De tachtigjarige oorlog (1567-1648) was, behalve een heel-Nederlandse onafhankelijkheidsstrijd, ook een godsdienstige burgeroorlog. De geschiedenisboekjes, eeuwen later en met de uitslag voor ogen geschreven, geven van dit complex gebeuren, met wisselende frontlijnen en coalities, een zeer simplistisch en vertekend beeld. Het 'protestantse noorden' versus het 'katholieke zuiden' is gewoonweg een karikatuur, met gebruik van zinloze termen. De opstand én de reformatie zijn diep in het Zuiden begonnen, en Amsterdam—om enkel dit voorbeeld te geven—was katholiek en koningsgezind, terwijl Gent zeer calvinistisch was. Gebieden, steden en individuen veranderden van coalitie en van godsdienst, soms verschillende keren na elkaar. Willem van Oranje, vader des vaderlands, is achtereenvolgens lutheraan, katholiek en calvinist geweest. Hendrik, graaf van den Bergh, was een neef van prins Frederik Hendrik, maar vocht aan Spaanse kant, tot hij in 1632 alsnog de zijde van de Republiek koos. Rennenberg bracht Groningen en de Ommelanden van de Prins opnieuw naar de koning, enzovoort enzovoort. Breuklijnen liepen door elke stad en elke familie, ook die van Oranje en van Marnix.
Roemer Visscher voedde zijn dochters gereformeerd op, maar Anna Roemer(s) werd katholiek en verbleef langdurig in het heroverde katholieke 'zuiden'. Zij was, evenals haar bekendere zuster Maria Tesselschade, dichteres, maar tevens zeer bekwaam in het graveren van glas, hiermee haar naam Roemer alle eer bewijzend. In 1605 (slag bij de Blokkersdijk) en opnieuw in 1638 (slag bij Kallo) hadden de Spanjaarden een aanval op hun bolwerk Antwerpen afgeslagen, zodat de stad anno 1643 stevig in Spaanse katholieke handen was. In dat jaar schonk Anna Roemer aan Antwerpen, waar zij verbleven had, een glas waarop zij een kamilleplantje had gegraveerd en het motto Attrita resurget (vertrapt zal zij zich verheffen). De kamille blijkt de eigenschap te hebben dat zij langs de grond kruipt, en zich pas opricht als erop getrapt wordt. In elk geval was Anna daarvan overtuigd, want zij had het fraaie beeld al eerder gebruikt, met de woorden
Anna Roemer 1643: een katholieke lofzang
Roemer Visscher voedde zijn dochters gereformeerd op, maar Anna Roemer(s) werd katholiek en verbleef langdurig in het heroverde katholieke 'zuiden'. Zij was, evenals haar bekendere zuster Maria Tesselschade, dichteres, maar tevens zeer bekwaam in het graveren van glas, hiermee haar naam Roemer alle eer bewijzend. In 1605 (slag bij de Blokkersdijk) en opnieuw in 1638 (slag bij Kallo) hadden de Spanjaarden een aanval op hun bolwerk Antwerpen afgeslagen, zodat de stad anno 1643 stevig in Spaanse katholieke handen was. In dat jaar schonk Anna Roemer aan Antwerpen, waar zij verbleven had, een glas waarop zij een kamilleplantje had gegraveerd en het motto Attrita resurget (vertrapt zal zij zich verheffen). De kamille blijkt de eigenschap te hebben dat zij langs de grond kruipt, en zich pas opricht als erop getrapt wordt. In elk geval was Anna daarvan overtuigd, want zij had het fraaie beeld al eerder gebruikt, met de woorden
De Ruikende Camil kruipt bij der aarde heen,
Totdat ze met de voet van iemand wordt vertreên.
(Wij geven dit, en alle volgende citaten, in hedendaagse spelling. In originele spelling hier te consulteren.) Bij het gegraveerde glas hoorde een verklarend gedicht van katholieke signatuur en zeer matige kwaliteit.
Aan de heerlijke wijdberoemde stad AntwerpenOp een Roemer geschreven hebbende een plantje Camille,daarbij de stadsspreuk Attrita ResurgetVermaarde stad geroemd zo hoog,Dat men u noemt des werelds oog,Die ’s hemels koningin betrouwt,Uw zorg’, en voor beschermster houdt,Die u zo draagt, en zo vereert,Dat altijd uwen lof vermeert.Uw heerlijkheid heeft maat noch endEn voor een vrouw te hoog (ik ken ‘t)Om wel te prijzen uw waardij:Dat zal een ander doen voor mij.Want ik (met recht) te vrezen hadDat uwen luister werd beklad.Laat dat dan voor een hoog verstand,Laat dat voor een geleerde hand,Laat dat voor een poëetse pen,Die woorden daartoe vinden ken.Alleen, zo bid ik, mij vergeeft(Want gij de naam heb van ‘beleefd’)Dat ik u groete met dit glas;Daar bij uw spreuk staat een gewas,Dat hoe men ’t meer met voeten treedt,Dan wast het welig wijd en breed.Leeft, leeft, Antwerpen, schoonste stadDie Nederland ooit heeft gehad.Vaart eeuwig wel, tot hoon en spijtVan die u drukt en u benijdt.
Constantijn Huygens 1645: een schot voor de boeg
In 1645 zag de toestand er voor Antwerpen heel anders uit. Terwijl de Fransen de Spaanse Nederlanden van het zuiden uit aanvielen, veroverde prins Maurits de vesting Hulst via het Waasland. De spoedige herovering van Antwerpen werd algemeen verwacht, en dat die er niet gekomen is ligt louter aan de kortzichtigheid van het commercieel cijferende Amsterdam.
Ook Constantijn Huygens was daarvan overtuigd, want hij begint zijn gedicht (dat wij overnemen uit Nederlandse Strijdzangen, ingeleid door W.J.C. Buitendijk, 1977) kort en krachtig met " 't Is omgekomen" (het is afgelopen) en hij voorspelt de aanval voor " 't naaste jaar". Hij had een bijzondere band met Antwerpen, want zijn moeder was een Antwerpse—hetgeen ook verklaart waarom het Brabants van Trijntje Cornelis zoveel beter is dan dat van de Spaanse Brabander van Bredero. Hij is zo vermetel om aan de stad het voortbestaan van haar Roomse godsdienst te beloven, blijkbaar vergetend dat ook Amsterdam zich indertijd door die belofte had laten paaien, maar dat calvinisten van de harde lijn daar toch de macht gegrepen hadden.
Doordat de aanval er niet gekomen is heeft Antwerpen dus niét moeten kiezen tussen "als zuster staan" of "als slaaf liggen". In feite lág zij er al, aamechtig aan de dichtgeknepen Schelde, en zou er blijven liggen—een fletse schaduw van haar vroegere zelf, toen zij voorbestemd was om de hoofdstad te worden van een groot Nederlands rijk, zich uitstrekkend van Duinkerken tot Groningen.
Op d’ overwinning van Hulst, aan Antwerpen (1645)’t Is omgekomen. Hulst, door d’ achterdeur bedrogen,Heeft zich voor ’t zacht gezag van Nassau neergebogen.Bedriegt ons ’t voorspook niet, uw voorstad ligt terneer,Antwerpen: ’t naaste jaar bestormt u ons geweer.Hoort schoon’, hoort fiere stad; verzuimt u niet te neigen,Al spreekt het Hollands, voor des Hemels tijdig dreigen.Tot uw behoudenis heeft Spanjen macht noch moed;En Holland heeft geen dorst naar uw vergoten bloed.Genade komt u voor van zegenrijke handen,Maar onwraakzuchtige. Aanveerdt ons minnepanden.De borgertoom en zal uw borger niet ontgaan;Gevoelen en gewaad van Romen zal bestaan.Maar, toeft gij, geen van tweên. Verachte gunst zal prangenTot ongunst, en de wet des winners doen ontvangen.Kiest banden van geweld of vriendschap, storm of stilt’;Kiest of gij zuster staan of slave liggen wilt.
P.S. De "tachtigjarige" oorlog duurde in het echt 81 jaar, want hij begon met de slag bij Oosterweel. Op 13 maart 1567 werd in dat polderdorp, ten noordwesten van Antwerpen, een rebellenleger onder aanvoering van Jan van Marnix door het regeringsleger in de pan gehakt. Marnix sneuvelde en alle overlevenden werden als rebellen terechtgesteld. Onduidelijk is, waarom Willem van Oranje zijn Antwerpse protestanten verbood om het rebellenleger bij te staan.