Pages

30 November 2021

Mijn scholen — 1. Kleuterschool Blankenberge

 Inleiding

In 1939 is mijn vader beroepssoldaat geworden in afwachting van toetreding tot de rijkswacht. Anders dan de meeste Vlamingen is hij daardoor vijf jaar krijgsgevangen geweest in Duitsland. Door die onderbroken verloving ben ik pas na de oorlog geboren, in 1947. Hij was toen als rijkswachter in Gent gekaserneerd en mijn ouders betrokken een appartement boven café Den Biekorf, in de Lieven De Winnestraat. Daar ben ik dus allicht verwekt. Het levenslicht zag ik in de nabij gelegen kraamkliniek Toevlucht van Maria - Refuge de Marie, aan de Coupure.

Den Biekorf, A.D. 2013

Vanuit Gent is mijn vader in 1948 overgeplaatst naar de brigade van Sint-Laureins, een grensdorp in het krekengebied, en vandaar in 1950 naar de brigade van de kuststad Blankenberge. Hierdoor komt het dat ik een "geboren Gentenaar" ben wiens moedertaal het Westvlaams is. De term "moedertaal " is dan nog incorrect. Mijn ouders waren Oostvlamingen die een variant Oostvlaams spraken, ook met de kinderen. Wij (ik en mijn twee jongere zussen) spraken Blankenbergs met iedereen, ook met onze ouders. In zekere zin dus een meertalig gezin, maar niet de enig denkbare vorm. Onze leeftijdgenoot "Fiekszje van de Metro" (Vic van het café dat er nog altijd is, Kerkstraat 157, met orgel en al) sprak Blankenbergs met zijn vrienden en Antwerps met zijn ouders. 

Hoewel ik enkele herinneringen heb aan Sint-Laureins begint mijn bewuste "jeugd" dus in Blankenberge. Wij woonden in de aanpalende kleine gemeente Uitkerke, met name Brugse Steenweg nr 205, op de middelste verdieping van een huis waar drie rijkswachtgezinnen ondergebracht waren. (Uitkerke is overigens de bakermat van Roeland van Uitkerke, ridder van het Gulden Vlies.)

De kleuterschool — Zuidlaan Blankenberge

De kleuterschool van Blankenberge was in de Zuidlaan. De officiële benaming was toen “bewaarschool”, geloof ik, maar de Blankenbergse volksmond had het over het “sgietschooltje”. (De betekenis moet in het Westvlaams gezocht worden.) Er is toen een campagne gestart om de naam "zandschooltje" ingang te doen vinden. Het schooltje hing af van "de nunn'n" (nonnen), die ook de meisjesschool in de Weststraat beheerden. Een van die nonnen, een zeer rimpelig exemplaar door ons genoemd “de vuulle masseur”, sjokte iedere dag met een zwaar doorhangende tas van haar klooster in de Weststraat naar de kleuterschool, waar zij in de tuin werkte. 

Ik herinner mij niet dat ik ooit naar school begeleid ben (gevoerd alleszins niet, wij hadden geen auto); dat ik alleen heen- en terugstapte herinner ik mij wél. Het ging van huis uit richting Blankenberge, aan de hoek (waar een beenhouwer was) linksaf de Zuidlaan in, en die moest ik op een zeker ogenblik oversteken, want het schooltje was aan de overkant.

Dat de nonnen ook voor de klas stonden herinner ik mij niet; de enige namen die mij te binnen schieten zijn "juffrouw Marja" en "juffrouw Hennie". De roomse godsdienst kregen wij ook van hen wel ingelepeld. Zo herinner ik mij dat het op een zeker ogenblik over de “ziel” ging. Ik had dat woord nooit gehoord, en associeerde het met het toch enigszins gelijkluidende woord “zetel”. Ik stelde mij daarbij een zetel voor die op engelenwieken door de lucht vloog. Die voorstelling was waarschijnlijk beïnvloed door een zoeterige plaat aan de muur waarop Maria beaat ten hemel blikte. Turnles kregen wij ook, en dat weet ik met zekerheid door een persoonlijk gebeuren dat ik liever niet te expliciet weergeef. Laten wij zeggen dat zindelijkheid in de eerste kleuterklas niet bij iedereen en in alle omstandigheden gegarandeerd is, en dat turnoefeningen (wij lagen op onze rug op de grond) op het hele lichaam heilzaam inwerken.

In een van de latere kleuterjaren zat Marie-Rose naast mij in dezelfde bank; het is de enige naam die ik mij herinner. Op de zaterdagvoormiddag werden de teugels blijkbaar gevierd, want wij speelden paard-en-kar door op het blad van de bank te zitten met onze voeten op het zitvlak van de stoelen. Wij spuugden op onze lei en jongleerden de natte klodder vervolgens kringsgewijze in een spiraal naar het midden.

Van bank gesproken! Mijn moeder had gemerkt dat mijn broek beschadigd was doordat er een schroef of spijker uit de bank zat, waar ik voortdurend tegen schuurde. Zij schreef een briefje om de juf daarop te wijzen en gaf mij de brief mee. Maar afgeven durfde ik niet! Aan de hoek van de Zuidlaan, tegenover de beenhouwer, was "brood- en banketbakker" Vanderleen, en daar was ook een rioolrooster naast het voetpad. Ik heb mijn moeder haar brief daar in kleine stukjes gescheurd en, op mijn hurken zittend, in de riool gegooid. Er moet een klasgenoot bij mijn exploot geweest zijn want ik herinner mij de totaal onlogische woorden: “Ik heb hier een brief gevonden, help mij hem in stukjes te scheuren.” In 2018, tijdens een nostalgie-tour naar Blankenberge, heb ik een foto gemaakt aan het bewuste rioolrooster. Voer voor psychologen!


Nog een herinnering-met-gevolgen: de flesjes schoolmelk waren 's winters soms bevroren en werden dan tegen de kolenkachel geschoven om te ontdooien. Mijn afkeer van melk dateert van toen, en heb ik tot vandaag behouden!

Nog voer voer psychologen (achteraf toegevoegd). Juffrouw Marja (denk ik) had een opstelling gemaakt om poppenspel te spelen, of had het juist gespeeld, in elk geval: het werd ons verboden in het naar buiten gaan achter de drie houten panelen te kijken waar zich dat wonder afspeelde. Ik keek tóch, en werd daarvoor berispt.

*

vervolgt hier





25 November 2021

Een bladzijde Marnix Gijsen (2)

Begin van: Marnix Gijsen, De vleespotten van Egypte (1952). 


Toen ik, na veel inspanning, aan de universiteit van K. een doctoraal diploma had bemachtigd, waarin werd kond gedaan aan alle tegenwoordigen en toekomenden, dat ik in de geheimen der historische wetenschap was doorgedrongen, keerde ik des avonds laat en eenzaam naar mijn vaderstad terug. Mijn triomf over de onwetendheid, ten slotte vastgelegd in een ambtelijke oorkonde mij toegekend op grond van de uitgave van een wetenschappelijk werk met veel voetnoten in verscheidene levende en dode talen, kon mij echter niet bevrijden van één grote kommer: die voor den dag van morgen. Hoe zou ik in de eerstkomende jaren in mijn bestaan voorzien? Na de gelukwensen van de faculteit, had een der leden mij met vaderlijke zorg onder den arm genomen en gezegd dat ik niet moest hopen zo maar dadelijk in het onderwijs te worden aangesteld. Het wachten kon wel een paar jaar duren, en dan zou men mij wellicht doen aanvangen in een of ander provinciaal nest waar ik onherroepelijk met de lelijke dochter van mijn hospita zou trouwen.
   

   In den trein naar huis waren mijn gevoelens dan ook ten zeerste gemengd. Nu eens was ik fier eindelijk tot de klas der mandarijnen te behoren, dan weer keek ik met vertwijfeling de komende tijden tegemoet. Eén ding stond vast: ik zou me voortaan moeten weren, mijzelf bevestigen tegenover de wereld, niet meer met mij laten sollen. 

   Op een ietwat onregelmatige wijze had ik voor de thuisreis een vrijkaartje bemachtigd en ik zat voor het eerst van mijn leven in een eerste-klas-coupé. Met genoegen stelde ik vast dat de beste hôtels van Nice, Monte Carlo en Napels, in uitgelezen termen, om mijn cliëntele wierven, terwijl ik nog zelfs geen geld bezat om te voet op bedevaart te gaan naar Scherpenheuvel om den Heer te danken dat Hij mijn geest had verlicht toen ik de examinatoren te woord stond. De treinconducteur groette toen hij mijn coupé binnentrad en mij geheel alleen vond zitten, diep in gedachten. Ik gaf hem het document op mijn naam dat een vriend die tot het spoorwegpersoneel behoorde mij te ere van mijn nakende doctorale waardigheid had bezorgd. Blijkbaar was de glorie van mijn titel mij naar het hoofd gestegen, want ik zat in de eerste klasse, terwijl ik slechts recht had op tweede. De conducteur deed me dit beleefd opmerken. Toen hij mij zei: ‘Mijnheer Robijns, U zult naar de tweede moeten verhuizen’, zag ik mijn kans schoon om dezen proleet op zijn plaats te zetten en ik zei dus, even beslist als hij: ‘Doctor Robijns, astublieft’. Die tovermacht van mijn titel, die pas enkele uren oud was, werkte onmiddellijk. De man werd nederig: ‘Mijnheer doktoor,’ zei hij, ‘ik moet toch mijn plicht doen’. In den gang van den wagon gaf ik dat edelmoedig toe en voegde er beschermend een ‘beste vriend’ bij. Hij had me wel in de eerste laten zitten, maar er was een inspecteur gesignaleerd. En verder had hij 's morgens dikwijls pijn in zijn maag; of ik daar niets tegen wist. Ik wilde mijn machtspositie niet opgeven en toch ook niet de muze der geschiedenis ontrouw worden. Met grote ernst zei ik hem dus dat de Egyptenaren van de 19e dynastie in dergelijke gevallen hun groenten ongekookt aten. Voor wij in mijn vaderstad aankwamen, bracht hij mij als dank voor mijn gratis advies, twee nummers van de Vie Parisienne welke hij in de eerste klasse gevonden had. Met dit geschenk en mijn bul ben ik het werkelijke leven ingegaan.

P.S.



24 November 2021

Graham Greene — Onze man in Havana

1. Het boek


 

Het verhaal speelt zich af in het Cuba van Batista, met de opstandelingen van Castro al dreigend actief op de achtergrond. 

Jim Wormold, een Engelsman, is vertegenwoordiger van een merk van stofzuigers. Hij woont in Havana met zijn 17-jarige dochter Milly, die schoolloopt bij de nonnen. Politiekapitein Segura heeft een oogje op Milly, die zich zijn avances laat welgevallen. Wormold heeft in Havana de oude Duitse dokter Hasselbacher als enige vriend.

Wormold wordt benaderd door de Britse geheimagent op Jamaica, Henry Hawthorne, agent nr 59200. Na aanvankelijke weigeringen laat hij zich uiteindelijk, omwille van de onkostenvergoedingen, als agent 59200/5 aanwerven. Om zijn netwerk in Havana uit te bouwen begint hij mensen als “sub-agent” te recruteren die soms echt bestaan en soms niet, maar in elk geval onkundig zijn van hun recrutering.

  • 59200/5/1: Lopez, bediende in zijn stofzuigerwinkel
  • 59200/5/2: professor Sanchez (uit de ledenlijst van de Country Club gepikt)
  • 59200/5/3: ingenieur Cifuentes (uit de ledenlijst van de Country Club gepikt) 
  • 59200/5/4: piloot Raul Dominguez (fictief, met willekeurige naam)
  • 59200/5/7: hoofdkelner (bestaand, maar naamloos). 
  • Met onbekend volgnummer:
  • hoofdmachinist Juan Belmonte (bestaand, maar naamloos)
  • Rodriguez, koning van het nachtleven (fictief, met willekeurige naam) 
  • nachtclubdanseres Teresa (fictief, met willekeurige naam). 
  • Als dubbelagent:
  • politiekapitein Segura (bestaand, op de hoogte van de beide netten)

In zijn rapporten vult hij hun “informatie” aan met triviale bronnen zoals lokale dagbladen. Hij stuurt tekeningen van stofzuigeronderdelen, op sterk vergrote schaal, door als militaire bouwsels ontdekt door zijn agent-piloot. Londen stuurt hem daarop als versterking: een secretaresse, Beatrice, en een radio-operator, Rudy.

In Havana bestaat echter ook een écht spionagenetwerk van een tegenpartij (welke, dat wordt nooit duidelijk), waartoe behoren de Zwitser Dr. Braun, voorzitter van de handelaarsvereniging, de Engelsman William Carter en de hoofdkelner van hotel Nacional (uitgerekend een van de fictieve agenten van Wormold). Zij krijgen lucht van de activiteit van Wormold, en nemen in het bijzonder de stofzuigertekeningen ernstig. Ze kunnen Dr. Hasselbacher inschakelen nadat zij bij een inbraak bezwarend materiaal over zijn verleden bemachtigd hebben. Zij voeren een aanslag uit op Cifuentes en ruimen ook een echte “Raul” uit de weg, net toen Wormold besloten had zijn gelijknamige fictieve agent ook te laten omkomen. Dit alles bewijst voor twijfelaars (waaronder Hawthorne en Beactrice) de “echtheid” van het netwerk.

De tegenpartij besluit Wormold te vergiftigen tijdens de bijeenkomst van de handelaarsvereniging, maar Wormold, gewaarschuwd door Hasselbacher, ontsnapt aan de aanslag. Hasselbacher wordt vermoord, en hierop besluit Wormold terug te slaan. Hij organiseert met kapitein Segura een dampartij met flesjes whisky als schijven. Als Segura zijn roes uitslaapt, steelt Wormold zijn dienstwapen en fotografeert een echte lijst met spionnen in Havana. Hij lokt Carter mee op een nachtelijke tocht en schiet hem dood nadat hij voorafgaandelijk zelf beschoten is. Hij plaatst het dienstwapen bij Segura terug en verstuurt diens lijst naar Londen op een microfoto geplakt op een postzegel. Daar kan men die informatie niet recupereren.

Segura vreest dat zijn lijst van spionnen in Engelse handen is en laat de Engelse gezant weten dat alle spionageactiviteiten van Wormold (in het bijzonder dus zijn lijst) nep waren. Het kantoor van Wormold wordt opgedoekt, en hijzelf naar Londen geroepen. Om het gezichtsverlies te beperken van de Dienst en van de Chef (die zijn agent in Havana met veel eigen fantasie had omkleed) krijgt Wormold een ereteken en wordt in dienst genomen om interne voordrachten te geven over de uitbouw van een netwerk. De geheime dienst lanceert zelf nog een laatste rapport van Wormold inhoudende dat de gesignaleerde bouwwerken stopgezet en dan afgebroken zijn.

Wormold en Beatrice besluiten samen door het leven te gaan.


Bespreking


Het thema van het boek is, dat fictie een werkelijkheid in het leven kan roepen. Hasselbacher onderhoudt de fictie dat hij de loterij wint en creëert een levensechte figuur uit een anonieme persoon in een bar. De chef van de geheime dienst in Londen fantaseert ronduit allerlei details over zijn "man in Havana", zonder zich om de feiten te bekommeren. En natuurlijk is er nog onze stofzuigerhandelaar die fictieve personages in het leven roept die echte (en soms dodelijke) acties uitlokken.

Het is geen toeval dat ik dit boek (voor de derde keer) gelezen heb na de barokke Slinger van Eco, die hetzelfde thema op een verschrikkelijk ingewikkelde manier ontwikkelt. (Lees er hier meer over.) Na Eco was het herlezen van Greene een echte herademing. 

Het boek (van Greene, wel te verstaan) is zeer goed, en er is weinig reden tot kritiek. De romance tussen Wormold en Beatrice kon mij maar matig boeien. En dan nog dit. Greene is katholiek geworden door toedoen van zijn vrouw, en net als Heinrich Böll voelt hij zich geroepen (dat is het juiste woord) om het katholicisme in elk van zijn boeken aan bod te laten komen, ook al moet dat op een kunstmatige manier gebeuren. Hier is de hoofdfiguur wel ongodsdienstig, maar de vrijgevochten, schrandere en zeer mondige dochter Milly beoefent ijverig het belegen pre-conciliair katholicisme dat zij bij de nonnen aangeleerd krijgt, inclusief bidden om triviale gunsten, kaarsen branden, heiligenbeelden vereren en “novenen” houden. Tja. En voor de volwassen personages blijkt echtscheiding een probleem van eerste orde te zijn en te blijven. Dat was bij Greene zelf ook het geval; hij leefde gescheiden van zijn vrouw, maar een echtscheiding zat er van haar kant niet in!


2. De film



In de Nederlandse vertaling van het boek staan ook 16 foto's naar de beroemde film, zoals de uitgever trots vermeldt. Ik wist van die "beroemde film" niets af, maar vond hem op YouTube, met Portugese ondertitels. Ik heb dan maar de DVD gekocht, waar men ondertitels naar keuze heeft. 

De film is er zeer snel na het boek gekomen: in 1959, met de zegen van Castro die ondertussen de macht had overgenomen. Greene heeft zelf het scenario geschreven, en de regisseur is niemand minder dan Carol Reed. De tandem Greene-Reed had in 1949 voor een van de meesterwerken uit de filmgeschiedenis gezorgd: The third man. Er mocht van Our man in Havana dus een en ander verwacht worden, maar dat viel erg tegen. Het boek is niet bepaald diepgaand (Greene geeft het expliciet als ondertitel an entertainment mee) maar Wormold, Hasselbacher, Segura en Carter laten toch voldoende in hun ziel kijken om ze voor de lezer interessant maken. Daar blijft in de film helaas niets van over. Wel is duidelijker gemaakt waarom er een echte piloot bestaat met de naam van de uitgevonden sub-agent: Wormold had hem ontmoet zonder er acht op te slaan, maar had zijn naam en beroep toch onbewust geregistreerd — met alle gevolgen van dien.

Update 23 maart 2022. De film een tweede keer bekijken heb ik niet tot een goed einde gebracht, ik heb er halverwege de brui aan gegeven. Enkel de slechterik kapitein Segura is genietbaar; de andere acteurs zijn ofwel antipathiek ofwel onnozel, in beide gevallen zeer irriterend. 


*



  
















 


20 November 2021

Eco - De slinger van Foucault


De slinger van Foucault
verscheen in 1988, in het Nederlands vertaald in 1989. Ik heb het boek nu voor de derde keer gelezen (je krijgt waar voor je geld met deze turf van 650 bladzijden) en kan het onmogelijk als goede literatuur bestempelen. Het is zeer erudiet maar bevat zeer veel ballast en is veel te verward. Wie erin slaagt door de bomen het bos nog te zien kan twee thema's onderscheiden:

  1. er gebeuren soms rare dingen, die zich aan de ratio onttrekken
  2. een creatie van de geest kan soms een werkelijkheid in het leven (lijken te) roepen.

Belangrijk voor de exegese is, dat de Sint-Jansnacht zoals Casaubon hem beschrijft een hallucinatie is. De voormalige kerk van Saint-Martin-des-Champs ligt, met haar koor aan de straatkant, in een drukke wijk van Parijs, vlak bij een metrostation, en het is onmogelijk dat vijftig mensen daar 's nachts ongemerkt aan de slag zijn. (Er zijn nog meer bewijzen.)  



De dood van Belbo aan de slinger behoort tot die hallucinatie, die Casaubon opschrijft nadat hij in Belbo's papieren de informatie over de dubbele slinger gelezen had (zodat meteen het mysterieus anachronisme verdwijnt). Wat er echt met Belbo gebeurd is komt Casaubon misschien te weten in de volgende dagen, maar de lezer niet.

Tot de beste gedeelten van het boek behoren de pompeuze figuur van uitgever Garamond en zijn nep-uitgeverij Manuzio. Beide lijken zó weggelopen te zijn uit Elsschots Lijmen. Buitengewoon inslaand is ook de wending die na 550 bladzijden ontstaat wanneer blijkt dat de z.g. tempeliersboodschap een gewoon boodschappenlijstje is, aangevuld met merde in geheimschrift.

Wie het tweede thema eens op een eenvoudige manier verwerkt wil zien kan Our man in Havana van Graham Greene lezen, uit 1958. Daarin vindt de hoofdfiguur enkele geheimagenten uit die, tot zijn eigen verbazing, gaan interfereren met het echte leven. Wel is Greene, anders dan Eco, zo vriendelijk dat hij zelf de raadselen oplost die hij bij de lezer creëert. (Lees er hier meer over.) 

Hieronder, als aanzet tot een heuse index bij het boek, een lijst van personages. De nummers verwijzen naar de bladzijden in de Nederlandse uitgave, en de hoofdpersonages zijn vetjes gedrukt.


Eigennamen


27. Diotallevi: medewerker van uitgever Garamond, kaballist.

27: Gudrun (77): secretaresse van uitgever Garamond.

27. Jacopo Belbo: medewerker van uitgever Garamond.

27. Lia, geliefde van Casaubon.

27. Pilade: uitbater van café.

27. Casaubon: student filosofie, later medewerker van uitgever Garamond. Door Lia “Pim” (in de NL vertaling “Poef”) genoemd

28. De Angelis, politiecommissaris die de verdwijning van Ardenti onderzoekt.

29. Lorenza Pellegrini (228, 298): afstandelijke Platonische geliefde van Belbo, door Agliè “Sophia” genoemd.

46. Riccardo (305): kunstschilder, minnaar van Lorenza.

49. oom Carlo Corvasso (300, 303): familielid van Belbo.

92. Dolores: cafékennis van Belbo.

114. Sandra (238): kennis, misschien geliefde, van Belbo.

115. dr. Wagner (235,618): linkse psychoanalyticus.

122. Amparo: Braziliaanse geliefde van Casaubon, linkse militante. 

124. kolonel Ardenti (ook: 159 kapitein Arcoveggi en 160 Fassotti): ex-militair, in het bezit van een document in 1894 gevonden door Ingolf.

143. Wladimir Rakoskij (158,456,571): bezoeker van Ardenti de nacht van diens verdwijning.

172. Brambilla: directeur van Milanese esoterische club Picatrix.

180. graaf Agliè: gedistingeerde erudiet die laat doorschemeren de graaf van Saint-Germain met-de-vele-levens te zijn, door Lorenza “Simon” (298) genoemd.

 208. professor Bramanti (285,595): esoterische sekteleider.

231. A. Salon: dierenopzetter, buurman van Casaubon.

238. Cecilia (338). Platonische jeugdliefde van Belbo.

246. Garamond: Milanese uitgever, ook eigenaar van parallelle uitgeverij Manuzio.

247. mevrouw Grazia: secretaresse van Garamond.

248. commandeur De Gubernatis: dichter op zoek naar uitgever.

249. De Ambrosiis: “vriend”, misschien enkel virtueel, van Garamond.

253. Luciano: expediteur bij Garamond.

263. De Amicis: auteur uitgegeven door Manuzio.

275. professor Camestres: esoterisch figuur.

285. Pierre (349, 599): invloedrijk satanistisch leider.

286. Monsieur Gros: esoterische figuur.

286. Boutroux: esoterische figuur.

286. Madame Olcott (582): esoterische figuur, leidster van “Le petit Cirque de l’Incroyable”.

300. Tante Caterina: familie van Belbo.

300. Adelino Canepa: buurman van oom Carlo.

302. Terzi (303 sergeant Rebaudengo): partizaan uit Belbo’s jeugd.

303. Don Tico: leider van de fanfare uit Belbo’s jeugd.

338. Papi: saxofonist uit Belbo’s jeugd.

339. Annibale Cantalamessa: leeftijdgenoot van Belbo in zijn jeugd.

339. Pio Bo: leeftijdgenoot van Belbo in zijn jeugd.

458. Giulio. Zoontje van Casaubon en Lia.

571. Ragotgky: regelt de huur van Agliè’s huis.

582. Alex: “géant d’Avalon” uit het circus van madame Olcott.

582. Denys: “géant d’Avalon” uit het circus van madame Olcott.

582. Theo Fox, “enlumineur de l’Ectoplasme” uit het circus van madame Olcott.

582. Leo Fox, “enlumineur de l’Ectoplasme” uit het circus van madame Olcott.

582. Geo Fox, “enlumineur de l’Ectoplasme” uit het circus van madame Olcott.

638. Ras: antifascistische aanvoerder uit Belbo’s jeugd.

639. Rampini: lid van de fanfare uit Belbo’s jeugd.

*