niet ingedaald zijn
16. generen = onderhouden
19: lies = ossevet
31: mozegat = gootgat
71: arasie (Frans rage) = woede
78: vandeeg = erg
93: paleren (Frans polir) = versieren
95: Maderanten = Maria
96: permiteren = klagen
98: peperkool = peperkorrel, peperkoorde = harige wrat
123: dweep = sukkel
131: lits = lus
156: geen djanter = niets
159: schelft = opslagruimte boven de stal
181: berlikken = klaarspelen
183: kramankel = sukkelachtig
195: band = boord (van hemd)
195: duizeneren = piekeren
*
Toegevoegd 16 juni 2024. Dat ziekte en tegenslag altijd door duistere machten veroorzaakt zijn, en dat zij met magische (tegen)middelen bestreden moeten worden is voorwaar geen privilege van negers of van Timmermanse boeren. Father and Son van Edmund Gosse verscheen in 1907 en daarin lezen we over Philip Gosse, lid van de Royal Society, het volgende.
He retained the singular superstition, amazing in a man of scientific knowledge and long human experience, that all pains and ailments were directly sent by the Lord in chastisement for some definite fault, and not in relation to any physical cause. The result was sometimes quite startling, and in particular I recollect that my stepmother and I exchanged impressions of astonishment at my Father’s action when Mrs Goodyer, who was one of the ‘Saints’ and the wife of a young journeyman cobbler, broke her leg. My Father, puzzled for an instant as to the meaning of this accident, since Mrs Goodyer was the gentlest and most inoffensive of our church members, decided that it must be because she had made an idol of her husband, and he reduced the poor thing to tears by standing at her bed-side and imploring the Holy Spirit to bring this sin home to her conscience.