Pages

27 December 2018

Liefdesklacht "O Denneboom"

O Tannenbaum is een evengreen uit het kitscherige kerstrepertoire.



Het juiste perspectief van dit lied leren we kennen in dit Liederlexikon, dat ook alle documentatie levert. Der Tannenbaum verscheen in 1820, en wel als volgt:


Een contrafact dus, van een timmermanslied. De melodie, te beluisteren als wav (hier) of mp3 (hier), vertoont veel gelijkenis met de hedendaagse versie, zonder evenwel identiek te zijn. Dat geldt ook voor de eerste strofe van de tekst, hoewel men de bladeren vandaag even vaak grün als treu noemt. De overige strofen leren dat dit geen triviale tekstvariant is. Het gaat immers niet om een kerstlied, maar om de klacht van een verlaten minnaar! 
O Tannenbaum, o Tannenbaum,
wie treu sind deine Blätter!
Du grünst nicht nur zur Sommerzeit,
im Winter auch, wenns friert und schneit.
O Tannenbaum, o Tannenbaum,
wie treu sind deine Blätter.

O Mädelein, o Mädelein,
wie falsch ist Dein Gemüthe!
Du schwurst mir Treu in meinem Glück,
nun arm ich bin, gehst Du zurück.
O Mädelein, o Mädelein,
wie falsch ist Dein Gemüthe!

Die Nachtigall, die Nachtigall
nahmst Du Dir zum Exempel.
Sie bleibt so lang der Sommer lacht,
im Herbst sie sich von dannen macht
die Nachtigall, die Nachtigall
nahmst Du Dir zum Exempel.

Der Bach im Thal, der Bach im Thal
ist Deiner Falschheit Spiegel.
Er strömt allein, wenn Regen fließt,
bei Dürr' er bald den Quell verschließt,
der Bach im Thal, der Bach im Thal
ist Deiner Falschheit Spiegel.
In de Utrechtsche Studenten-Almanak van 1862 (hier) vinden we op blz.134 van het Mengelwerk een zeer getrouwe Nederlandse vertaling:
O denneboom, o denneboom! wat is uw loof standvastig!
Gij zijt niet slechts des zomers groen
Maar ook als sneeuw en hagel woên;
O denneboom, o denneboom! wat is uw loof standvastig!

O meisjeslief, o meisjeslief! hoe trouwloos is uw boezem!
In voorspoed hangt gij teêr ons aan,
ln onspoed laat ge ons eenzaam staan;
O meisjeslief, o meisjeslief! hoe trouwloos is uw boezem!

Den nachtegaal, den nachtegaal, dien kiest ge u tot een voorbeeld,
Die in den zomer vrolijk slaat,
Maar in den winter ons verlaat,
Den nachtegaal, den nachtegaal, dien kiest ge u tot een voorbeeld.

De heldre beek, de heldre beek is spiegel van uw valschheid,
In regentijden schoon en klaar,
Maar droog, is slechts de zomer daar;
De heldre beek, de heldre beek is spiegel van uw valschheid.
Longfellow heeft een Engelse vertaling gemaakt, die begint met O hemlock tree! O hemlock tree! how faithful are thy branches. De bijhorende illustratie toont dat we ons bij deze woorden absoluut geen kerst- of wintersfeer moeten voorstellen.




In 1824, vier jaar na zijn verschijnen, werd het liefdeslied niettemin tot kerstlied omgevormd door een andere Duitse tekstdichter, Ernst Anschütz, die enkel de eerste van de oorspronkelijke strofen behield.

Om de melodie perfect aan te treffen in de vorm die we nu kennen is het wachten tot 1843. In studentenkringen klonk dan




*

P.S. Het lied gaat over een den. Een kerstboom daarentegen is een spar. Q.E.D.


24 December 2018

J.B. Bomans — Jan Herbert Mac Donald (1)

Godfried Bomans was een zoon van Jan Bernard Bomans (1885-1941), advocaat en militant katholiek politicus in Haarlem. Om de twee Bomansen te onderscheiden zullen we de oudere JBB noemen en de jongere GB.

Bijzonderheden over JBB vindt men hier. In 1933 verschenen, in 2 banden, de delen I-II-III-IV van een groots opgezette cyclus, genaamd Jan Herbert Mac Donald. In het pseudoniem van de auteur, J.B. van Rode, herkent men zonder moeite J.B. Bomans, die toen op Berkenrode woonde. Uit de werfboodschap achteraan het eerste volume blijkt dat de cyclus was begroot op tien delen, en zou lopen van 1913 tot 2033, een eeuw na de eerste pennetrek.

Laatste bladzijde van volume 1 (na deel II)

Het jaar nadien, 1934, verscheen deel V en werden de delen VI-VII, die al bij de drukker waren, door de auteur teruggetrokken. Er was politiek tumult ontstaan in zijn Katholieke Volkspartij, die vond dat de auteur (ondertussen geïdentificeerd) te ver gegaan was in zijn kritiek op de parlementaire democratie en de monarchie.



Laatste bladzijde van volume 2 (na deel IV)
Laatste blz. van deel V









Dit zijn de vijf delen, in drie volumes, die daadwerkelijk verschenen zijn:

 

GB beschrijft het titanenwerk van zijn vader als volgt.

En zo begon mijn vader te schrijven aan de enorme roman in vijftien delen, die de Mac Donald Cyclus worden zou. De concentratie, waarmee hij zich in deze reuzenarbeid wierp, heb ik altijd bewonderd. Hij schreef dag en nacht door, zonder op of om te zien, en al die tijd gebruikte hij weinig anders dan koffie, sigaren en inkt. Het was de koorts van een bezetene. (…) In ons gezin werd met geen woord over deze gigantische onderneming gesproken. Dat was geen afspraak, het gebeurde eenvoudig niet. Elke maand verscheen er een nieuw, in groen linnen gebonden deel op de planken van zijn bibliotheek, want dat was de tijd die hij ervoor nodig had, maar de gezinsleden deden net alsof die toevoeging niet werd waargenomen. Nog merkwaardiger is, dat wij ook onderling over deze zaak een volstrekt stilzwijgen bewaarden. Ook heeft niemand van ons de verschenen delen anders dan schichtig doorgebladerd om ze terstond weer terug te zetten. De reden van deze schroom was het ongelooflijk feit, dat wijzelf het onderwerp van de cyclus waren. Een geniaal edelman immers galoppeerde op zekere dag, vergezeld van zijn vier zonen, die stuk voor stuk uitblonken door scherpte van verstand en adel van geest, de grenzen van het totaal vermolmde koninkrijk der Nederlanden over, wierp daar de troon omver en ging er zelf op zitten. Dit gebeurt reeds vrij vroeg in het eerste deel en verder is geen van ons gekomen. De tegenstelling tussen deze vier supermensen en de sufferds die wij werkelijk waren benam ons alle lust om ook de volgende delen te raadplegen, ofschoon ik zelf nog enkele banden bezit. Hoeveel er precies verschenen zijn weet ik niet, wel dat het epos onvoltooid gebleven is. Het pseudoniem lekte immers uit en mijn vader zag zich genoodzaakt de reeks te staken óf al zijn politieke functies neer te leggen. Men achtte de inval van koning Jan en zijn verdere verplichtingen niet verenigbaar met de gedragslijn van een beëdigd Kamerlid en daar valt iets voor te zeggen, hoewel ik het altijd jammer gevonden heb dat mijn vader voor de druk bezweken is. (...) Hij werd nog zwijgzamer dan vroeger en trok zich steeds dieper in zijn geschonden kasteel terug. (Werken V, 837)

Zoals altijd bij GB: met een flinke korrel literair zout nemen. De roman telt geen 15 delen, en de delen verschenen niet om de maand. De hoofdfiguur Jan Mac Donald doet nooit een 'inval' en gooit de Nederlandse troon niet omver, laat staan 'vroeg in het eerste deel'. In Deel III heft hij—langs politieke weg— de parlementaire democratie op, en in Deel IV krijgt hij, al tot koning van Vlaanderen uitgeroepen, de Nederlandse troon opgedrongen vanwege koningin Juliana. Hij heeft ook geen vier zonen, maar drie. De vier zonen Bomans hadden geen reden om zich klein te voelen naast de drie zonen Mac Donald, net zo min als vader Bomans zich gefrustreerd toonde door de supermens Jan Mac Donald. Autobiografische elementen zijn gemakkelijk te herkennen (de locatie in Heemstede, de school in Rolduc, de politieke carrière enz) maar dat is in bijna elk literair werk het geval. JBB voert zichzelf zeer herkenbaar ten tonele als mr. Rodius, wethouder van Haarlem, "met de witte das" (V,14). Later wordt Rodius minister en heeft hij een zoon, ir. Rodius, ingenieur-directeur-vlieger van de KLM (V,189). Geen van de zonen Bomans heeft die hoogte bereikt, dat is waar, maar vader Bomans is ook nooit minister geworden. 


Alle verschenen delen zijn als pdf op het internet te vinden: I-II, III-IV , V.

(wordt hier vervolgd)



 














23 November 2018

Ho Tunc in de Rozier

De Rozier in Gent is de straat waar de Boekentoren, op de Blandijnberg gebouwd, zijn ingang en dus zijn officieel adres heeft. Hieronder een zicht uit 1978 op de Rozier met de boekentoren.


De verkrotte huisjes met de trapjes ervoor zijn de resten van de proletarische wijk Batavia. Rond 1900, datum van de foto hieronder, stond er nog aanzienlijk méér van overeind. Rechts de achterkant van het Instituut voor de Wetenschappen, bekend als 'de Plateau' naar zijn voordeur in de Plateaustraat; van de Boekentoren uiteraard nog geen spoor. 


Anno 1900

Wie vandaag, eind 2018, op dezelfde plaats de Rozier inkijkt ziet vooral een bouwplaats, want de boekentoren is in volle reparatie en ook 'de Plateau' wordt al enkele jaren in zijn authentieke toestand hersteld. Maar over niet al te lange tijd zouden we dit moeten zien:

Anno 2018+

Het strakke blok op de voorgrond staat er wel al, en is al operationeel—ik heb het onder begeleiding bezocht. Het behoort tot de Universiteit, en heet officieel het 'Vandenhove-paviljoen'. De architect Charles Vandenhove heeft persoonlijk de locatie in de schaduw van de Boekentoren uitgekozen om daar een gebouw neer te zetten waar aan de opleiding van architecten gedaan wordt, en waar ook zijn kunstcollectie ondergebracht is om periodiek tentoonstellingen mee te stofferen.

Boven de toegangsdeur viel mij de volgende tekst op, die ook in spiegelbeeld aangebracht is om van beide kanten leesbaar te zijn:


Ik las dus
CUM FINIERIT

HO TUNC INCIPIET

en brak mij het hoofd over HO, een woord dat in het Latijn niet bestaat. Op Facebook schreef ik de dag nadien: "Ik dacht eerst dat 'Ho Tunc' de Vietnamese architect van het gebouw was, maar nu denk ik toch dat het Latijn is". Er kwamen diverse suggesties, maar de cruciale hint kwam van mijn erudiete collega Denis Constales, die in de Vulgata een gelijkbetekenend (niet identiek) vers gevonden had:

Cum consummaverit homo, tunc incipiet
et, cum quieverit, aporiabitur.
(Jezus Sirah 18:6)

in de Statenvertaling:

Wanneer de mens zal hebben voleindigd, dan begint hij
en wanneer hij zal opgehouden hebben, dan zal hem nog ontbreken.

Het gegraveerde 'finierit' betekent gewoon hetzelfde als het bijbelse Latijn 'consummaverit'. De Vulgaat geeft ook voluit HOMO waar in het glas HO staat. Een fout? zo ja, wiens fout?

Ondertussen had ik een architectuurwerk gevonden waarin de bewuste zin ook geciteerd wordt, maar ontdaan van het onbegrijpelijke HO. In de 'Verzamelde opstellen' van Geert Bekaert, Deel 4, komt een artikel voor dat heet De dood bezworen. Hotel Torrentius. Het artikel eindigt met

Cum finierit tunc incipiet,

zonder de toelichting waarop ik gehoopt had. Het 'Hotel Torrentius' is een statige renaissancewoning in Luik, gebouwd in opdracht van Lieven van der Beken alias Laevinus Torrentius, vicaris-generaal van het prinsbisdom Luik en later (na de Spaanse herovering van de stad) bisschop van Antwerpen. Hiermee is de cirkel rond, want het gebouw is zeer vakkundig door Charles Vandenhove gerestaureerd, iets wat hem veel bijval opleverde. Het laatste stukje van de puzzel werd onthuld door collega Bart Verschaffel, die mij deze tekst uit het hotel Torrentius bezorgde, de moedertekst van zijn glazen inscriptie:



Aha! De kalligraaf van deze tekst heeft alles minutieus uitgebalanceerd; let bijvoorbeeld op de punt die de zin beëindigt, en die ook de plaats van een letter inneemt. Omwille van het evenwicht heeft hij de eerste helft van de zin ingekort door HOMO te schrijven als HO, met daarboven een symbool dat de aandacht vestigt op de weglating. (Misschien heeft hij ook daarom 'consummaverit' vervangen door het kortere 'finierit'.) Van dichterbij de afkorting bekijkend zien we dit:


Ik kan in de bovengeschreven tekens niet de weggelaten letters MO herkennen, en beschouw ze dus maar als een kalligrafische variant van de bovengeschreven strepen die wijzen op 'een weglating' in het algemeen. In handschriften vond men de weglatingstekens als volgt boven de woorden (zie hier):


Hiermee is het raadsel HO dus opgelost: men leze HO, afkorting van HOMO. Met de cesuur op de juiste plaats zou men dus in de Rozier behoren te zien:

CUM FINIERIT HO

TUNC INCIPIET .








20 November 2018

Marianne in Cannes

 

In Parijs staat op de Place de la Nation een beeldengroep 'Le triomphe de la République', bekroond met een vrouwenfiguur die een frygische muts draagt. Zij is de incarnatie van de Republiek en staat bekend als Marianne. De naam werd als zodanig al gebruikt in een revolutionair lied uit 1792, La Garisou de Marianno (occitaans voor De genezing van Marianne). Toentertijd een alledaagse plattelandsnaam, en juist om die reden gekozen.

Marianne is alomtegenwoordig in officiële gebouwen, en men kan ze bestellen in de afgietseldienst van het Louvre. In 1970 kreeg Marianne voor het eerst een bekend 'gezicht' (pars pro toto): Brigitte Bardot. Na haar volgden nog andere bekenden, maar BB is de enige die ook op huiskamerformaat te verkrijgen is, zie hieronder het aanbod.



De officiële Marianne nr 9 prijkt in mijn eigenste huiskamer, waarmee mijn puberale fixatie op de opwindende filmster én mijn republikeinse opvattingen even fraai vorm krijgen.



De ondergang van het avondland wordt overigens tragisch duidelijk gemaakt door het hallucinante feit dat Brigitte/Marianne Bardot al diverse keren veroordeeld is voor het uiten van meningen die niet welgevallig zijn aan de gedachtenpolitie. (Zie hier.) En zeggen dat Marianne symbool staat voor de republikeinse vrijheid! Grrr.

Mijn eigen tweede keuze als Marianne zou zijn: Isabelle Adjani. In 1989 werd de bloedmooie actrice in Cannes bekroond, en toen zij de prijs in ontvangst nam citeerde zij uit De Duivelsverzen, op een ogenblik dat brullende mohammedanen wereldwijd het hoofd van Salman Rushdie eisten. (Lees er hier over.) Chapeau! Zij heeft N.B. een Algerijnse vader.


Helaas dus, zij heeft wel Césars verzameld maar is geen Marianne geweest. Over naar nummer 3 op mijn republikeinse glamourlijst. In 2000 werd Laetitia Casta tot de eer der republikeinse altaren verheven. Haar afgietsel —nr 5 in het aanbod van het Louvre— is wel niet zeer gelijkend, maar Marianne Casta draagt het republikeinse gedachtengoed toch met veel waardigheid uit, met name in Cannes. Vooraf moeten we nog opmerken dat de Mariannes, aangestoken door het republikeinse vuur, wel hun muts ophouden maar voor het overige hun garderobe wel eens durven verwaarlozen. (Zie hieronder de Marianne van Delacroix op de barricade.)

  
Er is trouwens kritiek geweest op het afgietsel van Marianne Bardot omdat de uitvoering iets té realistisch was, en bij latere Mariannes werd in het décolleté het flou artistique hersteld. In 2010 verscheen Laetitia Casta dus in Cannes met het haar hoog opgestoken (u herkent daar toch ook de frygische muts in?) en, in ware barricadegeest, in nonchalante garderobe.


Deze outfit leverde enkele mooie foto's op van mensen (mannen, eigenlijk) die alle moeite moeten doen om bij de les te blijven. Deze prijswinnaar bijvoorbeeld,


of deze buurman die probeert een gewoon praatje te slaan:



Maar het mooist vind ik deze:


De starheid waarmee de man in haar ogen blijft kijken! Men voelt en ziet het, hij heeft alle wilskracht verzameld om vooral niét...  Zie ik daar zweet parelen op zijn voorhoofd?





09 October 2018

Een bladzijde Marnix Gijsen



In 1978 schreef Marnix Gijsen het Boekenweekgeschenk, uitgegeven ter gelegenheid van de Boekenweek. Het boekje heet Overkomst dringend gewenst, en is geen literaire hoogvlieger. De meeste boekenweekgeschenken zijn van dat bescheiden niveau, hoewel ik De rat van Arras van Adriaan van Dis wel erg goed vond. Het is dus niet omwille van zijn literaire kwaliteiten dat ik het boekje hier aandacht geef, wel omdat wij veel leren over Jan Albert Goris als mens, misschien zelfs als man.

Gijsen was goed bevriend met Jef Geeraerts, van wie hij een van de eerste promotoren was. Van beiden is het literaire werk, hoewel stilistisch zeer verschillend, in hoofdzaak therapeutisch-autobiografisch. Beiden hebben gemeenschappelijk dat zij hun eerste huwelijk aangingen met een zeer conventionele aseksuele katholieke Vlaamse, die haar bedgenoot met frustraties opzadelde. Jef Geeraerts, ondanks zijn (literaire) branie, vergezelde braafjes zijn echtgenote naar de kerk, en moest haar met foefjes het geld ontfutselen voor zijn escapades, want zij hield de portemonnee. Bij Marnix Gijsen moet men geen seksuele krachttoeren à la Jef verwachten, wel integendeel. Doorheen zijn oeuvre ontmoet men mannen die gegeneerd zijn als zij vanwege een vrouw seksuele diensten aangeboden krijgen, en die zich daar zo beleefd mogelijk uitwerken. Een mooi voorbeeld is 'Andreas' die in De vleespotten van Egypte de genaamde 'Vivian' moet afweren, die 'haar kleine, vaste borsten' ontbloot en hem vraagt haar te zoenen—alles zonder succes. We mogen in de kuise jongeling (die nog in andere gedaanten verschijnt bij Gijsen) wel een alter ego vermoeden van de schrijver, die pas als veertiger zijn katholieke windselen zou afleggen. In Overkomst dringend gewenst kijken we dus met aandacht naar de hoofdstukjes Een gezonde geest in een gezond lichaam (over zijn huwelijk met 'Clara', in het echt Julia de Bie, tien jaar ouder dan hij) en het daarop volgende Olga, de vrouw van Potifar (over zijn aseksuele avonturen, in de Verenigde Staten, met barones Olga). Uit het eerste van die hoofdstukjes komt het volgende fragment, dat voor een gereserveerd auteur als Marnix Gijsen bepaald emotioneel te noemen is.

Het jonge paar is voor drie dagen op huwelijksreis naar Amsterdam. De ik-figuur poogt zijn vrouw te 'amuseren' en zo belanden ze in een koude vaudevillezaal waar het hoogtepunt van de avond een can-can is. We pikken in (blz. 62) als het nummer al een tijdje loopt.

 'Ik wil hier weg,' zei ze plots snibbig.

Ik probeerde haar te kalmeren, zeggend dat het een slechte indruk zou maken indien wij bij het voorlaatste nummer zouden vertrekken.

Ze sloot de ogen en leunde achterover in haar fauteuil. 'Geniet maar verder,' zei ze. Elk woord deed me denken aan die loden kogels in de Freischütz die zo onheilspellend in een kleine bus vallen.

We reden zwijgend naar het hotel waar ze heel lang in de badkamer bleef terwijl ik probeerde een krant te lezen. Ik was er niet toe in staat, want ik kon me niet indenken waarom deze lusteloze derderangsvertoning en die vrij potsierlijke, overvoede danseressen haar zo boos gemaakt hadden.

Toen zij uit de badkamer te voorschijn kwam in haar dik lang nachtgewaad —teer-blauw met roze strikjes op de schouders— stapte zij op het bed af als een sombere wraakgodin. Ik merkte echter dat ze een rozenkrans om haar polsen had.

Ik maakte het kort, wenste haar goedenacht en knipte het licht uit. Zij deed het licht weer aan, en op één elleboog leunend bekeek ze mij met een monumentaal misprijzen. Ik ben nog in staat haar monoloog te herhalen, maar die zou niet geloofwaardig lijken. Om kort te gaan: de hele perversiteit van de moderne wereld bleek in mij verenigd te zijn; wat liederlijkheid betreft kon ik lessen geven aan Don Juan en Casanova. Bij het zien van al dat 'bloot vlees' (de woorden kunnen de intonatie helaas niet weergeven) hadden mijn ogen uitgepuild, naar het schijnt.

Ik was zo verbaasd dat ik vroeg: 'Geen schuim op de lippen?' Het scheelde maar een haar of ik kreeg haar rozenkrans in mijn gezicht.

Ik, die geen andere vrouw dan haar had gekend, werd afgeschilderd als een potentiële hoerenloper, een sater waarvoor geen vrouw veilig was, een man die maar één doel in het leven had, en wélk doel.

Ik moet bekennen dat ik me toen als man schandelijk heb gedragen. Ik had haar de mond kunnen snoeren door te zeggen: 'Loop naar de duivel en leer ook de can-can, dan hoef ik niet meer uit te gaan in de koude,' of ik had kunnen proberen haar tot rede te brengen—al was dat met een dergelijke zedige furie nutteloos. Ik werd plots zo bang voor dat wezen naast mij, ik zag plots zo duidelijk wat er van mijn verdere leven zou geworden, dat ik onder het laken kroop en hopeloos begon te snikken.

Clara stopte haar woordenvloed. Zij moet mijn tranen beschouwd hebben als die van de berouwvolle zondaar want ze knipte het licht uit, klopte zachtjes op mijn laken en zei: ‘Goenacht.'
Te noteren valt nog dat de 'ik' niet de kans grijpt die hem geboden wordt om van zijn vrouw-met-de-paternoster-in-bed af te raken.
Het toeval heeft gewild dat ik, twee maanden voor de oorlog uitbrak, om zakelijke redenen naar Amerika werd uitgezonden. Ik kon wel raden dat de oorlog van lange duur zou zijn en dat ik de kans had Clara voor lange tijd kwijt te raken. Ik heb zonder lang te aarzelen die kans niet gegrepen, en zorgde ervoor dat zij nog juist op het nippertje de gelegenheid kreeg zich bij me te vervoegen. (blz. 69)
Katholieke huwelijkstrouw of christelijke zelfkwelling? U kiest maar. Het echtpaar Goris-De Bie ging pas vijf jaar later feitelijk uit elkaar, en daarna liet de wettelijke scheiding nog eens twintig jaar op zich wachten. Ook hierin loopt Gijsen parallel met Geeraerts, van wie de wettelijke scheiding er pas veertien jaar na de feitelijke kwam. (Biografische info over Marnix Gijsen hier.)


*

Toegevoegd 26 november 2020. Het zijn niet alleen Vlamingen als Geeraerts en Gijsen die zich laten vangen door een katholieke antiseksuele verloofde-later-echtgenote waar zij alleen frustraties, spijt, zelfverwijt en haat aan overhouden. Als we de autobiografische elementen in De zondvloed mogen geloven is ook Jeroen Brouwers in die val getrapt. Met open ogen, want men moet toch echt niet getrouwd zijn om te zich te realiseren welk vlees men in de kuip heeft! Brouwers: 
Ik in die tijd: zat aan mijn vervelende, preutse verloofde vastgeringd, met spijt omkijkend naar mijn voorbije, in alle opzichte verpeste, katholieke jeugd, voorgoed behept met wrok jegens mijn rotouders. Ik en die verschrikkelijke Laura in een nieuwbouwflat, de kalender naast het bed, haar tandengeknars [bij Geeraerts is gesnurk de bron van irritatie] en het getik van de wekker in het donker. [De zondvloed, p. 539].






28 September 2018

De vrijzinnigheid in Vlaanderen (6)

Voor dit Postscriptum bij de vrijzinnigheid in Vlaanderen beginnen we bij het 'leuke kaartje' waarmee  bijdrage 4 eindigde:





De linkse foto is voor het eerst verschenen in het Maandblad van de NVSH, maart 1971:




De linkerbladzijde is een betaalde advertentie voor de PSP (Pacifistisch Socialistische Partij) in de aanloop naar de verkiezingen; de foto zou nadien ook in het straatbeeld verschijnen. Ondanks de ikonische inbreng van Saskia Holleman (links op de voorgrond) zou de partij twee zetels verliezen. We bekijken met enig genoegen het betrokken Maandblad van dichterbij. 



Verstandig Ouderschap in Nederland
1946-1967


De Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming (NVSH) werd in 1946 opgericht. De stichters lieten in haar Statuten opnemen: 
Art. 3. De Vereniging stelt zich ten doel juiste en heldere, wetenschappelijk getoetste inzichten en opvattingen op het gebied van het geslachtsleven en het maatschappelijk en cultureel leven, voor zover dit met het geslachtsleven organisch verband houdt, te grondvesten en te verbreiden, zomede de praktische toepassing dezer inzichten en opvattingen te bevorderen.
Art.4. De Vereniging gaat daarbij uit van de volgende beginselen:
a. Zij acht een gezond geslachtsleven noodzakelijk voor een harmonische ontplooiing, lichamelijk zowel als geestelijk, van de persoonlijkheid, het gezin en de gemeenschap en beschouwt daarom het recht op een dusdanig geslachtsleven als een mensenrecht, dat ook door de staat niet mag worden aangetast. Bewuste beheersing der conceptie acht zij daarbij onmisbaar en beschouwt zij als een belangrijk wapen in haar strijd tegen de onwettige verstoring van zwangerschap. (enz.) [Hier, p.337-338.]

Voorlichting en hulp waren in de eerste plaats gericht op het verstrekken van voorbehoedmiddelen, en het feit dat de diensten van de NVSH voorbehouden waren aan leden verklaart de massale groei van de vereniging. Illegale abortus ('onwettige verstoring van zwangerschap') wordt als een te bestrijden vijand voorgesteld. Maar abortus ‘als laatste redmiddel’ (zoals founding father Jan Rutgers het zag) zal wel aan bod gekomen zijn bij de hulpverlening in de 12 consultatiebureaux. In 1953 werd de voorzitter van de NVSH, de huisarts Wim Storm, tot zes maand gevangenis veroordeeld wegens het uitvoeren van abortus. Met Justitie bestond een stilzwijgende afspraak dat een arts niet vervolgd werd als hij gedekt werd door twee collega's, maar Storm had alléén gehandeld. [De hele affaire hier.]

De oubollige naam van het ledenblad, Verstandig Ouderschap, was een erfenis van vóór de oorlog.

Verstandig Ouderschap in de Nederlandse huiskamer, 1955



Verstandig Ouderschap in België
1955-1967

Onder de NVSH'ers van het eerste uur was ook de anarchist Gé Nabrink. In 1949 ging hij spreken voor de Antwerpse vrijdenkersvereniging Francisco Ferrer en dit leidde ertoe dat de NVSH in 1950 ook een afdeling in Antwerpen had. [Het hele verhaal hier, p.558.] Op deze lijst uit 1955 is de afdeling Antwerpen te vinden naast 71 Nederlandse afdelingen. Dankzij het speurwerk van de nijvere jezuïet Alphons van Kol (hier gepubliceerd) weten we dat die afdeling eind van dat jaar 155 leden telde, en dat die afdeling opgeheven werd toen alle Belgische leden van de NVSH opgenomen werden in de Belgische Vereniging voor Sexuele Voorlichting (BVSV), opgericht op 11 augustus 1955. De stichters van de BVSV waren: Jacques Clément, Willy Van Houdenrogge, Pierre Plompen, Theresia De Bruyn en Arthur Peeters. Zij woonden allen in Antwerpen en vestigden daar ook de zetel van hun vzw. Onder die stichters herkennen we met zekerheid Clément en Peeters als vrijdenkers uit Francisco Ferrer. [Hier, p.9.]

In het Belgisch Staatsblad van 3 september 1955 (hier) stipuleerden zij:  
Art. 3. De BVSV stelt zich ten doel juiste en heldere, wetenschappelijk getoetste inzichten en opvattingen op het gebied van het geslachtsleven en op maatschappelijk en cultureel leven, voor zover dit met het geslachtsleven verband houdt, te grondvesten en te verspreiden, dit alles mede ter bestrijding van abortus provocatus.
De tekst is een doorslagje van het NVSH-statuut (met de strijd tegen abortus letterlijk naar voren geschoven), en bij het lidmaatschap van de nieuwe Belgische vereniging hoorde het Nederlandse ledenblad. Daarnaast gaf de BVSV vanaf 1958 ook een eigen ledenblad uit, Metterdaad. Daarin wordt abortus een 'onvolmaakte, maar soms onvermijdelijke oplossing achteraf' genoemd, waarover nog gezegd wordt: 
Er blijven ons twee dingen te doen. Allereerst zullen we zoveel mogelijk het preventieve optreden, via de verspreiding van de anti-conceptiva, dienen te bevorderen. Waar dit geen maximumresultaat oplevert moeten we ijveren voor een sterke (en kosteloze) kontrole en behandeling van de abortus door geneesheren en andere medisch bevoegden. [mei 1961]
Naast seksuele voorlichting had de BVSV dus ook wel seksuele hervorming op het oog, hoewel die doelstelling in de naam niet vernoemd wordt. De vereniging veranderde een aantal keer van structuur en van naam. Bekend is gebleven de naam Centra voor Gezinsplanning (later: Geboortebeperking) en Sexuele Opvoeding (CGSO). Nog later werd het CGSO-VVSH, waarbij het laatste letterwoord stond voor Vlaamse Vereniging voor Sexuele Hervorming.

Vijf jaar lang bestond de BVSV uitsluitend uit de afdeling Antwerpen, maar op 8 maart 1960 kwam er ook een afdeling in Gent:
Metterdaad, April-Mei 1960
Het is die afdeling die eindelijk, op 9 oktober 1960, 'metterdaad' het eerste consultatiebureau in Vlaanderen opende: Zwarte Zustersstraat 1, Gent. (Hier het verslag van de opening.) De werking rustte volledig op de gynaecologe Erna Klein-Vercautere, die sedert 7 juni 1959 voorzitster was van de Medische Raad van de BVSV. Zij verrichtte in de Zwarte Zustersstraat baanbrekend werk, o.m. door de pil te verstrekken zodra die op de markt kwam.

Metterdaad, juni/juli 1959, p.2


Metterdaad, mei 1961



Het Antwerps consultatiebureau ging een jaar later, in 1961, van start.




1967 in Nederland 



In 1967 hield de NVSH een studiecongres, Sextant'67, dat richtinggevend zou worden voor de verdere oriëntatie. De slottoespraak van de voorzitster, voluit afgedrukt in Verstandig Ouderschap van december 1967 (hier), diende min of meer als programma voor de toekomst. Aan bod kwamen (in die volgorde) homoseksualiteit, voorechtelijk geslachtsverkeer, geboorteregeling, abortus provocatus, buitenechtelijk geslachtsverkeer, echtscheiding, prostitutie en pornografie. Op elk van deze terreinen zou de vereniging gaan ijveren om de opvattingen en de wetgeving te veranderen.

Het nummer met de toespraak was ook het laatste onder de naam Verstandig Ouderschap. Omdat men niet langer een 'dwingend verband' tussen seksualiteit en voortplanting wou laten zien kreeg het tijdschrift vanaf 1 januari 1968 een andere naam: Sextant (later: Sekstant). Het progressief hervormingsprogramma van de NVSH werd in Sextant duidelijk, soms zeer expliciet, aan de orde gesteld. Na enkele wilde beginjaren bevatte het tijdschrift weinig of geen visuele provocaties meer, en de uiterlijke vormgeving is eigenlijk aan de saaie kant, met veel voer voor intellectuelen. Het nummer uit 1971 met de verkiezingsreclame voor de PSP was overigens een van de weinige met een provocerende kaft (zie hieronder).





 1967 in België


In België moest Sextant, evengoed als de BVSV zelf met haar voorlichting en voorbehoedmiddelen, opboksen tegen een repressief apparaat. Het tijdschrift werd herhaaldelijk in beslag genomen of geblokkeerd, de invoerders en verspreiders vervolgd en effectief veroordeeld. [Hier, pp.89-93.] De grootste inquisiteur in die tijd was de socialist Alfons Vranckx, minister van Justititie 1968-1973.

In het jaar waarin de NVSH Sextant'67 hield werden de afdelingen van haar Belgische dochtervereniging (hoe zij op dat moment ook heette) zelfstandige vzw's. In het Belgisch Staatsblad van 24 augustus 1967 (hier) lieten Willem Deconinck, Nestor Colpaert, Jan Buelens en Bob Carlier de formele oprichting registreren van de v.z.w. Centrum voor Sexuele Voorlichting, onveranderd in Gent gevestigd op het oude adres van het consultatiebureau. De algemene vergadering van 5 augustus 1967 had o.m. vastgelegd
Art.3. De vereniging stelt zich ten doel de mensen te helpen bij hun seksuele moeilijkheden, en alle wettelijk toegelaten middelen en akties daartoe aan te wenden, en de taboes te doorbreken die er de oorzaak van zijn.
Over CSV-medestichter Bob Carlier (1931-1990) lezen we op UGentMemorie (hier) o.m.
De filoloog en pedagoog Bob Carlier was Vlaanderens bekendste seksuoloog. Hij werkte als assistent en werkleider aan het Seminarie voor Moraalfilosofie en Metafysica bij Jaap Kruithof. Hij hield er zich vooral bezig met onderzoek naar seksualiteit, relaties en ethiek, waarover hij talloze artikels schreef en voordrachten gaf. Carlier ontpopte zich als voorman van de Vlaamse homobeweging.

Hierbij is de rol die Carlier in de jaren ’70 en ’80 speelt in het debat rond pedoseksualiteit merkwaardig te noemen vanuit een hedendaags perspectief. Carlier wijst seks tussen een volwassene en een kind niet bij voorbaat af. Hij beroept zich hiervoor op het idee dat het normatieve kader van de maatschappij verkeerdelijk geen ruimte laat voor positieve seksuele interacties tussen volwassenen en kinderen. Op dat moment circuleert binnen progressieve kringen het ‘emancipatorische’ idee dat ook een kind recht heeft op seks. In die logica moet pedoseksualiteit aanvaardbaar zijn wanneer bepaalde voorwaarden zijn vervuld. Carlier neemt zo in 1977 de leiding over een werkgroep pedofilie aan de RUG om het thema te bestuderen en het publiek te sensibiliseren, naar het voorbeeld van een gelijkaardig initiatief van zijn hand in Antwerpen. In de jaren ’90 zullen dergelijke ideeën helemaal van het publieke toneel verdwijnen, in diskrediet gebracht en grotendeels gefnuikt door de zaak Dutroux.
Pedofilie was niet genoemd onder de strijdpunten van Sextant'67, maar er was niettemin veel aandacht voor in Sextant en bij emancipatorische acties uit die tijd. De NVSH had er een landelijke werkgroep voor, die in 1979 de naam 'pedofilie' inruilde voor het positievere 'jeugdemancipatie'. (Hier in het NVSH-archief.) Die Landelijke Werkgroep Jeugdemancipatie gaf een tijdlang ook een eigen blad uit: NIKS, wat staat voor Naar Integratie KinderSeksualiteit. Men werd toen als progressieveling geacht het onderwerp op zijn minst 'bespreekbaar' te vinden.

1981: info-avond CSV m.m.v. Bob Carlier

Niet iedereen vond dat even vanzelfsprekend. In 1979 verbood de Gentse schepen Piet Van Eeckhaut (socialist en zelf een anti-censuurmilitant) de opvoering van een musical die als promotie van pedofilie kon gezien worden. Zijn argument was dat pedofilie een misdrijf was, en moest blijven. Dit werd hem toen in progressieve kringen niet in dank afgenomen, maar weinigen zullen hem vandaag ongelijk geven. (Lees het verhaal hier na.)

Een jaar later kende de seksuele emancipatie in Vlaanderen gelukkig een echte doorbraak toen de eerste abortuskliniek in Vlaanderen begon te werken: het Collectief Anticonceptie in Gent. Dit initiatief, in de marge van de wettelijkheid, moest op de tolerantie van het gerechtelijk apparaat rekenen. Dat bleef zo tot in 1990, toen België een koning moest gaan tolereren die absoluut zijn baan wou behouden hoewel hij zijn werk niet wilde doen.

Om terug te keren naar het 'leuke kaartje' waarmee we begonnen zijn: Dr. Erna Klein-Vercautere was niet alleen een prominent lid van de BVSV maar ook van de SVV, de Socialistische Vooruitziende Vrouwen. (Dat wordt hier, p.33, toch beweerd; de SVV heeft niet gereageerd toen ik daarnaar vroeg.) Met die extra informatie kunnen we mooi stapsgewijze van 'links' naar 'rechts' in het leuke kaartje overgaan:

naakt 

> PSP > Sextant > NVSH > BVSV > Erna Klein-Vercautere > SVV >

hoofddoek

De overgang 'SVV>hoofddoek' berust hierop, dat VIVA-SVV (zoals die reactionaire vrouwenbond tegenwoordig heet) belet heeft dat de vrijzinnige koepel een eenduidig standpunt kon innemen tegen de hoofddoek in overheidsdiensten. Met dit doordrukken van het obscurantisme in de openbare ruimte plaatsen de socialistische destijds vooruitstrevende vrouwen zich kategoriek buiten de vrijzinnigheid. Lees hier in dat droevige verband ook nog




Persoonlijke noot


In 1965-1966 liep ik school in Gent, in de Oude Houtlei. Tijdens de middagpauze passeerde ik vaak het huis in de vlakbij gelegen Zwarte Zustersstraat waarop duidelijk de intrigerende aanduiding Belgische Vereniging voor Sexuele VoorlichtingKonsultatiebureau aangebracht was.



In 1969 werd ik daar, student zijnde, lid van het CSV samen met mijn latere echtgenote. (Dat stadhuiswoord past hier beter dan 'vrouw'.) In die tijd kon men immers van de geboden diensten geen gebruik maken zonder lid te zijn. Daar en toen maakten wij kennis met Dr. Henri Van Kets, gynaecoloog van het Academisch Ziekenhuis. Samen met zijn diensthoofd professor Michel Thierry heeft Van Kets veel bijgedragen aan het inburgeren van contraceptie in het duistere Vlaanderen van toen, en in latere jaren zijn onze kinderen door hem op de wereld gezet. Als leden van de BVSV-CGSO-VVSH-CSV hadden wij het tijdschrift Sextant in huis, en het 'historische' nummer uit 1971 met de koe-in-wei verkiezingsreclame voor de PSP was daar ook bij. (Hier het hele nummer voor u gescand.)

O ja, nog postuum t.a.v. zijne aflijvige majesteit B1: wij (m/v) hebben in 1980 een financieel steentje bijgedragen aan het Gentse abortusinitiatief.


*

























 

05 September 2018

Henriette von Schirach clashes with Hitler (4)


In this post we will consider two written accounts with second-hand information on the incident which involved Baldur von Schirach and his wife. The accounts are very complementary, because each mentions only one of the protagonists and only one cause of dispute.



Version F. Traudl Junge, 1947 (third-hand)

Gertraud (Traudl) Humps was one of Hitler's secretaries. Professionally they had very little to do, and to Hitler they were female social company as much as they were personnel.

Traudl Humps at the Berghof (not on this occasion)

Her memoirs, which she wrote and typed in 1947, were published in 2002: 
Traudl Junge, Bis zur letzten Stunde. Hitlers Sekretärin erzählt ihr Leben, unter Mitarbeit von Melissa Müller, Claassen Verlag München 2002. The relevant part is pp. 35-215:  Meine Zeit bei Adolf Hitler — aufgezeichnet 1947.

Below is our translation of the Schirach incident. The original German text of our quotations is to be found here.

Once also Hoffmann’s daughter, the wife of Baldur von Schirach, was present. She was a nice natural Viennese, who could talk charmingly. But she had to break off her visit very quickly because during the tea talk she had provoked a very unpleasant situation. I have not myself witnessed the scene, but Hans Junge told me. While Hitler and his guests were sitting by the fireplace she suddenly said: “Mein Führer, the other day I saw in Amsterdam a column of deported Jews. These poor people look terrible, I’m sure they are treated very badly. Do you know this, do you approve it?” A painful silence fell. Shortly afterwards Hitler rose, took leave and withdrew. Next day Schirach's wife drove back to Vienna, and the incident was not mentioned with a single syllable. Apparently she had transgressed her rights as a guest, and had not fulfilled her duty to entertain Hitler. (Bis zur letzten Stunde, 2002, p. 100-101)

This testimony is a little obscure. We know there were three successive clashes, ending in the early hours of 25 June 1943. Traudl describes a 'soft' ending (not unlike the real 'Amsterdam protest' as told by Schirach) and says she heard it from Hans Junge, one of Hitler's orderlies. She also informs us that she had married Junge on 19 June 1943:



  (5th of the photos in the book) and

Fortunately, I was spared the paperwork war and before I knew it, I was 'Frau Junge'. My married happiness lasted exactly four weeks, while we had a holiday by the Boden Lake. After that, my husband went into military service and I returned to Headquarters. (Bis zur letzten Stunde, 2002, p. 116)

It is very unlikely that for Hans and Traudl it was "business as usual" five days after their wedding; almost surely, their four weeks of leave were their honeymoon. The conclusion is, that Hans Junge was nowhere near Hitler on 24-25 June 1943, that he left Hitler's entourage for good (he was killed in 1944) while Traudl Junge did not return before a month had passed. The proper source of Traudl's account of the event remains unknown. (For instance, it may have been the orderly—not Hans—who was on duty.) Anyhow, one thing is beyond doubt: Traudl was not there when it happened, she writes so herself ("I have not myself witnessed the scene"). Nevertheless, in the documentary film Hitler's Henchmen — episode: Baldur von Schirach you can see and hear (some 36' into the movie) Traudl Junge telling the story as if she had been present. 




Version G. Nicolaus von Below, 1980 (second-hand)


Nicolaus von Below was Hitler's Lufwaffe adjutant. The photo below was taken on 20 April 1943, in front of the fireplace were the incident was to take place two months later. The two officers most right in the picture are the adjutants: left von Below (Lufwaffe), right Engel (Army).




Von Below's diaries were destroyed at the end of the war, but he started reconstructing them early on. In the seventies he composed them into a book, that appeared in 1980:
Nicolaus von Below, Als Hitlers adjutant 1937-45, v. Hase & Koehler Verlag Mainz 1980.

The relevant pages are here. We included some text that clarifies how the book came to be and how, before the quarrel, Hitler liked to stay with the Schirachs in Vienna. The incident, which we translate below, is on p.340.


Quarrel Hitler-Schirach
On 24 June [1943], Fronleichnam (Corpus Christi), Baldur von Schirach and his wife came to the Berghof. He had a long and extensive talk with Hitler, the contents of which Hitler told me on one of the following evenings. Schirach had told Hitler unambiguously his conviction that the war needed to be ended one way or another. To this Hitler added: “How does he imagine this. He knows as well as I do that there is no more way out, apart for me putting a bullet in my head.” Hitler was very excited about his talk with Schirach and made it clear that he would have nothing more to do with him. And it was their last meeting indeed.  
Von Below is inaccurate in his date; had he written
On 24 June, Baldur von Schirach and his wife were at the Berghof
he would have been right (if incomplete). Nevertheless, his account is more interesting than the previous one, because his source is Hitler himself. No mention is made of Henriette, and the index of the book, entry v. Schirach, Henriette geb. Hoffmann, does not refer to this page. 

*





Henriette von Schirach clashes with Hitler (3)

Henriette Hoffmann published her 'memoirs' in 1956:
[H1]
Henriette von Schirach, Der Preis der Herrlichkeit, Limes Verlag Wiesbaden 1956.
 and a second edition appeared in 1975:
[H2]
Henriette von Schirach, Der Preis der Herrlichkeit. Erfahrene Zeitgeschichte, Herbig München-Berlin 1975.

In [H1] the 'Amsterdam protest' is buried in Chapter XI, namely on pp. 218-222. In [H2], the incident is included twice: once in the (slightly edited) Chapter XI and a second time, somewhat expanded, in the Preface. Apparently, its importance had grown in the two decades separating the two editions, and a photo taken on the day of the event is now on the cover. Here you can read the original chapter IX from [H1]. The differences with the second edition have been highlighted: blue means the text has been changed (e.g. the chapter's title), yellow that it has been cut. The Preface of [H2], including the second version of the incident, is here. The translations below are ours; for future reference, we underlined Henriette's description of the event.   


*

Version D. Henriette Hoffmann, 1956

 Supper on the Berghof was always served rather late, often not before midnight. (...) After the meal (...) the procession moved to the big room, where ten to twenty guests sat down around the fireplace. Blondie, the shepherd dog, was called, Hitler scratched her head, and the endless talks, which Hitler regarded as a remedy for his sleeplessness, started. Bormann brought up his favourite theme, the ceremonial of National Socialism that had to be created. (...) His fantasy sent shivers down my spine. This conversation was not a good introduction for the things I wanted to discuss with Hitler today.

During the war it was forbidden to perform works by Ravel, Debussy, Gounod, Tchaikovsky—to mention just a few. A despaired Furtwängler had asked me to do my best with Hitler in order to get them released. I agreed. (...) I told Hitler that in Vienna one could not understand a ban related to music. Willingly he agreed to my proposal to try and listen to the records. (...) When the Italian Capriccio sounded into the big space, jubilant and enchanting, he cut it short. (...) With a devilish pleasure Bormann closed the gramophone player. He smiled, but viciously. I had lost the first round. But I had something much heavier on my chest, that I wanted to tell Hitler at all price.   
The day before, I had hurried back from Amsterdam. Friends had invited me to Holland. First I stayed at the Amstel Hotel by the river. (…)


The Amstel hotel by the river
One night, I woke up by shouting, weeping and crying. I went to the window and tried to understand what was happening there in the dark. Slowly I could recognize what went on. Women were standing there with hastily grasped bundles, several hundreds of them hastily driven together. Their weeping got interrupted by a loud voice, a commanding voice. It shouted “Aryans to stay behind!” Only hesitatingly the column of women went over the bridge, and with a pitiful complaint it disappeared in the dark.

Next morning nobody wanted to explain to me, neither the porter nor the night waiter. But my friends knew. “Deportation of Jewesses,” they said. “Don’t you know that?”

The next day I was invited by Seyss-Inquart, then Reichskommissar for the occupied Netherlands. (…) But the man with his coolish-polite attorney’s face did not want to tell me either at my asking about the deportations. I was happy when the tea visit was over and I was back with my friends in the water castle. (...)

Miedl's water castle Nijenhuis.

It was a meeting place for all those who had to watch Hitler’s interventions, bitterly and without any power. Directors of the plane plant and officers who were convinced of the senselessness of their task. (…) “We make one error after the other,” an officer of the occupation force said, “ we have turned the friendly Dutchmen into bitter enemies.”

(…) “If you want to see more, come with me, I’ll fetch you tomorrow.” The SS-officer said this. Next morning, he drove me to a school. We came into a room, on the yellow desks little heaps of worn wedding rings and all kinds of precious stones were lying, sorted out in deerskin pouches after their colours. “You can buy diamonds at ridiculous prices. Do you want? Flawless stones, carefully removed from their casings by professional people. I don’t have to tell you to whom they belonged.” No, he didn’t have to tell me any more, and I was not in the least interested in stolen jewelry. (…) But on whose orders did they act? “You have to tell Hitler yourself,” M. decided, “I cannot imagine he knows this. It may be forbidden by circular to talk to him on such matters, but try it, you are a woman, and he has known you long enough.” “I pledge it to you,” I said, “I’ll tell him, the day after tomorrow even, because I leave today.” (…)

Then they accompanied me to the train. M gave me two packages—don’t open before you have left! (…) When we were underway, I opened the packages. The first contained (…) an early unsigned Italian painting that had pleased me when I had entered the house and had seen it above a table. The second package contained tissue for a suit, the light blue Luftwaffe tissue out of which Göring’s pilot’s uniforms were made, and which he obtained from Holland.  

(…) Back to the Berghof. It’s the evening of Good Friday 1943, and I have to live up to my oath. I must say that the friendly servant Wünsche [sic, for Günsche] had brought me a double brandy—which explained the overconfidence with which I faced Hitler. But he started himself. “You have arrived from Holland?” “Yes, and that’s why I’m here,” and then I told him, as I have described it, what I had experienced and seen with my own eyes, what his own officers had asked me to tell him. At first he was staggered and didn’t say a word. These seventeen men (I counted them all) didn’t speak either, and none looked at me. Then he turned his face towards me. Only now did it strike me how ravaged it was. (…) Slowly he rose. I also rose. He had grasped himself and shouted at me: ”You’re sentimental! In what way do the Jewesses in Holland concern you!” (…) “This is nothing but sentimentality! Humanitarian nonsense!” I turned away, let him shout and ran down the staircase (…) separating the big room from the hall. I didn’t look back, and I knew I would never see him again. (…)

One of the adjutants ran after me. “Why did you do such a thing,” he said, “you made him so angry. Please leave immediately, right now.” Baldur was sitting with the drivers in the canteen, where he could smoke his pipe. I told him about my disaster. We fetched the small sports car from the garage and drove off. It was five o’clock in the morning, and we drove into the valley, passing the many guards that were standing there even at this hour of the day, and who saluted us.

(…) We were serving a bad cause, yet could not pull out without dragging all our friends with us into the abyss. During the drive we didn’t speak a single word, but I felt Baldur thought like me.


Version E. Henriette Hoffmann, 1975

Good Friday 1943. Early morning. Baldur and I had just sneaked out of the Berghof and were driving down the twisting road into Berchtesgaden. In the oppressing silence about us the scene of the previous evening was pursuing me. I saw before my eyes the friend of my youth, Hitler, as I believed I had to leave him: shouting, ranting, madly angry about what I had dared to tell him. (…)

I had all started when, in April 1943, I visited friends in occupied Holland. As I was by myself and at first did not believe in air-raid alerts night after night, I had checked in at the Amstel Hotel by the river. (…)

At night I woke up by loud shouting and yelling. I rushed to the window and tried to find out in the dark what was happening. Below me, in the street, a few hundred women with bundles were standing, apparently hastily driven together, guarded by uniformed men. One heard weeping and then a loud commanding voice: “Aryans to stay behind!” After that the column slowly started moving, and disappeared over the bridge into the dark.

Next morning, nobody was willing to inform me about the secretive march, neither the porter nor the night waiter. But my friend Miedl, who came to fetch me, knew: “That’s a transport of Jewesses. The women go into a women’s camp, the men into a men’s camp.” “And the children?” He shrugged his shoulders. “The Germans are doing this?” “Who else?” “Does Hitler know?” “If he doesn’t, you can tell him!” When I informed Miedl of my unsuccessful shopping, he said laughingly: “One should know the right sources. Come on!” We drove to a school. The gym was packed to the ceiling with the most rare objects, paintings, antique furniture, oriental carpets, tapestry, richly bound bibles, old coins, jewelry. All had price tags, all for peanuts. “This is the property of… it belonged to the people that were driven away last night?” I asked Miedl upset. “Certainly…”

That same night I followed Miedl’s advice and moved to his water castle. In that house I met everything that had to fear difficulties in Germany. Engineers of the Messerschmidt factory that were moved here by Göring because of their Jewish wives, actors that had abandoned a Wehrmacht tour in Holland, journalists, crooks, men and women with false papers and false names. In our honour Miedl had a rice table in the great hall. I felt like displaced into an exotic world. (…) This was a luxury that we had long forgotten. But Will Dohm [a famous German actor—C.I.] was not satisfied at that. He insisted that the cabinets be opened for us and that the noble blue goblets that were kept there be advanced. “Perhaps we’ll be dead by morning. That’s why we want to drink today in the most beautiful glasses in the world!” By now we were talking freely about our situation, and I told him about the decision I had taken that morning after Miedl’s revelation: I would go to Hitler and talk to him, I would describe to him what I had seen. “He cannot possibly want this!”

Right after my return to Vienna I phoned to the Berghof. Baldur and I could always ask if Hitler would be happy with our visit. Either one talked with one of his adjutants or he came personally to the phone, and he said invariably “Of course, whenever you want.” Thus also this time. I had told Baldur what I had in mind, but I had no clear idea. My thoughts were all confused. I had knowledge about a crime but I was a woman without any office and my friendship with Hitler was my only legitimization. (…)

Everything that concerned the Jews was a forbidden subject with Hitler. But how could I respect this? My decision was taken, and so Baldur and I drove to Berchtesgaden.

When we got to the Berghof, we happened to find ourselves amidst a walking party, consisting of Hitler and his entourage. It was a mild spring evening with a föhn blowing. Later on, a picture was taken on the terrace, after which Hitler withdrew with his officers to have a discussion of the military situation. [Probably the head of the general staff, mentioned by Goebbels—C.I.]

The photo mentioned by Henriette, put on the cover of [H2]. Left to right: Baldur von Schirach, Henriette Hoffmann, adjutant Nicolaus von Below (hidden), Heinrich Hoffmann, Hitler, adjutant Gerhard Engel.

Towards midnight he had, as usual, supper served. On this occasion Hitler barely ate anything, just some raw vegetables with oat flakes. After the meal we all changed from the narrow wooden table in the dining room to the great hall, where we threw great logs and root stocks into the fire. (…)

Orderlies brought a long sheet from the teleprinter. (...) From the way he pressed his handkerchief repeatedly against his eyes we knew that the messages were particularly terrible. (...) [Probably the massive air raid on Krefeld, mentioned by Goebbels—C.I.]
Hitler was sitting between Eva and me. As long as she was present I could not speak. After some time she rose, nodded to everybody, had Hitler kiss her hand and left the room. Blondie, Hitler’s shepherd dog, came to us. Hitler scratched her head and turned friendly towards me: “You have arrived from Holland?” “Yes, and that’s why I’m here, I wanted to talk to you. I’ve seen terrible things, I cannot believe that you want this…!” He looked at me, amazed, and said “There’s a war on.” “But they were women, I saw, like a group of women, I saw, how poor helpless women were being led away, on transport to a camp. I don’t believe they will come back, their belongings have been taken away, they have no more family…” “You are sentimental, Frau von Schirach!” Hitler rose and stood by my side. “In what way do the Jewesses in Holland concern you!” As I had jumped to my feet, he took my wrists and grasped them with both hands, as he used to do when he wanted me to concentrate on him. Then he let go and formed with his hands two scales, which he moved up and down like in a balance, while he was talking loudly and insistently to me. “You see, day after day tens of thousands of my most precious men die, men like they will never return, the very best. The balance is now no longer correct, the equilibrium in Europe has gone. Because the others do not die. Those in the camps, those inferior beings, they do live, and how will Europe look in a hundred years? And in a thousand years? I have obligations towards my people and towards no one else. They can make a bloodhound out of me once Bolshevism has won. What do I care, I don’t care for posthumous glory. You must learn to hate. I had to learn it too…”

Hitler had told me before that I had to learn to hate, and I had replied that hatred was so tiring—and unproductive. But now things were serious. I suddenly thought of Iphigenia’s words and said “I was born to share love, not hate!” Saying this I was looking him straight in the eyes; he once said to me that, to master someone, you must look into his pupils.

There were seventeen men sitting around the fire place and those had, like me, known nothing of the outrages done in Hitler’s name? (…) But they were staring stubbornly into the fire or at the floor.
Under Hitler’s piercing gaze I took hold of my tortoise-shell case. (…) “I don’t belong at your table any longer!” I said softly, he was the only one who could hear me. Then I turned around and went to the exit towards the hall. As soon as I had reached the three steps to the parlour, I started to run. One of Hitler’s men had run after me. “Why did you do that? The Führer is angry. Please leave immediately, today, right now, he doesn’t want to see you ever again!”

I asked him to fetch Baldur out of the canteen where he was sitting with the drivers. We packed our things in a hurry, fetched the car from the garage and drove off as softly as we could.

*

We know from Goebbels' diary that Hitler's breach with the Schirach couple occurred in the early hours of Friday 25 June 1943. This means that Henriette is mistaken as to the date. It was neither the evening nor the morning of Good Friday [=23 April] 1943, but a Friday morning some two months later.

The presence of Bormann and Eva Braun, the military conference, and the explosive character of the final incident at the fireplace are all confirmed by Goebbels. Most other elements in Henriette's account are at variance with her husband and/or Goebbels. We know she had not invited herself, that she had not arrived the day before from Holland, and that her 'Amsterdam protest' had occurred some previous night and had not triggered anything. According to Henriette however it was her story that made Hitler explode, while her husband had left for a smoke.

The events in Amsterdam may very well have occurred in April 1943, when Henriette claims she was in Holland. In her expanded account she mentions that it was a time of "air-raid alerts night after night" in Amsterdam, and April 1943 was such a month. (Read about it here, in Dutch. Among the "frequent air-raid alerts in Amsterdam" the nights of 3, 5, 8 and 9 April 1943 are described with some detail. Amsterdam was not a target at the time, but suffered from collateral damage in the air war.)

As for the event proper, there are two aspects to it:
(a) what Henriette had witnessed

(b) what made her decide to talk to Hitler about it.


What she witnessed


According to Schirach, his wife had witnessed "the deportation of Jewish women by the Gestapo". For comparison, here is how Ella Lingens-Reiner, in February 1943, was set on transport from the Gestapo prison in Vienna to Auschwitz. 
At last we were about to start. We all had some food with us; only the Jewish women had nothing whatsoever. One of the wardresses — her name was Frau Hahn — bought, with her own money, unrationed snacks and gave them to these women so that they should have some food during their journey. (…)

At three o’clock in the morning we were lined up in the prison yard. (…) Then we were driven to the station through the dark streets of Vienna : nobody was to see how many people were being dragged away. (Prisoners of Fear, p.16)
Ella's transport consisted of both Jewish and Aryan women, and they were driven ("fuhren wir", which means in a car) to the railway station in full darkness. In Henriette's case, the women go on foot. The shouted order about the "Aryans", in the middle of the night, is difficult to explain. If Henriette correctly understood the German or Dutch command, it implies that the Aryan women were somehow separated from he Jewesses, but nevertheless the whole party seems to be marched off. No details are given concerning the treatment of the women. Henriette's accounts of what she witnessed are by necessity short and superficial; after all, it was dark and she just woke up with a start. There was no artificial light whatsoever in blacked out Amsterdam. In winter times it was so dark that people had difficulties finding their own house, and, wandering about, some fell in the canals. In April Henriette must have had some twilight aiding her in observing things.



What made her decide


In Henriette's two accounts, the deportation as such is merged with her visit of the school building with the cheaply offered goods. From her words it is not clear who took her there and who (if anybody) suggested that she tell Hitler, and about what. Concentration camps were an official part of the Nazi system, and anything but secretive. In Amsterdam, Jews were supposed to give themselves up for deportation and several large-scale round-ups had already been used to enforce this. (On those occasions though, the surviving photos show that whole families were deported, not women separated from the others.) Long before 1943, everybody, in Amsterdam as elsewhere, was fully aware of this, victims and non-victims, from the hotel porter up to the highest personalities. In Vienna, where Henriette was the 'first lady' since mid 1940, it was no different, and her own husband was of course fully aware of it. (Read it here under 'Deportationen im Frühjahr 1941 aus Wien'.)

As for the stored valuables offered for sale, Henriette's friend and host Alois Miedl knew everything about it, as he was in Holland the main trader in 'inexpensively' obtained Jewish goods. He dealt intensely with Göring during the whole war, and could easily afford to give Henriette a precious painting (which—so she writes— she only discovered after she had left Holland). Miedl cannot possibly have been involved in “telling Hitler” about the Jewish bargains.

If Henriette had witnessed brutal treatment of the women, this could have been a cause for complaint, but she mentions none. The only thing left that makes some sense is to assume that an officer of the occupation force insisted on telling Hitler that deportations (perhaps daylight round-ups more than nightly deportations) were counterproductive and turned friendly people into enemies. But this she could long have learnt at home, in Vienna, from her own husband.

*

  continued here