We hebben het hier over de Vlaamse leeuw als wapen van de graaf van Vlaanderen. Voor het gelijknamige volkslied kan men hier terecht.
*
E. Warlop, "Oude Vlaenderen" en de Zwarte Leeuw op Gouden Veld, Miscellanea Archivistica XXVIII, Algemeen Rijksarchief, 1980, 5-52 (Integraal hier.)
M. Gysseling, Voorgeschiedenis van de Vlaamse Leeuw, Jaarboek XXIV van De Oost-Oudburg, 1987, 81-130. (Integraal hier.)
Van de Vlaamse Leeuw belandt men zeer snel bij de heraldiek van de eerste Anglo-Normandische koningen. Een zeer goed overzicht geeft
Brigitte Bedos Rezak, Review van Adrian Ailes, The Origins of The Royal Arms of England: Their Development to 1199 (Graduate Centre for Medieval Studies, Reading University, 1982), in Speculum, vol. 60 No 2 (1985) 373-376. (Tekst hier.)
*
Om met het einde te beginnen: Gysseling sluit zijn artikel over de Vlaamse Leeuw af met de zin Invloed van de kruistochten is niet aanwijsbaar. Dat de heraldiek een gevolg zou zijn van de kruistochten wordt ook door Rezak geklasseerd onder de obsolete notions. Zij schrijft, net zoals T. Veyrin - Forrer (Précis d'Héraldique, Larousse 2004, blz. 8): men is het er tegenwoordig over eens dat de heraldiek in het Westen het gevolg is van de evolutie in de militaire uitrusting. In de twaalfde eeuw evolueerde de neusbescherming van de 'normandische' helm tot een volledige gezichtsplaat, waardoor de strijders totaal niet meer te herkennen waren.
Om dat te verhelpen begonnen zij op hun schild systematisch een persoonlijke afbeelding te schilderen, die in de tweede helft van de 12de eeuw in toenemende mate erfelijk werd. Die markering van schilden is dus fundamenteel anders dan de universeel verspreide gewoonte om schilden te voorzien van versieringen zonder exclusief, permanent of erfelijk karakter. De nieuwe wapenschilden verschijnen in het eerste kwart van de twaalfde eeuw (N.B. een periode zonder kruistocht) tussen de Loire en de Maas en danken hun snelle verspreiding aan de steekspelen. De latere kruistochten hebben die nieuwe mode enkel uitvergroot (eigen bewoordingen, naar Veyrin-Forrer, blz. 8).
De geboorte van de heraldiek valt dus te situeren rond de tijd waarin Diederik van de Elzas de zestiende graaf van Vlaanderen werd, dat was 1128. (De eerste was aangetreden in het jaar 862.) Tot de oudste sporen van heraldiek behoren zegels gehecht aan documenten, en wel van zodra de mode ontstond om er heraldische wapens op te tonen. De zegels van graaf Diederik tonen ofwel geen heraldiek ofwel een wapen met een schuinbalk beladen met een onherkenbaar geworden figuur. Zijn zoon, graaf Filips van de Elzas, gebruikte naast een niet-heraldisch ook twee heraldische zegels, voor het eerst geattesteerd in 1162. Op zijn schild, helm en banier verschijnt de klimmende leeuw, die vanaf dan erfelijk zou worden bij de graven van Vlaanderen. Hieronder een natekening uit Vredius, Sigilla Comitum Flandriae, 1639. (Hier in het Latijn en hier de Franse vertaling uit 1641. Vredius bevat ook een veel vroegere Vlaamse Leeuw, maar die is gebaseerd op een vervalst zegel, zie Warlop blz. 10.)
De Vlaamse Leeuw anno 1162 |
We zien hier meteen de oudste 'Vlaamse Leeuw', want het randschrift, van het zegel doorlopend in het tegenzegel, luidt Sigillum Philippi Comitis Flandrie et Viromandie (Zegel van Filips, graaf van Vlaanderen en Vermandois). Het tegenzegel levert nog een andere primeur: de oudste wapenbanier die bekend is.
Peu après les premières armoiries, nous trouvons, en 1162, sur le contre-scel du comte Philippe de Flandre un nouveau type d'enseigne, la bannière proprement dite. Elle est carrée, ou souvent plus haute que large, sans fanons et convient admirablement pour présenter ler armoiries. (...) L'axe principale de la bannière est parallèle à la hampe et les animaux y paraissent tournés vers celle-ci et faisant semblant d' y grimper. (D.L. Galbreath & L. Jéquier, Manuel du Blason, Ed. Spes, 1977, blz. 28-29)Dit zegel met de wereldprimeur op zijn tegenzegel dateert van vijftien jaar vóór Filips op kruistocht vertrok. Het verhaal dat hij het leeuwenwapen ingepikt heeft van een overwonnen Sarrazeen is dus gegarandeerd vals.
Uit kleurloze zegels kunnen de kleuren van het schild natuurlijk niet afgelezen worden en Filips' leeuw had, zoals alle heraldische leeuwen uit die tijd, geen tong en geen nagels. De hier nagetekende donkere leeuw-met-tong-en-nagels op een lichte achtergrond is, wat dat betreft, een anachronistische vertekening. Voor de toeschouwer kijken heraldische leeuwen normaal gesproken naar links, en dat is ook bij Filips zo, behalve op het zegel uit 1179 waar de leeuw op het schild 'omgewend' is hoewel hij op het tegenzegel de normale kant opkijkt.
Filips' ruiterzegel-met-wapenschild paste in een opkomende mode. Onder de zegels waarvan de attestatie ouder is dan die van Filips zijn diverse leeuwenwapens, uit alle windrichtingen: die van Hendrik 'de Leeuw' van Saksen en Beieren, Welf VI van Toscane, Willem van Anjou, en Ottokar III van Stiermarken met een 'panter', wat een gaande leeuw is. (Galbreath & Jéquier, blz. 23 e.v.) Ook in onze contreien is de leeuw al eerder gesignaleerd dan bij Filips: op een munt van Eustachius III, graaf van Boulogne tot 1123, en op een tegenzegel van Willem van Ieper uit 1158. (Dat laatste is wel ná het cruciale jaar 1157 waar het verder over gaat.) Zeer exclusief kan men de leeuw van Filips bepaald niet noemen, en pogingen om hem familiaal of politiek te verklaren komen dan ook niet zeer overtuigend over. In de onoverzichtelijke pan-Europese dynastieën van toen is men altijd wel ergens familie van iemand anders, en naast de familiale zijn er nog de talloze feodale verwantschappen. Maar onder de vele 'halve' duidingen van Filips' leeuw is er toch één die mij plausibeler voorkomt dan de andere.
In het jaar 1157 begon de politieke loopbaan van de jonge Filips. Zijn ouders waren zinnens om naar het Heilig Land op bedevaart te gaan en hem voor de duur van hun afwezigheid het bestuur van het land over te dragen. In februari 1157 begaven ze zich naar Normandië bij [de koning van Engeland] Hendrik II, om hem hun zoon en land toe te vertrouwen. Op 12 mei bracht Diederik alle wereldlijke en geestelijke groten in Atrecht bijeen om hun de jonge vorst voor te stellen. Tijdens deze bijeenkomst, waarvoor ook het volk massaal opgekomen was, werd de toestand van het land besproken en werd ondermeer Filips als opvolger in Vlaanderen benoemd. (...) De aanwezige groten bezwoeren de bezorgdheid van de oude graaf en zijn gemalin door plechtig te beloven, hun zoon in alles te gehoorzamen en hem voluit te steunen. Daardoor gerustgesteld begon Diederik de volgende dag, 13 mei, met groot gevolg aan zijn reis. Op die bijeenkomst kreeg Filips waarschijnlijk ook de titel 'Graaf van Vlaanderen'. (Philipp von Elsass, Graf von Flandern 1157 (1163)-1191, doctoraal proefschrift van Joseph Johnen, Universität Jena 1909, uitgegeven door Weissenbruch, Brussel, 1910, blz. 7-8, hier.)
H. Van Werveke geeft de volgende aanvulling.
Het jaar 1157 was er dus voor Filips een van volledige emancipatie: hij was van dat tijdstip af graaf in de volle zin van het woord. De vijftienjarige trad voor het eerst als volwassene op. [In die kringen begon meerderjarigheid op vijftienjarige leeftijd.] Wellicht werd hij toen ook tot ridder geslagen. Mogelijk heeft men door de toekenning van een wapenbeeld de betekenis van die promoties willen onderstrepen. (Een Vlaamse graaf van Europees formaat, Filips van de Elzas, Unieboek BV 1976, blz. 15)De ridderslag en het aannemen van het leeuwenwapen op 12 mei 1157 worden ook door Warlop (blz. 38) en Gysseling (blz. 89) aanneemlijk geacht. Beiden schrijven dat het oude gravenpaar, drie maand voordien, naar Normandië gereisd was om hun zoon 'onder de hoede/bescherming' van Hendrik II Plantagenet te plaatsen. Van die koning is het wapen niet met zekerheid bekend, maar het was
waarschijnlijk dit:
zoniet een van deze twee:
Graaf Diederik had altijd handig gelaveerd tussen de koning van Frankrijk, van wie hij een vazal was, en die van Engeland, waarvan de wol onmisbaar was voor de Vlaamse lakennijverheid. Het leeuwenwapen dat Filips krijgt drie maand na de diplomatieke demarche van zijn vader bij de leeuwenkoning van Engeland kan dus best een politieke betekenis hebben gehad: de piepjonge graaf van Vlaanderen als protégé van Hendrik II Plantagenet. Dat het nu eens om 'klimmende' en dan weer om 'gaande' leeuwen gaat had in die tijd geen grote betekenis. Filips van de Elzas liet de Vlaamse stad Ariën-aan-de-Leie (Aires-sur-la-Lys) munten slaan waarop een gaande leeuw te zien is. En op de grafplaat van zijn oom Godfried van Anjou
zien we ze klimmend op het schild en gaand op de helm. De basisregel is immers, dat wapendieren de beschikbare oppervlakte maximaal opvullen, en bijgevolg varieert de gedaante van een wapendier met de vorm die men wou vullen. De meesten nemen aan dat Hendrik II, de zoon van de met leeuwen beklede Anjou van hierboven, de heraldische leeuw uit Anjou in Engeland geïmporteerd heeft. (Zie Rezak.) Als de leeuw van Hendrik II dus de vader van de Vlaamse is, dan is Anjou (twee of meer gouden leeuwen op blauw) zijn grootvader. Heeft de Vlaamse leeuw ook een overgrootvader? Dat zou dan de vader van de leeuwen van Anjou moeten zijn. Volgens Ailes (zie Rezak) komen we dan uit bij de (veronderstelde) leeuw van koning Hendrik I, zoon van Willem de Veroveraar. Volgens Ailes was dit die oerleeuw van Normandië-Anjou-Engeland-Vlaanderen:
De Vlaamse leeuw is de oudste van de vele leeuwen in de Nederlanden (Gysseling blz. 81, Van Werveke blz. 16). De leeuwen van Brabant, Holland enzovoort zijn er navolgers van, zodat ook de huidige wapens van Nederland en België uiteindelijk op de Vlaamse Leeuw van 12 mei 1157 teruggaan. De hedendaagse officiële Vlaamse leeuwen zijn droefgeestige, ziekelijk ogende beesten, opgemaakt met veel witte vegen (hieronder links). Vergelijk even met de complexloze Lion des Flandres die het embleem is van het Franse departement Nord-Pas-de-Calais (rechts).
Van complexen gesproken. De Vlaamse Overheid is blijkbaar gegeneerd in de keuze van onze voorvaderen en heeft zelf een houterig lelijk ondier met robotklauwen voortgebracht (links). Vandaag moeten we het stellen met een softie waarin men gemakkelijker een soort wuivende palmtak ziet dan de halve leeuwenkop die het geacht wordt te zijn (rechts).
P.S. De Waalse Haan is uitgevonden in 1913.