01 December 2021

Mijn scholen — 2. Lagere school Blankenberge (deel 1)

(De vorige aflevering staat hier.)

Inleiding

Mijn lagere schooljaren heb ik doorgebracht in het Sint-Pieterscollege, Weststraat Blankenberge. Anders dan voor de kleuterschool bezit ik hier redelijk wat documentatie over. Ik was namelijk een uitzonderlijk goede leerling (ik heb in mijn hele schoolcarrière —van het eerste studiejaar t/m mijn universitair einddiploma— nooit iemand vóór mij horen afroepen) en mijn trotse moeder heeft dus veel materiaal bewaard. Daaronder 12 opeenvolgende “Palmares” met einduitslagen, en zelfs tussentijdse trimestriële bulletins. In die Palmares staat ook telkens een beknopt overzicht van de personeelswissels en andere activiteiten.


Naar het college moest ik vanuit Uitkerke nu wat verder stappen, “het klein kerkje” voorbij en dan de De Smet de Naeyerlaan over. Ik zat voor de opeenvolgdende leerjaren achtereenvolgens bij de meesters Troch (1), Quartier (2), Destickere (3), Van Dycke (4 en 5) en Van Mullem (6). Van de nummers 2 en 6 zijn mijn herinneringen zeer beperkt.


1953-1954: eerste studiejaar, meester Troch

In de klas droegen wij een grijze stofjas, en als het schoolhoofd uitzonderlijk eens de klas betrad vlogen wij uit onze bank en scandeerden de vier lettergrepen “Dag Eer-waar-de!”. Het hoofd was toen ene “Eerwaarde Heer C. Botte”, die ik mij niet kan herinneren. Na een jaar of twee werd hij opgevolgd door Jozef Beugnies, “stuuk” genoemd omwille van zijn hinkende stap. De roomse zwartrokken waren toen in Vlaanderen nog almachtig en alomtegenwoordig, en hadden nog niet de kwalijke reputatie die zij ondertussen verworven hebben. 

Meester Troch (Raymond van zijn voornaam) was van Uitkerke en pendelde per fiets langs de Brugse Steenweg. Bij hem leerde ik dus lezen en schrijven, eerst nog in potlood en uitsluitend in kleine letters. Ik herinner mij nog zeer goed twee typische geuren: potloodslijpsel en, als ik mijn boekentas opende, vers leder. 


Een van de eerste lessen ging over “de fiets”, en ik kon mij geen voorstelling maken van wat de meester bedoelde met “het zadel”. Pas toen de tekening op het bord kwam begreep ik dat hij “de zoate” bedoelde, want zo noemden wij dat. Maar de uitleg over mijnwerkers en steenkoolmijnen werd zonder tekening gegeven, en zo kwam het dat ik aan mijn moeder uitlegde dat er in de mijnen een dodelijk soort gras groeide. Ik bedoelde wel degelijk de groene bodembedekker (want zo had ik het begrepen), maar ik zei “gas”, want zo luidde dat in het Blankenbergs. Gelukkig kon mijn moeder mij het verschil tussen het standaardwoord “gas” en ons dialectwoord “g(r)as” uitleggen. 

Meester Troch heeft van mijn moeder ook een bloemenvaas gekregen, en dat kwam zo. De meester wou bloemen (her)schikken, en gaf mij als taak zijn vaas te gaan vullen aan het kraantje op de speelplaats. “Pas goed op,” zei hij “want het is mijn mooiste vaas.” Ik ben nooit zeer handig geweest, en met de glibberige natte vaas geschiedde dus het onvermijdelijke. De meester maakte er niet veel ophef over, maar mijn moeder heeft mij toch een mooie vervangvaas meegegeven (die ik, anders dan haar spijkerbrief, braafjes afgeleverd heb).

Van het eerste studiejaar herinner ik mij ook dat ik voor het eerst logisch gevloerd werd. Het college had een feestzaal met klapstoeltjes, waar af en toe een film gedraaid werd, de prijsuitdelingen plaatsvonden enzovoort. Op zekere keer waren wij daar verzameld om iemand te aanhoren die Coca-Cola kwam promoten. (Klinkt nu ongelooflijk, maar toen zag niemand daar graten in.) Hij vroeg aan de zaal of er ook waren die Coca-Cola niét lekker vonden. Ik stak mijn vinger op en moest publiek bevestigen dat ik de drank niet lustte. Daarop vroeg de man: “Heb je dat al veel gedronken?” Ik zei “ja” en kreeg te horen “Dan zal het wel niet zó slecht zijn!”. Oeps, daar ging ik dus onderuit. Had ik “neen” gezegd, dan zou ik waarschijnlijk als raad gekregen hebben het eerst nog wat uit te proberen alvorens te oordelen. (Ik drink het bocht nog altijd niet.)


In diezelfde feestzaal vond ook de eerste prijsuitdeling plaats, wat altijd gepaard ging met een opvoering voor de ouders. Ik geloof dat het die keer om een lied ging “Er was eens een advocaat, tiereliere, die verslikt zich in een graat” enzovoort. In elk geval, vlak voor het doek opging stond de hele klas in rijen aangetreden op de scene, en meester Troch zei: “Wie het flinkst staat krijgt van mij het boek Gullivers Reizen”. Ik heb er nooit aan getwijfeld dat ík dat was, maar heb het boek nooit gekregen. Overigens, dat was ons laatste contact met meester Troch en hij kon dus zonder enig risico beloven wat hij wou. 

Van ‘advocaat’ gesproken: in de godsdienstles had hij ons uitgelegd dat mensen nooit mogen liegen, “behalve advocaten”, en van ‘boek’ gesproken: hij las af en toe voor uit een boek waarin “Pinkeltje”, een piepklein ventje, de hoofdrol speelde. Op wikipedia vindt men meer over Pinkeltje

Om een schooljaar in stijl te besluiten is de schoolreis natuurlijk aangewezen. Wij gingen per bus naar Moeder Siska in Knokke. Hieronder het hele gezelschap. Links achter, met sigaar, meester Troch, met naast zich meester Beckers van de parallelle klas 1B. Uw dienaar uiterst rechts, tweede rij.

 


(De volgende aflevering staat hier.)