(Voor het verband tussen beide: zie verder.) |
La coscienza di Zeno verscheen in 1923, in het Italiaans. De auteur, Italo Svevo, heette in het echt Aron Ettore Schmitz, hij had een Duitse jood als vader en een Italiaanse moeder. Italiaans was zijn tweede taal; zijn eigen idioom was het dialect van Triëst, een mengeling van Italiaans, Sloveens en Duits. Triëst, op de kust van Slovenië, was de enige zeehaven van het Oostenrijks-Hongaarse rijk tot de stad na de eerste wereldoorlog door Italië geannexeerd werd en daarmee alle belang verloor.
De Nederlandse vertaling Bekentenissen van Zeno verscheen in 1979. De vertaling is zeer degelijk maar niet bepaald licht; misschien is het origineel dat eveneens. De ik-figuur heet Zeno Cosini. Hieronder de eigennamen van de overige personages, met de bladzijde waarop zij ingevoerd worden. De belangrijkste personen zijn onderstreept.
7: Dr. S., psychoanalyticus die Zeno behandelt
10: Giuseppe, schoolvriend van Zeno
11: Catina, kindermeid in het ouderlijk huis
21: Olivi sr., beheerder bij Zeno en zijn vader
22: Dr. Muli, arts die Zeno voor zijn rookverslaving behandelt
23: Giovanna, hulpje van Dr. Muli
32: Olivi jr., zoon en hulp van Olivi sr.
37: Dr. Canestrini, arts die Zeno een attest van geestelijke gezondheid bezorgt
39: Maria, dienstbode in het ouderlijk huis
48: Dr. Coprosich, arts die Zeno's vader behandelt
55: Carlo, verpleger in dienst van Dr. Coprosich
63: Giovanni Malfenti, koopman, later schoonvader van Zeno
65: Ada Malfenti, oudste dochter van Giovanni, later echtgenote van Guido Speier
69: Augusta Malfenti, jongere zuster van Ada, later echtgenote van Zeno
69: Alberta Malfenti, jongere zuster van Augusta
69: Anna Malfenti, jongere zuster van Alberta
93: tante Rosina, familielid van de Malfenti's
102: Tullio, schoolvriend van Zeno, aangetast door reuma
107: Guido Speier, huisvriend van de Malfenti's, later echtgenoot van Ada
126: tante Maria, familielid van de Malfenti's
167: Enrico Copler, universiteitsvriend van Zeno, maecenas van Carla
173: Carla Gerco, onbemiddelde zangeres, later maîtresse van Zeno
174: mevrouw Gerco, moeder van Carla
191: Francesco Speier, vader van Guido
212: Luciano, kantoorhulp bij Guido, later zakenman
212: Dr. Paoli, arts die Giovanni behandelt
236: 'Dario', koosnaampje van Carla voor Zeno
238: Vittorio Lali, zangleraar en later echtgenoot van Carla
243: Antonia, eerste kind van Zeno en Augusta
273: Argo, jachthond in het kantoor van Guido
274: Carmen, stenotypiste en maîtresse van Guido
279: Tacich, handelskennis van Guido en Zeno
314: Alfio, tweede kind van Zeno en Augusta
344: Nilini, beursmakelaar
372: Dr. Mali, arts die bij Guido geroepen wordt bij diens zelfmoordpogingen
406: Teresina, boerenmeisje vlak bij Zeno's vakantiehuis
De hoofdfiguur, Zeno, is welgesteld maar is door zijn vader van het actief zakendoen uitgesloten. Hij brengt zijn dagen dus door in ledigheid en met het streven naar genezing van zijn rookverslaving en zijn talrijke psychosomatische kwalen. Ook de toenmalige nieuwe geneeswijze, de psychoanalyse, probeert hij uit. Zijn arts, dr. S, zet hem aan al zijn herinneringen nauwgezet op te schrijven en haalt ook met hypnose andere verdrongen psychische letsels naar boven. Uiteindelijk luidt de diagnose: Oedipuscomplex. Hierop staakt Zeno de behandeling, en noteert enkel nog een aantal dagboekfragmenten. Daaruit blijkt dat hij vele van de voorafgaande herinneringen enkel omwille van de behandeling in het leven geroepen heeft, en bovendien dat hij extra geremd werd doordat hij dit in het Italiaans moest doen in plaats van in het dialect van Triëst. Hij neemt helemaal afstand van de psychoanalyse, en stuurt Dr. S zijn kritische nabeschouwingen, met enkele beledigingen bijgevoegd. Daarop besluit deze de eerdere teksten, die Zeno onder zijn aansporing tot stand bracht, te publiceren, hopende dat het hem (Zeno) ongenoegen zal doen.
Het boek bestaat dus achtereenvolgens uit:
- het knorrige voorwoord van Dr. S
- de herinneringen/bekentenissen van Zeno ten behoeve van de psychoanalyse
- dagboekfragmenten uit het echte, post-analyse leven van Zeno.
De dokter hecht ook te veel belang aan die malle bekentenissen van mij, die hij me niet wil teruggeven om ze me te laten herlezen. Mijn hemel! Hij heeft alleen medicijnen gestudeerd en weet dus niet wat het voor ons, die dialect spreken maar het niet kunnen schrijven, betekent in het Italiaans te moeten schrijven. Ieder Toscaans woord klinkt vals uit onze mond! Als hij eens wist met hoeveel voorliefde we al die dingen vertellen waarvoor we de zinnen uit onze mouw kunnen schudden en hoe we die verhalen vermijden die ons zouden noodzaken het woordenboek erbij te halen! Op die manier maken we een keus uit de incidenten van ons leven die we willen vastleggen. Het spreekt vanzelf dat ons leven er heel anders zou uitzien als het in ons dialect werd verteld. (390-391)Iets verder geeft Zeno daarvan een voorbeeld. Over een bepaalde houtopslagplaats heeft hij de dokter niets verteld omdat hij de opgeslagen houtsoorten alleen in het dialect kent. Had ik dan, zo oud als ik ben, een poos in dienst moeten gaan bij een Italiaans sprekende houthandelaar? (400)
Ook op amoureus gebied speelt het taalprobleem mee. Als concurrent Guido op het toneel verschijnt noteert Zeno: Hij sprak het Italiaans heel natuurlijk en zonder enig accent, terwijl Ada en ik op ons dialect aangewezen waren (108).
Over dr. S., die Zeno's escapades psychoanalytisch verklaart:
Ik bedroog mijn vrouw en het was duidelijk dat ik, als ik de kans had gehad, ook Ada en Alberta zou hebben verleid. Natuurlijk denk ik er niet aan dat laatste te ontkennen, ik moet er veeleer om lachen dat de dokter, toen hij me dat zei, een air aannam of hij Columbus zelf was die Amerika ontdekte. Ik geloof dat hij beslist de enige persoon op de wereld is die, toen hij hoorde dat ik met twee beeldschone vrouwen naar bed wilde, zich afvroeg welke motieven ik daarvoor wel kon hebben. (399-400)en tot slot een koekje van eigen deeg:
Maar vanwaar toch die haat tegen mij? Ook hij zal wel een hystericus zijn die vergeefs heeft getracht zijn moeder te bezitten en zich nu wreekt op iemand die er niets mee te maken heeft. (401)Ik dacht zelfs even aan Eco's De naam van de roos bij de volgende semiotische bedenking van Zeno:
En de dokter noteerde: 'We hebben dit gehad en we hebben dat gehad.' In feite hadden we slechts grafische tekens gehad, geraamten van visoenen. (392)
In het interessante naschrift over Svevo, door Silvio Benco, staat te lezen dat Svevo, gehandicapt door zijn buitenlandse opvoeding en het Triëster dialect dat in zijn geboortestad algemeen werd gesproken (428) verheugd was toen een vriend, die pas in Rusland was geweest, hem vertelde dat men daar een schrijver als Dostojewski zijn slechte Russisch verweet. (429)
De post-analyse Zeno, met zijn herboren wetenschappelijke belangstelling, doet zowaar een zeer interessante vaststelling die zonder meer in Minnaerts De natuurkunde van 't vrije veld (foto bovenaan rechts) zou kunnen opgenomen worden.
Op een avond, toen de zon kleurig onderging in een hier en daar met wolken bedekte hemel, bleef ik lange tijd gefascineerd staren naar een heldere strook lucht van een prachtige groene kleur, zuiver en teer. De hemel vertoonde ook veel rood, verspreid over de wolkenranden aan de westelijke horizon, maar het was een bleke kleur, als het ware gebleekt door de rechtstreekse, witte stralen van de zon. Verblind door het licht sloot ik na verloop van tijd mijn ogen en wat ik toen zag bewees dat mijn aandacht en bewondering naar het groen waren uitgegaan, want op mijn netvlies verscheen zijn complementaire kleur, een vurig rood, dat niets te maken had met het stralende, maar bleke rood van de hemel. Ik keek vol verrukking naar die zelfgemaakte kleur. Maar de grote verrassing kwam toen ik mijn ogen weer opende en dat vlammende rood zich over de ganse einder zag uitspreiden; ook het smaragdgroen werd erdoor bedekt en bleef lange tijd onzichtbaar. Dit betekende dus dat ik de manier had ontdekt om de natuur te kleuren! Vanzelfspekend herhaalde ik het experiment nog een paar keer. Het mooiste was dat er beweging in die kleurvorming zat. Als ik mijn ogen weer opendeed nam de hemel niet dadelijk de kleur van mijn netvlies over. Er was een traagheidsmoment, waarin ik nog even het smaragdgroen kon waarnemen voordat het door zijn eigen creatie, het rood, werd verdrongen. Die laatste kleur kwam plotseling uit het verschiet opduiken en spreidde zich als een vlammend kleed over de hemel uit. (398)
Deze 'groene hemel', die ik nog nergens anders beschreven heb gezien, lijkt een soort gefixeerde vorm van de bekende maar zeer kortstondige 'groene flits'. Dr. S, aan wie de observatie werd gerapporteerd, schreef haar toe aan het feit dat Zeno's netvlies door de nicotine overgevoelig was geworden. Waar roken allemaal niet goed voor is! Op vele plaatsen in de roman wordt ons trouwens verzekerd dat roken totaal onschadelijk is. In scherpe tegenstelling daarmee staan Svevo's laatste bladzijden, met hun haast profetische bezorgdheid over een nieuwe stof van zo'n verbijsterende explosieve kracht dat in vergelijking daarmee alle thans bestaande explosieven als onschulig speelgoed kunnen worden beschouwd, en de ecologische vaststelling De mens heeft bomen en dieren van hun plaats gedrongen en de lucht verontreinigd. Hij schreef dat in de jaren '20!
Het boek maakt een zeer levensechte indruk, bijvoorbeeld door het feit dat de gehate Dr. S. als enige niet voluit genoemd wordt. Er is evenwel één storende uitzondering. Guido, in een financieel debacle geraakt, heeft een mislukte zelfmoordpoging met morfine achter de rug. Niet lang nadien, opnieuw in moeilijkheden, vraagt hij aan Zeno (die scheikunde gestudeerd had) welke van twee vergiften 'radicaler werkt', en vraagt zelfs expliciet wat iemand moet nemen die wil sterven (352). Het is toch totaal onaanneemlijk dat Zeno, die met zijn schoonbroer dagelijks samenwerkt, daar uitvoerig op ingaat zonder er iets achter te zoeken!
UPDATE. Deze 'kroniek van een aangekondigde zelfmoord' valt misschien/waarschijnlijk/allicht in de kategorie 'bedenksels ten behoeve van mijn psychiater die daar zeker iets zal achter zoeken'.
*
* *