10 June 2022

Maria Dermoût – De tienduizend dingen

De tienduizend dingen verscheen in 1955, en was het werk van een schrijfster die toen 67 jaar oud was. Zij  gebruikt de familienaam van haar man Isaac Dermoût, maar heet eigenlijk Ingerman. Het echtpaar verbleef in Nederlands Indië tot in 1933 de man met pensioen ging en zij naar Nederland kwamen. Hun zoon stierf in 1945 in Japanse gevangenschap.


Het boek speelt zich af op het eiland Ambon in de Molukken, waar de schrijfster woonde van 1910 tot 1914. In de slotscène is het Allerzielen (2 november) en het zou 's avonds volle maan zijn (blz. 227). Wie het natrekt vindt dat het volle maan was op 2 november 1914, om 23:48. Dit tastbare feit is uitzonderlijk in een boek dat aan de impressionistische kant is. Bij mijn eerste lectuur duurde het zelfs een hele tijd alvorens ik "het eiland", "de stad aan de buitenbaai" en "het kasteel" op de wereldkaart kon plaatsen. Bij mijn recente lectuur heb ik er tijdig de nodige kaarten bijgehaald.


Hieronder een detailzicht. Links de Buitenbaai met de stad Ambon en het oude fort; rechts de Binnenbaai met de benaderde locatie van "Kleyntjes", tussen twee rivieren en dicht bij de landengte ofte Paso.


De "tuin van Kleyntjes", de plaats waar het hele boek om draait, is een grote specerijenplantage, die enkel "kleyntjes" heet omdat dit de vertaling is van de Maleise naam Katé-Katé. De hoofdpersonages zijn twee vrouwen, grootmoeder en kleindochter, allebei genoemd "mevrouw van Kleyntjes". 

De "oude mevrouw van Kleyntjes" had vier zusters en is vroeg weduwe geworden van een ambtenaar van de douane. De drie dochtertjes van haar betovergrootvader (Elsbet, Keetje en Marregie) spelen eveneens een rol. Ze zijn op dezelfde dag gestorven, vermoedelijk door een slavin vergiftigd.

Haar zoon Willem is getrouwd met een rijke "schoondochter" (zonder naam) afkomstig uit "de suiker" van Java. Het botert niet tussen schoondochter en schoonmoeder. Het echtpaar krijgt een dochter, Felicia (hoofdpersonage van het boek), en vertrekt dan naar Nederland. Volwassen geworden keert Felicia als de "jonge mevrouw van Kleyntjes" naar Ambon terug. Zij heet ondertussen "von Zus en Zo" naar haar echtgenoot, een bon-vivant die er met haar geld vandoor is gegaan. Ze heeft zelf een zoontje, dat ook Willem heet, maar "Himpies" (Willempie) genoemd wordt. Later gaat die zoon in Nederland geneeskunde studeren, maar hij keert als officier naar Indië terug. Hij sneuvelt tijdens een routine-expeditie.

Het boek begint en eindigt met Felicia die op Allerzielen denkt aan mensen die op Ambon vermoord zijn. De tussenliggende hoofdstukken behandelen elk een van die moorden, zonder dat men dit als lezer op dat moment in de gaten heeft.

Op de achtergrond speelt ook Georg Rumphius mee, die de planten en zeedieren van Ambon uitvoerig beschreven en gedocumenteerd had. Als men in de roman Don Diego in 't volle harnas ontmoet moet men wel bedenken dat dit de naam is die Rumphius aan de "beurskrabbe" gegeven heeft! (Uitleg hier, blz.9.) 

Het is even wennen aan de impressionistische schrijfstijl met los samenhangende zinnen, vaak onderbroken door gedachtenstreepjes. Na enige tijd vindt men dat die stijl helemaal bij het Indische onderwerp past.  

P.S. Lees hier Op zoek naar de tuin van Kleyntjes.

*

Toegevoegd 19 juni 2022. Ik heb nu ook de eerste roman van Maria Dermoût gelezen, verschenen in 1951.


De autobiografische elementen zijn hier sterker dan in de tweede roman, want Maria Ingerman is inderdaad opgegroeid op een suikerfabriek in de binnenlanden van Java, die zij in 1900 (12 jaar oud) verliet om in Haarlem middelbare school te gaan lopen. Daarna, 18 jaar oud, kwam zij terug naar Indië, waar zij snel trouwde. In tegenstelling tot de romanfiguur Friederike ("Riek") heeft zij haar moeder nooit gekend; zij had wel een stiefmoeder, want haar vader was hertrouwd.

In Nog pas gisteren is de stijl helemaal anders dan in De tienduizend dingen: ragfijn geciseleerd, om niet te zeggen perfect. Aan die perfecte stijl beantwoordt een perfecte compositie. Het boek is namelijk een evenwichtig tweeluik: een "gelukkig" luik (van blz. 7 t.e.m. blz 82, dus 76 bladzijden druk) en een "minder gelukkig" luik (van blz. 83 t.e.m. blz. 159, dus 77 bladzijden druk). De overgang tussen beide wordt expliciet aangegeven:
Zo scheen in die tijd voor Riek het aangezicht te zijn van het leven, van mensen en dieren en dingen om haar heen. Maar er was ook nog, verborgen, de andere zij. Van goedheid, boosheid. Van licht, duisternis. Van leven, dood.

De allereerste zin van het boek luidt

Op Java, ergens op Midden-Java, tussen de bergen Lawoe en Wilis in, maar dichter naar de kant van de Lawoe toe, lag diep in een ommuurde tuin onder donkere groene bomen een huis. 

en de allerlaatste passage is
Er was zoveel: behalve de mensen, ook het andere dat zij liefhad —haar plaats op aarde tot nu toe —, het grote huis met de witmarmeren vloer, en de zwarte ster, en de gouden vogels op de tochtdeuren, de groene ommuurde tuin, alle bomen, alle bloemen, —de berg—, de Lawoe achter het tuinmuurtje. Alle andere bergen, de hele rij, zij kende nu alle goed uit haar hoofd.
Java en zijn blauwe bergen, en de blauwe zee eromheen. In het Noorden de Javazee, in het Zuiden de Zuidzee, links straat Soenda, rechts straat Madoera, zoals het stond op de kaart in de leerkamer.
Zij moest tijd hebben om het alles te verliezen.
Hier wordt, uitgaande van de zwarte ster in de vloer van het huis, uitgezoomd tot heel Java te zien is — een perfecte tegenhanger van de eerste zin waar op het huis net ingezoomd wordt. Groots!

Hieronder "de Lawoe" a.k.a. "mount Lawu".



Lees hier meer interessants over het boek en de schrijfster.

*