Pages

25 June 2018

Jan Konst - De wintertuin


"De wintertuin" verscheen in 2018, al heb ik die datum van het internet moeten halen, want in het boek zelf wordt hij nergens vermeld. Het is geen roman, maar een familiekroniek (foto's inbegrepen) die zich over vier generaties uitstrekt en doorloopt tot vandaag, waar de auteur als schoonzoon met het relaas verbonden wordt. De wortels van de familie liggen in het oosten van Duitsland, met enige Slavische inbreng die aan sommige gezichten nog te merken is. De vier generaties leven, zonder zich daarvoor te hoeven verplaatsen, onder het Tweede Rijk (de keizer), het Derde Rijk (Adolf), de Eerste Republiek (Weimar), de Tweede (de DDR) en ten slotte de Derde Republiek (BRD). Het meest beklijvend vond ik de DDR-episode, en ik heb vaak moeten denken aan de twee opmerkelijke films Goodbye Lenin! en Das Leben der Anderen. Zoals dat bij generatie-overschrijdende verhalen gaat: ik liep soms verloren in de personages, hoewel de auteur een heuse stamboom (vooraan) en een namenregister (achteraan) inlast, en ook al verhalend af en toe de connecties herhaalt. Een goede (niet-literaire) schrijver dus, en dat hoort ook zo want hij is professor Nederlandse Literatuur aan de F.U.Berlin. Hij zal het ons zeker niet kwalijk nemen dat we de literaire roede niet sparen—noblesse oblige!

Om met het goede nieuws te beginnen: meebrengen/meenemen is 100% correct gebruikt (wow, en dat voor een Nederlander!), en plaats/plek is behoorlijk afgewisseld; van de neurose genaamd plekdwang of plaatsvrees is niets te merken. De verkrachte geslachten zijn behoorlijk zeldzaam, en enkel kaart (43), deur (145), pen (149), broek (167), pan (190) en kist (301,303) worden onterecht mannelijk. Wie tijd vrouwelijk gebruikt (in de loop der tijd) zou dat wel consequent moeten doen, en dus niet schrijven de tijd eist zijn tol (306). Op p.317 pronkt zowaar het vulgaire voor hun. In de afdeling 'nodeloos dure woorden": docent voor onderwijzer, etage voor verdieping, Lille voor Rijsel, zich committeren aan enzovoort. Verzorging voor voedselvoorziening (191) is zelfs een heus Germanisme, en familiair is volgens mij iets anders dan familiaal. Ik heb met opzet Van Dale geconsulteerd (jurk: gewaad voor vrouwen, reikend van schouders tot op de benen) om mijn vermoeden bevestigd te zien dat er iets mis is met de dracht witte blouse en zwarte jurk (241). De nuances in verstandig en intelligent (104), ruïnes en bouwvallen (192) en vastigheid en stabiliteit (271) ontgingen mij. Hier en daar staan zinnen die op meer dan één manier gelezen kunnen worden. Onbedoeld grappig vond ik de stoel met armleuningen waarop hij graag zat (328).

Over naar de feitelijkheden. De auteur plakt op het nazisme vaak het modieuze etiket fascistisch, maar zo eenvoudig is het niet. Dat etiket komt uit communistische hoek, en diende om de aandacht af te leiden van de verontrustende term 'nationaal socialisme'. Ook interneringskamp, concentratiekamp en krijgsgevangenenkamp zijn verre van hetzelfde, hoewel ze hier zeer verwarrend door elkaar gebruikt worden. We horen van vijandelijke soldaten in een interneringskamp, gehandicapten in een concentratiekamp enzovoort. Voorts stoorde mij de omschrijving executies en andere oorlogsmisdaden (133). Een executie is op zich geen oorlogsmisdaad, en het executeren van partisanen is niet in strijd met het oorlogsrecht. Tot slot: schwarz-weiss-rot (187) zijn de alom bezongen kleuren van de Rijksvlag, niet van de nazipartij.


Dat de Elbe tot op de bodem bevroren was (191) zal wel een Indianenverhaal van opa geweest zijn; de wetten van de natuurkunde garanderen immers dat onder een ijslaag water vloeibaar blijft.

Ronduit storend vond ik de titels bovenaan de hoofdstukken en tussen de onderdelen van de hoofdstukken. Ik kreeg de indruk dat hier een buitenstaander zonder voeling met het boek lukraak woorden uit de tekst geplukt had en er cursief bovengezet. Na enkele bladzijden sloeg ik ze gewoon over. Ik geloof dat Een stoomtrein om precies te zijn [sic] de laatste van die onnozele titels is die ik bekeken heb.


*









15 June 2018

Het Swinburne-octaaf

In mijn koor leerde ik een vierstemmig lied kennen dat een Nederlandse versie bleek te zijn van Wie soll ich dich empfangen, verschenen in 1653. De muziek is van Johann Crüger, en de tekst van Paul Gerhardt begint met de strofe
Wie soll ich dich empfangen
und wie begegn' ich dir,
o aller Welt Verlangen,
o meiner Seelen Zier?
O Jesu, Jesu, setze
mir selbst die Fackel bei,
damit, was dich ergötze,
mir kund und wissend sei.
Men kan diezelfde melodie natuurlijk ook op andere teksten zingen, en verschillende bestaande liedteksten lenen zich daartoe. Laten wij het rijmschema van dichterbij bekijken.
De bovenstaande strofe is een octaaf van acht regels en, zoals men aan de muziek hoort, niet gewoon twee kwatrijnen van vier. Ik vond dit stramien niet terug in Rijmwijzer van Jaap Bakker, evenmin in Versvormen van Drs. P, maar uiteindelijk wel op Poetry Forms, onder de naam Swinburne Cross-Rhyme Octave. Het specifieke gedicht van Algernon Swinburne waar de naam aan ontleend is heet Rococo (1866) en begint als volgt
Take hands and part with laughter;
    Touch lips and part with tears;
Once more and no more after,
    Whatever comes with years.
We twain shall not remeasure
    The ways that left us twain;
Nor crush the lees of pleasure
    From sanguine grapes of pain.
De kenmerken van het Swinburne Kruisrijmend Octaaf zijn: 
  • vorm: twee kwatrijnen van elk 7/6/7/6 lettergrepen
  • metrum: jambische trimeters, met de oneven genummerde regels vrouwelijk rijmend
  • rijmschema: ababcdcd (of abababab, maar dat is blijkbaar zeer zeldzaam)
Kruisrijm is natuurlijk het type abab, vrouwelijk rijm is een eindrijm waarbij de versregel eindigt op de rijmende lettergreep, gevolgd door een toonloze lettergreep (emp-FAN-gen/ver-LAN-gen), en een jambe is in de moderne opvatting een versvoet bestaande uit een onbeklemtoonde lettergreep gevolgd door een beklemtoonde (take HANDS/touch LIPS). Trimeter ofte drievoet betekent dat elk vers bestaat uit drie van die jamben (plus nog een toonloos extraatje in de vrouwelijke rijmen).

In het Nederlands zouden wij gevoeglijk van Wilhelmus-octaaf kunnen spreken, want tel de beklemtoonde en onbeklemtoonde, mannelijke en vrouwelijke rijmen maar na in (bijvoorbeeld) deze laatste strofe: 
Voor Godt wil ick belijden
End sijner grooter macht,
Dat ick tot gheenen tijden
Den Coninck heb veracht:
Dan dat ick Godt den Heere,
Der hoochster Majesteyt,
Heb moeten obedieren,
In der gherechticheyt.
In de andere strofen moet men de klemtonen overigens met enige vrijheid hanteren. Men zou immers zeggen: Wil-hel-mus van Nass-ou-we, en niet: Wil-hel-mus van Nass-ou-we zoals men het zingt. (De vermoedelijke dichter, Pieter van Bergen alias Petrus Dathenus, was berucht om zijn onzingbare psalmberijming.) Het Franse origineel van het Wilhelmus heeft dezelfde structuur, maar zonder het rijmschema, want sommige regels rijmen niet:  
O la folle entreprise
Du prince de Condé!
A Chartres la jolie
ll a voulu entrer;
C'est à luy grand folie.
ll n'y entrera pas:
Les bons soldatz de France
Ne le souffriront pas.

Om bij het Frans te blijven: in de Musette du vaudeville van Joseph-Denis Doche vinden we ons octaaf op p.347 in de afdeling
Coupes dites 'Dans la vigne à Claudine': 
huit vers de six syllabes à rimes croisés commençant par un vers féminin
met als eerste exemplaar:
Dans la Thrace indomptée
au sommet de l’Hémus
sur sa lyre enchantée
ainsi chantait Linus:
adieu bois solitaires
où la première fois
j’attirais les bergères
aux accents de ma voix.
De grote Goethe mag natuurlijk niet ontbreken. De allereerste strofe in de selectie die Stefan Zweig in 1927 gemaakt heeft is meteen raak:
Ein grauer, trüber Morgen
Bedeckt mein liebes Feld;
Im Nebel tief verborgen
Liegt um mich her die Welt.
O liebliche Friedrike,
Dürft‘ ich nach dir zurück!
In einem deiner Blicke
Liegt Sonnenschein und Glück
maar na het eerste gedicht bevat die selectie van Zweig er geen tweede met deze structuur. Algemeen heb ik moeten vaststellen dat het type minder voorkomt dan ik mij aanvankelijk had voorgesteld. Ik heb flink moeten zoeken om ook de volgende nog te vinden.

Van René De Clercq:
Ik kan u niet vergeten,
o simpel landekijn,
bij mensen die veel weten,
veel hebben en veel zijn.
Ik heb u nooit verloren
uit d'ogen van mijn ziel,
mijn dorpke en mijn toren
en vaders zingend wiel.
Van Emmanuel Hiel:
Waar Maas en Schelde vloeien,
De Noordzee bruist en stormt.
Waar vreed' en kunsten bloeien,
De vrijheid mannen vormt,
Waar velden, wouden, weiden,
Als gaarden rijk beplant,
De weeld' en vreugd verspreiden:
Daar is ons vaderland.

Anoniem:
Die winter is verganghen,
ic sie des meys virtuyt,
ic sie de loovers hanghen,
de bloemkens staen in 't cruyt.
Seer wyt dat sy ontluycken,
sy staen in haer saysoen,
de cruyden lustig ruycken,
de mey staet schoon en groen.
(Ook bekend met de godsdienstige tekst Ick wil my gaen vertroosten):
Int soetste van den meye
Al daer ick kwam gegaan
Soo diep in een valleye
Daer schoone bloemen staan
Die mey stort int saysoene
Verciert aen elcken kant
ick hadde genoech te doene
Want ick mijn lief daar van.

Van Leo Hassler (maar bekender in de cover van Bach, Mattheüspassie):
Mein G’müth ist mit verwirret
Das macht ein’ Jungfrau zart
Bin ganz und gar verwirret
Mein Herz das kränckt sich hart
Hab Tag und Nacht kein’ Ruh
Führ allzeit grosse Klag
Tu stets seufzen und weinen
In trauren schier verzag.

Gelet op de voorafgaande voorbeelden kan men een Swinburne-octaaf dus zingen op o.m. de volgende melodieën:

  • Wilhelmus
  •  Waar Maas en Schelde vloeien
  •  Int soetste van de meye
  •  Mein G'müth ist mir verwirret
Hier kunnen we nog aan toevoegen:
  • Auld lang syne. Op deze melodie past het gedicht Rococo van Swinburne perfect, en het tilt Auld lang syne zelfs aanzienlijk op. 

*

12 June 2018

Italo Svevo --- Bekentenissen van Zeno

(Voor het verband tussen beide: zie verder.)

 La coscienza di Zeno verscheen in 1923, in het Italiaans. De auteur, Italo Svevo, heette in het echt Aron Ettore Schmitz, hij had een Duitse jood als vader en een Italiaanse moeder. Italiaans was zijn tweede taal; zijn eigen idioom was het dialect van Triëst, een mengeling van Italiaans, Sloveens en Duits. Triëst, op de kust van Slovenië, was de enige zeehaven van het Oostenrijks-Hongaarse rijk tot de stad na de eerste wereldoorlog door Italië geannexeerd werd en daarmee alle belang verloor.

De Nederlandse vertaling Bekentenissen van Zeno verscheen in 1979. De vertaling is zeer degelijk maar niet bepaald licht; misschien is het origineel dat eveneens. De ik-figuur heet Zeno Cosini. Hieronder de eigennamen van de overige personages, met de bladzijde waarop zij ingevoerd worden. De belangrijkste personen zijn onderstreept.

7: Dr. S., psychoanalyticus die Zeno behandelt
10: Giuseppe, schoolvriend van Zeno
11: Catina, kindermeid in het ouderlijk huis
21: Olivi sr., beheerder bij Zeno en zijn vader
22: Dr. Muli, arts die Zeno voor zijn rookverslaving behandelt
23: Giovanna, hulpje van Dr. Muli
32: Olivi jr., zoon en hulp van Olivi sr.
37: Dr. Canestrini, arts die Zeno een attest van geestelijke gezondheid bezorgt
39: Maria, dienstbode in het ouderlijk huis
48: Dr. Coprosich, arts die Zeno's vader behandelt
55: Carlo, verpleger in dienst van Dr. Coprosich
63: Giovanni Malfenti, koopman, later schoonvader van Zeno
65: Ada Malfenti, oudste dochter van Giovanni, later echtgenote van Guido Speier
69: Augusta Malfenti, jongere zuster van Ada, later echtgenote van Zeno
69: Alberta Malfenti, jongere zuster van Augusta
69: Anna Malfenti, jongere zuster van Alberta
93: tante Rosina, familielid van de Malfenti's
102: Tullio, schoolvriend van Zeno, aangetast door reuma
107: Guido Speier, huisvriend van de Malfenti's, later echtgenoot van Ada
126: tante Maria, familielid van de Malfenti's
167: Enrico Copler, universiteitsvriend van Zeno, maecenas van Carla
173: Carla Gerco, onbemiddelde zangeres, later maîtresse van Zeno
174: mevrouw Gerco, moeder van Carla
191: Francesco Speier, vader van Guido
212: Luciano, kantoorhulp bij Guido, later zakenman
212: Dr. Paoli, arts die Giovanni behandelt
236: 'Dario', koosnaampje van Carla voor Zeno
238: Vittorio Lali, zangleraar en later echtgenoot van Carla
243: Antonia, eerste kind van Zeno en Augusta
273: Argo, jachthond in het kantoor van Guido
274: Carmen, stenotypiste en maîtresse van Guido
279: Tacich, handelskennis van Guido en Zeno
314: Alfio, tweede kind van Zeno en Augusta
344: Nilini, beursmakelaar
372: Dr. Mali, arts die bij Guido geroepen wordt bij diens zelfmoordpogingen
406: Teresina, boerenmeisje vlak bij Zeno's vakantiehuis


De hoofdfiguur, Zeno, is welgesteld maar is door zijn vader van het actief zakendoen uitgesloten. Hij brengt zijn dagen dus door in ledigheid en met het streven naar genezing van zijn rookverslaving en zijn talrijke psychosomatische kwalen. Ook de toenmalige nieuwe geneeswijze, de psychoanalyse, probeert hij uit. Zijn arts, dr. S, zet hem aan al zijn herinneringen nauwgezet op te schrijven en haalt ook met hypnose andere verdrongen psychische letsels naar boven. Uiteindelijk luidt de diagnose: Oedipuscomplex. Hierop staakt Zeno de behandeling, en noteert enkel nog een aantal dagboekfragmenten. Daaruit blijkt dat hij vele van de voorafgaande herinneringen enkel omwille van de behandeling in het leven geroepen heeft, en bovendien dat hij extra geremd werd doordat hij dit in het Italiaans moest doen in plaats van in het dialect van Triëst. Hij neemt helemaal afstand van de psychoanalyse, en stuurt Dr. S zijn kritische nabeschouwingen, met enkele beledigingen bijgevoegd. Daarop besluit deze de eerdere teksten, die Zeno onder zijn aansporing tot stand bracht, te publiceren, hopende dat het hem (Zeno) ongenoegen zal doen.

Het boek bestaat dus achtereenvolgens uit:
  1. het knorrige voorwoord van Dr. S
  2. de herinneringen/bekentenissen van Zeno ten behoeve van de psychoanalyse
  3. dagboekfragmenten uit het echte, post-analyse leven van Zeno.
De bekentenissen zijn zeer minutieus geschreven en draaien rond Zeno's ziekten, zijn liefdesleven (eerst Ada, dan Augusta tegelijk met Carla) en het zakenleven in Triëst. Bij dat laatste heb ik enkele keren aan Elsschot gedacht, met de twintig ton kaas vervangen door zestig ton kopersulfaat. De tekst is zeer compact, met de nodige (psychoanalytische) aandacht voor en interpretatie van een handdruk, een oogopslag, een woord, een overweging, een droom enzovoort. De stijl van de dagboekfragmenten is redelijk verschillend, alsof iemand anders de pen voert. Dat is volgens Zeno zelf ook echt het geval: voordien sprak de psychoanalyse-patiënt, en dan nog in een hem onnatuurlijke vreemde taal. 
De dokter hecht ook te veel belang aan die malle bekentenissen van mij, die hij me niet wil teruggeven om ze me te laten herlezen. Mijn hemel! Hij heeft alleen medicijnen gestudeerd en weet dus niet wat het voor ons, die dialect spreken maar het niet kunnen schrijven, betekent in het Italiaans te moeten schrijven. Ieder Toscaans woord klinkt vals uit onze mond! Als hij eens wist met hoeveel voorliefde we al die dingen vertellen waarvoor we de zinnen uit onze mouw kunnen schudden en hoe we die verhalen vermijden die ons zouden noodzaken het woordenboek erbij te halen! Op die manier maken we een keus uit de incidenten van ons leven die we willen vastleggen. Het spreekt vanzelf dat ons leven er heel anders zou uitzien als het in ons dialect werd verteld. (390-391)
  Iets verder geeft Zeno daarvan een voorbeeld. Over een bepaalde houtopslagplaats heeft hij de dokter niets verteld omdat hij de opgeslagen houtsoorten alleen in het dialect kent. Had ik dan, zo oud als ik ben, een poos in dienst moeten gaan bij een Italiaans sprekende houthandelaar? (400)

Ook op amoureus gebied speelt het taalprobleem mee. Als concurrent Guido op het toneel verschijnt noteert Zeno: Hij sprak het Italiaans heel natuurlijk en zonder enig accent,  terwijl Ada en ik op ons dialect aangewezen waren (108).

Over dr. S., die Zeno's escapades psychoanalytisch verklaart: 
Ik bedroog mijn vrouw en het was duidelijk dat ik, als ik de kans had gehad, ook Ada en Alberta zou hebben verleid. Natuurlijk denk ik er niet aan dat laatste te ontkennen, ik moet er veeleer om lachen dat de dokter, toen hij me dat zei, een air aannam of hij Columbus zelf was die Amerika ontdekte. Ik geloof dat hij beslist de enige persoon op de wereld is die, toen hij hoorde dat ik met twee beeldschone vrouwen naar bed wilde, zich afvroeg welke motieven ik daarvoor wel kon hebben. (399-400)
 en tot slot een koekje van eigen deeg:
Maar vanwaar toch die haat tegen mij? Ook hij zal wel een hystericus zijn die vergeefs heeft getracht zijn moeder te bezitten en zich nu wreekt op iemand die er niets mee te maken heeft. (401)
Ik dacht zelfs even aan Eco's De naam van de roos bij de volgende semiotische bedenking van Zeno:
En de dokter noteerde: 'We hebben dit gehad en we hebben dat gehad.' In feite hadden we slechts grafische tekens gehad, geraamten van visoenen. (392)

 In het interessante naschrift over Svevo, door Silvio Benco, staat te lezen dat Svevo, gehandicapt door zijn buitenlandse opvoeding en het Triëster dialect dat in zijn geboortestad algemeen werd gesproken (428) verheugd was toen een vriend, die pas in Rusland was geweest, hem vertelde dat men daar een schrijver als Dostojewski zijn slechte Russisch verweet. (429)

De post-analyse Zeno, met zijn herboren wetenschappelijke belangstelling, doet zowaar een zeer interessante vaststelling die zonder meer in Minnaerts De natuurkunde van 't vrije veld (foto bovenaan rechts) zou kunnen opgenomen worden.
Op een avond, toen de zon kleurig onderging in een hier en daar met wolken bedekte hemel, bleef ik lange tijd gefascineerd staren naar een heldere strook lucht van een prachtige groene kleur, zuiver en teer. De hemel vertoonde ook veel rood, verspreid over de wolkenranden aan de westelijke horizon, maar het was een bleke kleur, als het ware gebleekt door de rechtstreekse, witte stralen van de zon. Verblind door het licht sloot ik na verloop van tijd mijn ogen en wat ik toen zag bewees dat mijn aandacht en bewondering naar het groen waren uitgegaan, want op mijn netvlies verscheen zijn complementaire kleur, een vurig rood, dat niets te maken had met het stralende, maar bleke rood van de hemel. Ik keek vol verrukking naar die zelfgemaakte kleur. Maar de grote verrassing kwam toen ik mijn ogen weer opende en dat vlammende rood zich over de ganse einder zag uitspreiden; ook het smaragdgroen werd erdoor bedekt en bleef lange tijd onzichtbaar. Dit betekende dus dat ik de manier had ontdekt om de natuur te kleuren! Vanzelfspekend herhaalde ik het experiment nog een paar keer. Het mooiste was dat er beweging in die kleurvorming zat. Als ik mijn ogen weer opendeed nam de hemel niet dadelijk de kleur van mijn netvlies over. Er was een traagheidsmoment, waarin ik nog even het smaragdgroen kon waarnemen voordat het door zijn eigen creatie, het rood, werd verdrongen. Die laatste kleur kwam plotseling uit het verschiet opduiken en spreidde zich als een vlammend kleed over de hemel uit. (398)

Deze 'groene hemel', die ik nog nergens anders beschreven heb gezien, lijkt een soort gefixeerde vorm van de bekende maar zeer kortstondige 'groene flits'. Dr. S, aan wie de observatie werd gerapporteerd, schreef haar toe aan het feit dat Zeno's netvlies door de nicotine overgevoelig was geworden. Waar roken allemaal niet goed voor is! Op vele plaatsen in de roman wordt ons trouwens verzekerd dat roken totaal onschadelijk is. In scherpe tegenstelling daarmee staan Svevo's laatste bladzijden, met hun haast profetische bezorgdheid over een nieuwe stof van zo'n verbijsterende explosieve kracht dat in vergelijking daarmee alle thans bestaande explosieven als onschulig speelgoed kunnen worden beschouwd, en de ecologische vaststelling De mens heeft bomen en dieren van hun plaats gedrongen en de lucht verontreinigd. Hij schreef dat in de jaren '20!

Het boek maakt een zeer levensechte indruk, bijvoorbeeld door het feit dat de gehate Dr. S. als enige niet voluit genoemd wordt.  Er is evenwel één storende uitzondering. Guido, in een financieel debacle geraakt, heeft een mislukte zelfmoordpoging met morfine achter de rug. Niet lang nadien, opnieuw in moeilijkheden, vraagt hij aan Zeno (die scheikunde gestudeerd had) welke van twee vergiften 'radicaler werkt', en vraagt zelfs expliciet wat iemand moet nemen die wil sterven (352). Het is toch totaal onaanneemlijk dat Zeno, die met zijn schoonbroer dagelijks samenwerkt, daar uitvoerig op ingaat zonder er iets achter te zoeken!

UPDATE. Deze 'kroniek van een aangekondigde zelfmoord' valt misschien/waarschijnlijk/allicht in de kategorie 'bedenksels ten behoeve van mijn psychiater die daar zeker iets zal achter zoeken'.


*
*    *