15 September 2013

Volksstammen zonder goden

In het polytheïsme lopen de vele goden en godinnen elkaar in de weg, en beperken op die manier elkanders vrijheid van handelen. Een eenzame monotheïstische god heeft dit logische excuus niet, en dit maakt het monotheïstische godsbegrip intern tegenstrijdig. (Zie bijvoorbeeld hier.) Van logisch standpunt uit kan men er geen enkele zinvolle mededeling over doen. Dat heeft het christendom niet belet vlijtig een lijstje 'godsbewijzen' bijeen te harken waarvan alleen de naïviteit opmerkelijk is. De 'onbewogen beweger', bijvoorbeeld, is onbekend met het feit dat beweging de 'normale' toestand in de Newtoniaanse mechanica is, en de kwantummechanica heeft ons inzicht in 'oorzaak en gevolg' nog veel fundamenteler bijgestuurd. 

Tot die z.g. 'godsbewijzen' behoort, dat alle volkeren een godsbegrip hebben. Die vaststelling, ook al zou ze waar zijn, heeft niet veel belang: alle volkeren zijn er ook van overtuigd (geweest) dat de aarde plat is, en dat de zon daar omheen beweegt. Maar zij is niet waar.

De Engelse zendeling Thomas Bridges leefde 40 jaar van zijn leven, tot 1898,  onder de Indianen in Patagonië, zonder enig succes voor zijn zending. Zijn zoon, die hem op vele tochten vergezelde, zei achteraf:  
My father asserted that the Yahgan-people had not the faintest idea of a god or any expectation of future life

Yahgan

Bomans signaleert en becommentarieert het feit in 'Een nutteloos levenswerk' (Werken V, blz. 398-402, oorspronkelijk in Elseviers Weekblad van 19 januari 1952). Hij schrijft 
Wij mogen deze stellige verzekering van een man, die bijna zijn gehele leven onder dit volk gewoond heeft en de taal vloeiend sprak, niet in twijfel trekken. Hij had bovendien geen belang bij deze mededeling, integendeel, zij druiste recht tegen zijn hoop en verwachting in. Verrassend is de vaststelling echter wél, omdat de etnologie het bestaan van een godsbegrip, hoe zwak ook, zonder uitzondering bij alle volkeren constateert, ja, de theologie hier een der argumenten van het Godsbewijs op bouwt.
(einde citaat)

Dubbel merkwaardig is ook het relaas dat de Belgische legerofficier Camille Coquilhat geeft van de godsdienstige opvattingen van de stam van de Ba-Ngala in Kongo. (Sur le Haut-Congo, 1888, blz. 289-290, originele bladzijden hier.) 

 (begin citaat)
Isolés de toute civilisation probablement depuis l’origine, ils n’ont, en fait de philosophie et de croyances religieuses, que des rudiments vagues. On ne peut affirmer qu’ils conçoivent un Etre suprême. Ils parlent bien d’un être plus ou moins surnaturel appelé Mongita, habitant en amont, « au pays de l’ivoire», et de ses deux enfants, Ibanza, le fils (dont, au début, ils nous ont crus les envoyés parce qu’il était supposé autrefois amener d’aval les fusils et les étoffes d’origine européenne), et N’Songo, la fille, dont ils ignorent la résidence. Mais ils n’ont pu me définir les attributs de ces personnages, en dehors de leur action sur les produits commerçables.
D’autre part, en parlant du tonnerre, ils me disaient : Moutou monenné, c’est-à-dire : homme puissant. Mais ils appellent moutou tout être, toute chose ayant une action : l’hippopotame est un moutou, tout comme le soleil, le vent et la pluie.
Nous essayâmes bien souvent d’amener les natifs à nous expliquer leurs opinions sur les points fondamentaux du problème de l’existence et de la divinité ; nous nous heurtâmes toujours à des réponses insignifiantes, accompagnées d’un : « Nous ne savons pas, » prononcé d’un air interrogatif.
Ainsi, sachant qu’aux funérailles d’un homme de marque ils enterrent avec lui les victimes, ses femmes et ses esclaves, avec des étoffes, des fils de laiton et des fusils, nous leur demandions pourquoi ces pertes de vies et de biens. Ils nous répondaient : « C’est pour que le défunt fasse son voyage en bonne condition, et non comme un malheureux. »

— Mais où va-t-il ? Nous l’ignorons. Pourquoi disposez-vous du manioc et de la canne à sucre sur sa tombe ? C’est pour sa nourriture en route. Donc, il n’est pas mort, et cependant vous retrouverez plus tard ses os dans la fosse. Oui ; mais ce qui arrive après la mort est inconnu. Vous distinguez l’intelligence de la chair ; vous avez un nom pour chacune de ces deux choses ? Parfaitement. Que devient l’intelligence ? Vous posez des questions impossibles.
D’autres fois, parlant des grands singes qui habitent les forêts du nord-ouest, les Ba-Ngala me disaient : Ce sont les hommes morts qui sont revenus sous cette forme. Alors, vous savez où vont les morts ? On dit cela ; mais nous ne saurions rien expliquer.
Nous cachent-ils quelque culte mystérieux ? J’en doute. Ils ne comprennent pas le système de l’univers et n’ont jamais éprouvé la nécessité de s’en instruire.
(einde citaat)

Na-Ngala


Het merkwaardige zit niet alleen in de vage opvattingen van deze volksstam 'zonder opperwezen', maar evenzeer in het feit dat Coquilhat niet beseft hoezeer de antwoorden 'wij weten het niet', 'dat is onbekend' en 'u stelt onmogelijke vragen' superieur zijn aan zijn eigen conventionele westerse 'zekerheden' vol logische contradicties.