Pages

16 December 2017

Een bladzijde uit "Onder geleerden" (2017)

Een leuk en leerzaam uittreksel uit de campusroman




De context

Universiteit van Antwerpen, academiejaar 2000-2001. Vice-rector John Adriaensens (socialist met goede connecties) is in opspraak geraakt doordat uitgelekt is dat hij al jaren een affaire heeft met zijn doctoraatsstudente Eveline, en alles is nog verergerd doordat hij in beschonken toestand kabaal heeft geschopt in een bordeel en tegen een politiecombi is gereden.



Uittreksel pp.178-180.


De oplossing die voor Adriaensens gevonden werd was het resultaat van grote diplomatieke en politieke maneuvers waarin zijn advocaat een hoofdrol speelde. Vermits er aan de universiteit nog geen tuchtcommissie bestond, kon hij geen sanctie oplopen. De partijleiding wilde John absoluut niet laten vallen: de feiten werden als ‘banaal’ omschreven. Wie durfde beweren dat hij nooit onder invloed met een auto had gereden? Dat deden velen bijna dagelijks. Bij het ongeval waren geen doden gevallen of mensen gewond geraakt. En wie in het partijbestuur had niet eens gescharreld met een mooie jonge medewerkster? Dat was toch de menselijke natuur. Allez, niet puriteins doen! We leefden toch in de 21ste eeuw. Maar die principiële oud-jezuïet van een rector wou Adriaensens niet meteen terug, ook niet na een ziekteperiode van zes maanden. Voorlopig moest met deze ‘reliek uit het Ancien Régime’ rekening worden gehouden.

De oplossing kwam uit de toverhoed van de directeur van de Studiedienst van de partij. België bezat een diplomatieke missie en dus ook een ambassadeur bij de Unesco in Parijs. Er bestond ook een Unesco-commissie op het ministerie van Buitenlandse Zaken, waar ik toevallig ook deel van uitmaakte. Deze vergaderde regelmatig om in de beide talen te vernemen van de ambassadeur waar de Unesco zich mee bezighield.  Dat was een tijdrovende en slaapverwekkende bezigheid waar ik me meestal voor verontschuldigde. Een paar jaar geleden had een liberale minister een partijgenoot, die wegens al te veel gesjoemel als staatssecretaris was moeten aftreden, benoemd tot buitengewoon afgevaardigde van de minister bij de Wereldgezondheidsorganisatie. Niemand wist wat die functie precies inhield, maar de gelukkige kreeg een diplomatiek statuut en alle voordelen van een diplomaat en kon in Rome verblijven op kosten van het ministerie. Hij was zo verstandig, niet in de weg te lopen van de ambassadeur, en gaf zichzelf de opdracht een studie te maken over de gezondheidsvoorzieningen in Centraal- en Oost-Europa. Daarvoor ondernam de man samen met een medewerkster talijke veldstudies die ze voornamelijk doorbrachten in de meest mondaine hotels van Wenen, Boedpest, Praag, Krakau en andere interessante plaatsen. Nog steeds wordt —zij het met afnemende spanning— gewacht op de resultaten van dit onderzoek.

Dit was de geknipte oplossing voor Adriaensens. Hij zou speciaal gezant van de socialistische minister van Buitenlandse Zaken bij de Unesco in Parijs worden, en toegevoegd worden aan de Belgische ambassadeur bij de Unesco, een katholieke Franstalige edelman die ooit nog wel eens ambassadeur bij het Vaticaan zou worden. Hij werd dus niet vervangen, maar de universiteit detacheerde hem: dus Adriaensens behield zijn functie en wedde, en Buitenlandse Zaken betaalde een supplement voor kosten en appartement. Terecht beschouwde hij dit niet als een straf maar eerder als een beloning voor bewezen diensten. Bovendien was Parijs de place to be. Iedereen wist dat de Belgische ambassadeur bij de Franse president in zijn paleisje de meest besproken pikante parties van Parijs organiseerde. De ambassadeur was een Waalse socialist die hem als omstreden kameraad zeker zou uitnodigen. In ieder geval was ook de top van de Franstalige socialisten steeds van de partij. Kameraden onder elkaar dus.

Van Vera [de decaan] vernam ik hoe het uiteindelijk afliep met de promotie van Eveline. De rector nam dit dossier zeer ter harte. Zijn devies was, dat studenten niet mochten lijden onder de dwaasheden van hun professoren. En zo waren er nogal wat! Omdat de promotieceremonie openbaar was, en plaats en uur reeds waren aangekondigd, vreesde hij een massale toeloop van nieuwsgierigen en —wat erger was— van journalisten die foto’s zouden nemen. Hij sprak erover met zijn secretaresse Rosa en het was uiteindelijk haar man Louis die voor de oplossing zorgde. Ze zouden een list gebruiken, maar er wel op letten dat alles wettelijk in orde was. De avond voor de plechtigheid zou op het rectoraat één berichtje uitgehangen worden met de boodschap dat de promotie niet om 16 uur maar wel om 9 uur zou doorgaan. Iedereen die er nodig was werd discreet verwittigd en de juryleden van buiten Antwerpen kregen een mooi hotel en een dagvergoeding aangeboden. Een Nederlandse professor vroeg of hij een gast mocht meebrengen en dit werd graag toegestaan.

*

Het is allicht nodeloos erop te wijzen dat het hier fictie betreft.




14 December 2017

Onder geleerden

Ik ben een liefhebber van 'belegen' literatuur, maar voor één keer ben ik er vlug bij. Onder geleerden verscheen in september 2017, en heb ik ondertussen al twee keer gelezen.


De auteur zowel als de uitgeverij waren mij onbekend. Om met het laatste te beginnen: het boekje van 236 bladzijden is loodzwaar, gedrukt op glanzend papier, en zo slecht gelijmd dat het, na drie keer gelezen te zijn, gewoon uiteenligt (zie foto). Ik zal de bladzijden met een elastiek moeten bijeenhouden. Ook de illustratie op de kaft kan ik, met de beste wil van de wereld, niet anders dan 'goedkoop' vinden. Het boek had veel beter verdiend, want ik vind het zeer goed.

De auteur blijkt een historicus van de Universiteit Antwerpen te zijn, die zijn emeritaat nuttig opvult met het schrijven van autobiografisch getinte romans. Onder geleerden blijkt al zijn derde te zijn, en past in de afdeling 'Campusroman'. De titel is een nadrukkelijke verwijzing naar 'Onder professoren' van Willem Frederik Hermans, en de auteur citeert Hermans letterlijk om erop te wijzen dat het niét om een sleutelroman gaat, maar om fictieve gebeurtenissen aan een fictieve universiteit. Maar in een interview (hier na te lezen) zegt hij: Al wat erin staat is min of meer gebeurd, of heb ik zien gebeuren.

De vernis is wel bijzonder dun aangebracht, want de fictieve universiteit blijkt de Universiteit van Antwerpen te zijn (de echte heet Universiteit Antwerpen) en de ik-figuur is, zoals de auteur, een historicus bekend om een boek over de Koude Oorlog, maar hij heet Yvan Montagne en niet Yvan Vanden Berghe. Ook de mediaspelers thuisbrengen (de katholieke Krant van Antwerpen, de socialistische Volkskrant, de liberale Nieuwe Krant en het satirische weekblad Satyricon) vraagt niet echt veel speurwerk. De gebeurtenissen zijn vrij nauwkeurig gedateerd, en sommige personages zijn zodanig omschreven dat men ze zonder moeite van hun echte naam kan voorzien. Zo herkent men onmiddellijk Mark Braet in de 'Brugse communistische dichter', en Leo Tindemans in de 'katholieke ex-eerste minister en ex-minister van buitenlandse zaken met een boek over de Balkanoorlog'. Met wat meer moeite kan een outsider ongetwijfeld ook vinden welke rector, decaan, minister, kabinetschef, partijbons of voorzitter van het Willemsfonds bedoeld is. (De politieke en academische nomenklatura is/was 1 kluwen aan de fictieve U van A.) Voor academische insiders moet het namenplakken nog een stuk gemakkelijker zijn.

Mijn plankje 'Nederlandstalige campusromans' omvat dus nu: Onder Professoren, Het scheermes van Ockham en Onder geleerden. Ik vond het eerste niet goed, het tweede wel, en het derde nog beter. Ongeveer de hele academische diergaarde passeert daarin de revue, ongetwijfeld naar het leven getekend, maar niettemin archetypes op zich. De hardwerkende kamergeleerde zonder netwerk (die uit de boot valt), de onbekwame intrigant(e) die het ver brengt, de bekwame intrigant(e) die het nog veel verder brengt, enzovoort. Er is één archetype dat ontbreekt: professoren in openbare vijandschap, gezworen vijanden die elkaar systematisch dwarszitten en soms in het publiek de huid volschelden. Zo zeldzaam kunnen ze niet zijn, want ik kan voor de vuist weg drie van die antagonistenparen uit eigen ervaring oproepen. Aan de U van A blijkt men dan toch formeel beleefd te blijven, en dat was aan de (even fictieve) U van G niet altijd het geval. Daarentegen floreert in A een mensensoort die in G jammer genoeg veel zeldzamer is: beeldschone jonge vrouwen die het op professoren gemunt hebben. Lelijke vrouwmensen komen in de roman helemaal niet voor, en Barbara, Esther, Jenny, Eveline, Peggy, Jacqueline, Greta/Hilde zijn allemaal mooi, elegant en verleidelijk. De auteur verliest er zowaar het hoofd bij, want Greta/Hilde is hetzelfde personage onder twee namen! Louter literair gesproken vond ik zelfs dat één mannenvreetster had kunnen volstaan, terwijl de arme lezer nu voortdurend Jenny van Eveline moet onderscheiden. Nog een literaire bemerking: de auteur kan blijkbaar niet kiezen tussen een ik-verteller, die alleen kan weten wat hem zelf overkomt, en een objectief relaas door een romancier die in alle hoofden tegelijk kan kijken. Nu schakelen we van het ene naar het andere, van een ik-figuur naar een alwetende en alziende God die in de derde persoon spreekt.

Afgezien daarvan vond ik het boek goed geschreven. Echte taalfouten zijn schaars. Niet alleen de personages, ook de auteur heeft het, zoals de meeste Vlamingen, lastig met 'je' en 'u', en men moet ook slikken dat hij gelederen zou 'vervoegen' (47) en dat populaties 'zich' zouden ontmoeten (219). Voor een professor buitenlandse politiek is erger dat de naam van Mitterrand fout gespeld is, en voor een auteur dat hij Willem Frederik Hermans ongegeneerd omdoopt tot Frederik Willem (233). Vreemd is ook de voorliefde om woorden die aaneengeschreven behoren te worden uiteen te trekken, dus tot aan een geschreven. Het boek krioelt ervan, en misschien is het zelfs een eigenzinnige opvatting eerder dan een massa spelfouten. Ook is zeer slordig omgesprongen met de aanhalingstekens; op vele plaatsen wordt een aanhaling geopend met de aanhalingstekens voor de afsluiting. ))Dit is het effect als het om dubbele haakjes zou gaan.)) Dezelfde slordigheid bij de gedachtenstreepjes. Die zijn —zoals in dit voorbeeld— langer dan koppel-tekens, maar in het boek is het een zootje, en vele paren zijn niet eens even lang. 

Het boek is zeer levensecht, en heeft b.v. aandacht voor wie welke taal spreekt, hoe feiten door de media verhaspeld worden, en plannen door het toeval doorkruist worden. Ik heb een aantal keer luidop moeten lachen, soms lichtjes groen. Ik denk aan de vice-rector die niet kan gestraft worden omdat de U van A geen tuchtreglement heeft, wiens exploten uit de vijandige pers gehouden worden doordat bevriende journalisten een gelijkaardig geval over de vijand in hun archief hebben, en die uiteindelijk uit de schijnwerpers gehaald wordt met een diplomatieke sinecure in Parijs bovenop zijn universitair salaris. (In dat verband is mij een paar keer de naam van Pierre Chevalier door het hoofd geschoten, maar er zijn genoeg andere analogieën.) Ronduit hilarisch is het naïef internationaal project, mede gesponsord door Heineken, dat in het tegendeel uitdraait en eindigt met ontvoering en afpersing. Minder hilarisch is de verlammende linkse terreur op de universiteit, met een heuse verklikkingsdienst om racisten aan te geven, bijvoorbeeld professoren die het aandurven aan slechte Marokkaanse studenten slechte cijfers te geven.

Een van de passages die ik aangestreept heb kan men hier monkelend nalezen, en hieronder volgt een lijst van de personages, met de bladzijden waarop zij opduiken of waar informatie staat. Wees niet verbaasd dat hier ook de CIA en de Stasi opduiken. Het hoofdpersonage  is tenslotte een expert in de Koude Oorlog, met contacten in de voormalige DDR.


Drammatis personae

11 Yvan Montagne, historicus, expert in Koude Oorlog, professor ‘van linkse signatuur’ (189), met een opleiding gesprekstherapie (176). Eindigt viervoudig ‘omstreden’ (drie aspecten vernoemd p. 194, een vierde p. 222).

19 Jacob/Jake, Stasi-man, vriendschapsvereniging België-DDR, later samen met Esther uitbater van DDR-nostalgische nachtclub, afperser samen met Esther, Heidi en Harry

20 François, econoom van de Sorbonne

20 Louis, docent Duitse geschiedenis aan de Sorbonne

20 Dieter Schmit, dominee, actief in vredesbeweging, CDU-lid, later bisschop, getrouwd met Barbara, politicus

20 Barbara, tolk, collega van Esther, assistente van Generaal Steiner, Stasi-hulpkracht, liefje van een DDR-minister, later getrouwd met Dieter

25 Generaal S(teiner), legergeneraal, baas van Barbara, controleert namens Honecker de Stasi

34 Rudolph Schulze, bons van de DDR-Staatsraad, bekend met Martens en Tindemans, CDU-lid

38 Esther, tolk, collega van Barbara, Stasi-medewerkster, later call-girl en samen met Jacob/Jake uitbater van DDR-nostalgische nachtclub, afperser samen met Jacob, Heidi en Harry

42, 44, 60 Peggy: LAT-vriendin van Yvan, doceert aan een Gentse hogeschool, tijdelijk liefje van Maurits

47 Jenny De Baets, PR-verantwoordelijke bij een cultuurfonds, liefje van Adriaensens, Van de Wijngaerd en (later) de procureur-generaal, klasgenote van Jacqueline, gescheiden van een advocaat, onbekwaam maar later vice-rector

48 John Adriaensens, vice-rector, socialist, logeman, getrouwd met Monique, weggepromoveerd als nietsdoende diplomaat, eindigt overspannen

48 Lode Van de Wijngaerd, directeur-generaal van de administratie, liberaal, logeman, later voorzitter van het Willemsfonds, getrouwd met Nicole

51 Victor Michiels, bekwame postdoc, gebruikt door Adriaensens, getrouwd met Greta/Hilde, verliefd op Eveline

54 Mark Theunis, politiecommissaris, bevriend met Van de Wijngaerd

56, 68 Ward Van de Capelle, rector, ex-jezuïet-in-opleiding, econonoom met specialisatie statistiek

59 Claire, “catastrofaal afgezegd huwelijk” met Yvan

59 Liesje/Elisabeth, liefje van Yvan, na 10 jaar samenleven verongelukt

59 Raf, gelegenheidsvriend van Liesje

62 Jacqueline, gerante van handtassen, vriendin van Theunis, klasgenote van Jenny

65,69 Nicole, directrice van stedelijke administratie, vrouw van Van de Wijngaerd, zegt scheiding aan

71 Monique, vrouw van Adriaensens, lerares geschiedenis in het Rijksonderwijs, bevriend met Ingrid, zegt scheiding aan

71 Heidi Lademacher, nep-doctoranda, freelance-journaliste en CIA-medewerkster, afperser samen met Jacob, Esther en Harry

78, 110 Eveline De Meester, bekwame doctoranda onder [sic] Adriaenssens maar begeleid door Michiels, liefje van Adriaensens, dan van Yvan, trouwt uiteindelijk met Sébastien

78, 85: Greta/Hilde, vrouw van Michiels, afgevaardigde van christelijke onderwijsvakbond, op blz.192 tijdelijk herdoopt tot ‘Hilde’

96: Rosa, secretaresse van Van de Capelle, getrouwd met Louis

96: Ingrid, secretaresse van Adriaensens, bevriend met Monique, zegt scheiding aan, later liefje van Van de Wijngaerd

96: Sabine, secretaresse van Van de Wijngaerd

105: Maurits, onderwijsinspecteur, tijdelijke vlam van Peggy

113, 163: Marcel De Meester, vader van Eveline en Sophie, advocaat

114: Sebastien/Sébastien, hartchirurg, verloofde en later man van Eveline (krijgt pas laat een accent op zijn naam)

137: Louis, man van Rosa

140: Vera Timmermans, decaan van Yvan, juriste, liberaal

148: Gust, vader van Adriaensens, dokwerker aan lager wal, leeft gescheiden

163: Martine Ceyssens, stagiaire en liefje van Marcel De Meester

171: Sophie De Meester, oudere zus van Eveline, advocate

172: Johanna Jongbloed, advocate van Eveline

181: Harry, Nederlandse vriend van Heidi, freelance-journalist, afperser samen met Jacob, Esther en Heidi

192: Hilde, identiek met Greta (op p. 223 opnieuw Greta genoemd)

206: Grete, overleden vrouw van Dieter

206: Johan en Grete, kinderen van Dieter en Barbara

218: Luc Olaers, professor ontwikkelingssamenwerking

218: Bart Van Craeyenest, linguïst

218: A.B.C. Ploetermans, Nijmeegse professor

221: Donika, Albanese mafioso

221: Jolande, Nederlandse ontwikkelingssamenwerkster


*














 






30 August 2017

Gezellige koffie


Om eens origineel te zijn: Guido Gezelle is de grootste Vlaamse dichter, te vergelijken met Vondel voor het Noorden. Beiden hebben gemeen dat zij nauwelijks iets geschreven hebben dat niet de moeite is. Zelfs het gelegenheidswerk van Gezelle, niet voor de eeuwigheid maar enkel voor de onmiddellijke omgeving bedoeld, is nog altijd van hoge kwaliteit. Soms schakelt de grote man met opzet een versnelling lager omdat de context dat toelaat of zelfs vraagt. Zo het "studentikoos gelegenheidslied" Jolly good fellows, waarvan de eerste strofe luidt 
De Paus, de Paus ach zwijgt er van
dat is mij tochs 'nen braven man!
en dat hij ons Seminarie kent...!
aai aai es dat ne fraaie vent:
      van: viva viva viva viva;
              vivat in aeternum!
Als men dit ontdoet van zijn clericale referenties houdt men iets over dat merkwaardig goed lijkt op, en op dezelfde manier kan gezongen worden als de beruchte "ballade van Schele Vanderlinde" van de jeugdige Elsschot: 
De Schele Vanderlinde, dat was ne man
Die aardig aan zijn einde kwam. (enz. enz)
met als hymnische tegenzang "Schele Vanderlinde, schele Vanderlinde", bij Gezelle: "viva viva viva, vivat in aeternum". Het klopt niet helemaal, maar veel scheelt het toch niet. Aan verdere analyse willen wij ons niet wagen.


Snel terug naar de Grote Gezelle, die iedereen voor ogen staat als oude man of bronzen kop. Maar als leraar met "bijzondere vriendschappen" was hij pas 28, en toen hij melancholiek noteerde  "den avond is nabij voor mij" was hij... 30, zoals op deze foto:

 

De man heeft prachtige gedichten geschreven uitgaande van de meest alledaagse observaties. Tijdkrans bevat het volgende gedicht, waarin we samen met de dichter op een winterse ochtend opstaan, vuur en licht maken, en vooral... koffie! Ja, de moor te viere, m.a.w. de zwartgeblakerde waterketel (in heel Vlaanderen een "moor" genoemd) op het vuur. Het was bij Gezelle blijkbaar niet de wereldberoemde Leuvense stoof (officieel: plattebuiskachel), maar een open vuur in de schouw. Het edel vocht is voor hem, zoals voor zovelen, een noodzakelijke katalysator voor het op gang brengen van het (ochtendlijk) brein. En heeft Alfréd Rényi een "wiskundige" niet gedefinieerd als "een machine om koffie om te zetten in bewijzen"? Q.E.D. Geniet mee: 


Weêrom licht en vier gesteken,
 blank en blij:
dat het, spijts de donkere weken,
helder zij!

Komt de zon late uitgerezen,
slaapt zij lang,
laat ons op en wakker wezen:
aan den gang!

Dapper dult en danst, in de oude
schouwe, 't vier;
en ... gij booze winterkoude,
vaart van hier!

Spoeit! Den moor te viere, veerdig
maar gestookt:
't vroegmaal zij den wakkeren weerdig,
als hij kookt.

 Edel vocht! De zinnen sterken
zal 't, wellicht;
en in 't brein twee wonderen werken:
vier en licht!


*


Leuvense stoof met moor en koffiekan

*

P.S. Doet het vol rijm wellicht / licht u de wenkbrauwen fronsen? Bedenk dan dat het licht in wellicht niets met het optisch licht te maken heeft (wat Gezelle wel zal geweten hebben).



08 July 2017

Jack Kerouac onderweg

Jack Kerouac  voltooide "On the road" in 1951, maar het verscheen pas in 1957, in een gecensureerde versie. Ik heb de Nederlandse vertaling "Onderweg" gelezen, van de hand van Guido Golüke. Meer bepaald: ik heb het nu voor de derde keer gelezen.



De vertaling leest alsof het een origineel Nederlands boek betreft, en dat is geen geringe prestatie. De vertalingen van Tom Sawyer en Huckleberry Finn heb ik telkens na enkele bladzijden dichtgeklapt, omdat ik een Mokums dialect aan de oevers van de Mississippi ondraaglijk vond. Niet aldus in "Onderweg". Men leest een spetterend eigentijds Nederlands dat de geest en de stijl van het origineel goed weergeeft, denk ik. Men moet er maar bijnemen dat de geslachten doorgaans fout zijn (met op blz.224 zowaar zelfs de spreekwoordelijke mannelijke koe), maar "meebrengen" wordt correct gebruikt, en dat kan tellen als toetssteen.

Ik heb "Onderweg" dus drie keer gelezen, telkens met genoegen. Ik heb er nu nog meer aan gehad doordat ik gaandeweg een lijst heb aangelegd van de eigennamen, die in overdreven mate voorkomen. "Personages" kan men ze eigenlijk niet noemen, want er is maar 1 personage: "Dean Moriarty" (in het echt Neal Cassady), een verslaafde hyperkinetische babbelzieke autodief. De verteller, "Sal", is een student van de vage soort. In werkelijkheid genoot Kerouac aan Columbia University van een "football scholarship" waarin van hem alleen sportieve prestaties verwacht werden. Zodra hij geblesseerd raakte was hij student-af. Hij vatte grote bewondering en vriendschap op voor de crimineel Cassady.

Kerouac alias "Sal"  (rechts) met Cassady alias "Dean".
"Vriendschap" is misschien nog zwak uitgedrukt, want alle homoseksuele elementen zijn verdwenen in de gecensureerde versie. Cassady is drie keer getrouwd geweest en had vier kinderen, maar eveneens een langlopende relatie met de militante homo- en pedofiel Allen Ginsberg (in het boek "Carlo Marx").

Drie keer gelezen of niet, grote literatuur kan ik het niet noemen. Sal en Dean scheuren in de periode 1947-1950 een aantal keer doorheen de Verenigde Staten, langs de as New York-Denver (cruciale draaischijf)-San Francisco, en uiteindelijk nog eens zuidwaarts naar Mexico. (Hier een prachtige interactieve website met de routes.) De landschappen zoeven voorbij, en af en toe krijgen we een toeristische alinea voorgeschoteld. Wat dat betreft moest ik denken aan Three men in a boat van Jerome K. Jerome, dat ook gedeeltelijk een literaire toeristengids is, afgewisseld met humoristische belevenissen. Bij Kerouac zijn de "avonturen" een aaneenrijging van onbenullige en dikwijls zielige anekdotes die enkel indruk kunnen maken op een brein dat door drugs en drank geëxalteerd is. De reis naar Mexico, bijvoorbeeld, door Dean opgeklopt als mysterieus, zwoel, exotisch enzovoort, is eigenlijk een banale drugstocht langs droeve bidonvilles. Sex, drugs and rock&roll zou dat tegenwoordig heten, maar in 1950 was er nog geen R&R, en de opstandige jeugd moest het stellen met bebop. Jazz is prominent aanwezig in het boek, en het is vandaag niet gemakkelijk zich voor te stellen dat die muziek toen als subversief overkwam. Overigens: wat een stel kletsmajoors bijeen! In heel het boek wordt ontzettend gebabbeld, en dat zal ook nodig geweest zijn tijdens de vele autoritten die eindeloos saai moeten geweest zijn. Ook sommige passages zijn bepaald langdradig, bijvoorbeeld de pogingen om jazzperformances op papier weer te geven en de beschrijvingen van Deans zelfmoordstijl van autorijden (waar Kerouac blijkbaar bewondering voor heeft).

Bij deze derde lectuur viel mij sterker op dat Sal nu en dan, ontnuchterd, de ware aard onderkent van dit holle opgepepte turbo-leven: een "donkere hel, zinloze nachtmerrie, grauwe leegte" (blz.250).

De populaire voorstelling is dat Kerouac het boek in recordtijd op het papier kwakte, als spontane ongekunstelde gedachtenstroom. Ik heb daar sterke twijfels bij, want het boek maakt een doordachte, gestructureerde indruk. Céline heeft in een magistrale directe stijl geschreven, maar uit zijn manuscripten vol opeenvolgende verbeteringen blijkt wat een werk daarin kroop!

P.S. Kerouac overleed door levercirrose, en Cassady stierf 's nachts eenzaam onder de blote hemel door overdaad van alcohol en drugs. Romantiek was bij die verslaafde beatniks ver te zoeken.













07 July 2017

Een bladzijde Bomans (Oude herinneringen)

Update 15 december 2018.  Winterstad — Godfried Bomans in Amsterdam, door Fred Berendse (Godfried Bomans Genootschap 2018) leverde de waardevolle aanwijzing i.v.m. de identiteit van 'Foppe Gabbe Scheltema', die hieronder verwerkt is.

*
 
Op uw in hoge mate indiscrete vraag, wat ik deed vóór ik (in 1938) in Nijmegen kwam, heb ik de eer u mede te delen dat ik in Amsterdam de rechtswetenschap beoefende onder de beproefde leiding van professor Scholten, een zeer scherpzinnig jurist, in het bezit van een onmetelijk voorhoofd, waarachter alles zat wat de natuur mij onthouden had.

Professor Paul Scholten (1875-1946)

Hij richtte zich op zijn colleges bij voorkeur tot mij, van het gezonde beginsel uitgaande dat tekenen van doorzicht, in die doffe gelaatstrekken weerspiegeld, een waarborg vormden dat ook de stomste het begrepen had. Dit benauwde mij, want ik begreep hem niet. Ik heb zelfs nimmer ook maar een flauw vermoeden gehad, waarover hij sprak, en deze omstandigheid noopte mij tot een laf, begrijpend lachje, telkens als ik vermoedde dat hij drie keer hetzelfde gezegd had. Want ik wilde de colleges niet onnodig ophouden. Soms kreeg hij argwaan. Dan vroeg hij: 'Meneer Bomans begrijpt het toch wel?' Ik heb dit altijd ongepast gevonden. Eén keer vatte ik moed en antwoordde: 'Neen.' Dit werd met vaste stem gezegd. Er ging een schok door het gebouw. Men begreep, dat ik begreep dat ik het niet begreep. Dit was meer dan men had durven hopen.

Prettiger vond ik de colleges van professor Kliepstra. (...) Hij sprak op een murmelende, dorre toon en met een gezicht, alsof het hem onaangenaam getroffen zou hebben indien iemand begrepen had waar het over ging. Ik was hem hierin zoveel mogelijk ter wille. Omdat ik een zwak voor die man had, besloot ik eens een tentamen bij hem te doen. Een uur lang zat ik tegenover hem, kijkend naar zijn onderste knoopje en mij ingespannen afvragend waar hij eigenlijk heen wilde. Eindelijk maakte zich ook van hem een zekere nieuwsgierigheid meester. Hij zette zijn bril af en zei: 'We zijn nu toch onder elkaar. Hebt u enig idee, wat ik eigenlijk doceer?' Ik had hem wel een hand willen geven, zo verlicht voelde ik mij. Want dit was een vraag, die mij al twee jaren had beziggehouden. (...)
Er was ook een vrouwelijk hoogleraar, die A. A. Nijpkes heette. (...) Zij sprak veel over 'cognossementen' of een uitdrukking van die strekking. Ik mocht haar graag. Af en toe, als de bekoring mij te machtig werd, ging ik naar het duffe zaaltje, waarin zij stond te praten, en waarachtig, daar kwam het woord weer. Het eigenaardige was, dat zij ook zelf niet scheen te weten wat het precies betekende. (...) Ik was een trouw college-loper. Het nietsdoen immers krijgt eerst reliëf, als het beoefend wordt te midden van schrijvende mensen. (...) Toch maakte ik soms een notitie, meestal vergezeld van een springend poppetje in de kantlijn. Als er een jaar om was, had ik drie bladzijden tekst, maar dit werd vergoed door een oneindig aantal poppetjes, die allen in hun houding een vastberaden onbekommerdheid uitdrukten.


(Van de hak op de tak, Elzevier 1966, blz. 140-141)


De Amsterdamse universiteit beschikt over een prachtige zoekmachine, het Album Academicum. De zoektocht onder de professoren naar "mannelijk of vrouwelijk, actief in 1937, faculteit rechten" levert 11 professoren op, waaronder zich diegenen moeten bevinden die voor Bomans hebben geposeerd. Over zijn "professor Scholten" is er geen twijfel, want zo heette de man ook echt, en zijn "onmetelijk voorhoofd" (zie portret hierboven) dient enkel als bijkomende bevestiging. Ook de echte "professor Nijpkes" is snel gevonden, want er is maar 1 vrouw onder de 11 genomineerden.

Het enige twijfelgeval was lange tijd "professor Kliepstra". 'Omdat ik een zwak voor die man had, besloot ik eens een tentamen bij hem te doen' schrijft Bomans, en daar komt hij elders als volgt op terug.
Ik had één pak, maar ik verstelde dat zó, dat het dan weer eens een smoking was, deed ik er achter een stukje aan, dan was het een jacquet om examens in te doen; dat pak heb ik nooit nodig gehad. En je kon het ook omkeren, het was van binnen wit gevoerd, dan kon je er weer in tennissen. Ik weet — ik was met dat pak bij een professor om een heel klein tentamentje te doen — ja, iedereen heeft zjn zwakke momenten, dat blijkt wel, en dat was professor Van den Berg in het staatsrecht, dat was die, die tegen raketten is. Daar heb ik een heel klein tentamentje gedaan. (Stoppen mannen sokken? Werken VI, 49).
Dit keer gaat het om echte gegevens, want prof. mr. dr. George van den Bergh doceerde in Amsterdam inderdaad Staatsrecht (Album Academicum, met portret).

Hiermee kunnen we Bomans postuum uit zijn onzekerheid helpen over wat die mensen eigenlijk doceerden.

Paulus Scholten: Burgerlijk recht en burgerlijke rechtsvordering. Zie ingelijst portret hierboven.

Derkje Hazewinkel-Suringa alias "Anna Nijpkes": Strafrecht en strafvordering. In 1959, twintig jaar nadat Bomans er oog in oog mee stond (bij wijze van spreken dan, want ze keek de studenten niet aan), zag ze er zo uit:




George van den Bergh alias "professor Kliepstra": Staatsrecht en administratief recht in Nederland.



Volgens Bomans was Kliepstra
een klein, dik mannetje met een gouden bril, die zich van zijn medemensen onderscheidde doordat hij het onderste knoopje van zijn vest, in tegenstelling tot het toen heersend gebruik, gesloten droeg. (Van de hak op de tak, Elzevier 1966, blz. 141)
 Kijkt u maar naar het onderste knoopje: dat is 'm dus.

*













22 June 2017

Sara Burgerhart anno 1772



De historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart 

verscheen in 1782, en is van de hand van de dames Elisabeth Bekker (weduwe van dominee Wolff) en Agatha Deken. De dames woonden en schreven samen, en verhuisden later, ook gezamenlijk, naar Bourgondië uit politieke onvrede. Sara Burgerhart is hun succesrijkste boek. Het bestaat uit 175 brieven en een Narede, en gaat door als de eerste Nederlandse roman. De geschiedenis speelt zich af van ongeveer 1771 tot ongeveer 1777. 

Ik heb het boek met plezier gelezen, en vond het een stuk beter dan Van Lenneps Ferdinand Huyck, hoewel dat uit 1840 dateert. In beide gevallen worstelen deftige lieden van de betere stand met kleine burgerlijke (gewetens)problemen en af en toe met bedrieglijke mensen. Alles loopt goed af. De goeden gaan erop vooruit, de slechten ontlopen hun lot niet. (Correctie: in Sara Burgerhart verdwijnen de slechten wel uit beeld, maar dat is alles.) De braafheid van ingoede-tot-engelachtige mensen is slopend, en na verloop van tijd begon ik uit te kijken naar brieven van de perverse vrouwenverleider de heer R. Helaas schrijft hij niet vaak, en ik moest het stellen met de enigszins ruige ruwe-bolster-blanke-pit Abraham Blankaart (het enige mannelijke hoofdpersonage, en dan nog). In 1860 zou de grote Multatuli de bezem halen door deze kleinburgerlijke wereld. 

Enkele taalkundige eigenaardigheden vielen mij op. De tijdsaanduiding 'over' heeft betrekking op het verleden. Over 25 jaar was toen dus: 25 jaar geleden. Sterke en zwakke werkwoorden waren toen ook al een zootje. Men vindt placht en (met dezelfde betekenis) pleegde, verder schrikte, verbergde, benijdde en, in omgekeerde richting, lag (nu: legde). Je, u en gij komen willekeurig voor, vaak in dezelfde zin. De onlogische kromzin Ik hoop niet dat i.p.v. Ik hoop dat niet was toen ook al in zwang. Waarschijnlijk gaat het te ver de taalparticulariteiten toe te schrijven aan de briefschrijvers en niet aan de autrices. (Vrouwelijk meervoud van auteur.) Haar is hier overigens de standaardvorm voor het vrouwelijk meervoud: van haar (de dames) zou nu zijn: van hen. Bomans gebruikte die vorm nog systematisch, Mulisch soms. Evel heb ik moeten opzoeken in het WNT: het betekent evenwel, en wordt uitgesproken als evél. De prachtige combinatie zeilstenige zielekracht vond ik het onthouden waard, en ik heb geleerd dat 'godsdienst' mannelijk is.

Op een zeker ogenblik geraakte ik uit de personages niet meer wijs, en ben dan een namenlijst beginnen aanleggen, die ik hieronder geheel onbaatzuchtig aan de talrijke boekbesprekers aanbied. Als ik het boek herlees (wat ik van plan ben, hoewel niet onmiddellijk) zal ik zelfs een volledig repertorium aanleggen van alle eigennamen. De voorlopige lijst is zonder garantie, en is zeker onvolledig.


*  

Korte Handleiding bij Sara Burgerhart.


De personages (behalve de kinderen van Sara en haar generatiegenoten). 
De belangrijkste personages zijn onderstreept.


Philips Alting. Executeur van het testament van Jan Bern.
Broeder Benjamin. Lid van de “fijne” kring rond Suzanna Hofland.
Jan Bern. Oost-Indisch handelaar en begunstigde van Cornelis Spilgoed.
Abraham Blankaart. Voogd van Sara, vriend van haar overleden vader. Ongehuwd. Woont aanvankelijk in Parijs.
Brecht. Huismeid van Suzanna Hofland, tevens vrome “zuster”.
Aletta Brunier, Letje. Wees, zus van Jacob Brunier. Schoolvriendin van Sara. Inwonend bij Maria Buigzaam. 23 jaar, dus drie jaar ouder dan Sara. Trouwt met Willem Willis.
Jacob Brunier, Cootje. Wees, broer van Aletta Brunier. Vriend van Hendrik Willis. Aanvankelijk modegek, aanbidder van Sara. Geraakt niet getrouwd.
Maria Buigzaam, weduwe Pieter Spilgoed. Uit een verarmde adellijke Gelderse familie, logementhoudster om den brode. Dochtertje Suzanna (Zantje) overleden.
Sara Burgerhart, Saartje. Verweesde dochter van koopman in thee Jan Burgerhart en mejuffrouw Hofland, zuster van Suzanna Hofland. Schrander, mooi, rijk. Boezemvriendin van Anna Willis. Trouwt op twintigjarige leeftijd met Hendrik Edeling.
Pieternel Degelijk. Huismeid van Sara’s overleden ouders. Ooit vruchteloos ten huwelijk gevraagd door Frits.
Stijntje Doorzicht. Vrome vriendin van Suzanna Hofland.
Cornelis Edeling. Zoon van Jan en jongere broer van Hendrik. Student in de rechten, later advocaat. Trouwt met Adriana Nijverhart.
Hendrik Edeling. zoon van Jan en oudere broer van Cornelis, welgesteld koopman. Vriend van Jacob Brunier. Trouwt op 26-jarige leeftijd met Sara.
Jan Edeling. Vader van Hendrik en van Cornelis Edeling. Streng Luthers, later toleranter.
Frits. Huisknecht van Maria Buigzaam. Vraagt Pieternel Degelijk vruchteloos ten huwelijk.
Jan G. Correspondent van R.
Maria Goedhart. Vrouw van Everard Redelijk.
Cornelia Hartog. Inwonend bij Maria Buigzaam. Hautaine “savante” en intrigante.
Arnold Helmers. Weduwnaar, 64 jaar. Voogd van Arletta en Jacob Brunier, vriend van hun overleden vader.
Kapitein Christiaan Herberts. Zeeman die de brief en erfenis ten gunste van de erven van Cornelis Spilgoed overbrengt.
Suzanna Hofland. Tante van Sara, oudere zus van haar overleden moeder.  Medevoogdes van Sara, die aanvankelijk bij haar inwoont. Religieus “fijn”.
Wilhelmina freule van Kwastama. Correspondente van Cornelia Hartog.
Adriana Nijverhart, Jaantje. Trouwt met Cornelis Edeling.
Philips. Kornuit van de heren R. en G.
de heer R. Geraffineerde vrouwenverleider, uit op Sara.
Everard Redelijk. Luthers dominee. Zwager van Jan Edeling, oom van Hendrik en Cornelis. Getrouwd met Maria Goedhart.
Hendrik Redelijk. Veertienjarige zoon van Everard.
Charlotte Rien du Tout, Lotje. Inwonend bij Maria Buigzaam. Dommig. Ouder dan Letje en dus ook dan Sara, die haar niettemin haar ‘dochter’ noemt.
Cornelia Slimpslamp. Lid van de “fijne” kring rond Suzanna Hofland.
B. Smit. Proponent, later dominee. Jeugdvriend van Willem Willis, trouwt met diens zuster Anna Willis. (Voornaam blijft onbekend.)
Cornelis Spilgoed. Oost-Indisch handelaar, vader van Pieter.
Pieter Spilgoed. Oost-Indisch heer en losbol, overleden man van Maria Buigzaam.
Dirk Welgezind. Onwelwillende oom van Charlotte Rien du Tout, broer van haar moeder.
Anna Willis, Naatje. Dochter van Sophia van Zon, zus van Willem Willis. Boezemvriendin van Sara. Trouwt met dominee Smit.
Willem Willis. Zoon van Sophia van Zon, broer van Anna Willis. Werkt op een kantoor, later zelfstandig. Trouwt met Aletta Brunier.
Sophia van Zon. Weduwe van Gerrit Willis. Moeder van Anna en Willem Willis, 50 jaar.


Inwonend bij Maria Buigzaam:

Charlotte Rien du Tout
Aletta Brunier
Cornelia Hartog
Sara Burgerhart
Frits, huisknecht


De kring van de “fijnen”:

Suzanna Hofland
Broeder Benjamin
Cornelia Slimpslamp
Brecht, huismeid


De huwelijken:

Willem Edeling x Sara Burgerhart
Willem Willis x Aletta Brunier
dominee Smit x Anna Willis
Cornelis Edeling x Adriana Nijverhart


De (bar)slechten:

de heer R.
Cornelia Hartog
Broeder Benjamin
Cornelia Slimpslamp
Brecht
Suzanna Hofland (later tot inkeer gekomen)


De (in)goeden: 

alle anderen.


De hoofdpersonen:

Sara Burgerhart en haar boezemvriendin Anna Willis
de dames Buigzaam (weduwe Spilgoed) en van Zon (weduwe Willis)
Abraham Blankaart, voogd van Sara 


* * *


26 May 2017

Coolsaet, moslims en everzwijnen


Radio- en TV-loos levend ken ik professor Rik Coolsaet slechts via derden.



Deze hoogleraar van de Gentse Universiteit (links, niet te verwarren met professor Kipping, een creatie van Koot & Bie, rechts) wordt blijkbaar vaak opgevoerd als deskundige in internationale problemen, wat zijn vakgebied is. Preciezer gezegd: geworden is. Van vorming is hij Germanist (K.U.L.,1974) en van beroep was hij links activist, o.m. als medestichter van uitgeverij Kritak en cabinetard. Een diplomatieke glansprestatie leverde hij in 1991, toen hij als adjunct-kabinetschef van de Waalse socialist Guy Coëme (nadien veroordeeld voor corruptie en ontzet uit zijn politieke en burgerrechten) ervoor zorgde dat België weigerde munitie te verkopen aan de Britten. Ook van de Vlaamse socialist Willy Claes (nadien veroordeeld voor corruptie en ontzet uit zijn politieke en burgerrechten) was Coolsaet de rechterhand. Kortom, een man met adelbrieven, die niet onopgemerkt kon blijven. In de jaren negentig werd hem een binnenweg naar een academische carrière aangeboden door de toenmalige decaan van de pol-en-soc. Op een recordtijd van twee jaar schreef hij een doctoraat bij elkaar en werd prompt benoemd, in 1997. Een late roeping, zeg dat wel, want Coolsaet was toen al 46. Tot aan zijn pensioen, in 2015, doceerde hij Internationale Betrekkingen aan toekomstige ex-pol-en-soc'ers. (Hier en hier meer over de man.)

Nodeloos te zeggen dat de Vlaamse pers in professor Coolsaet de geknipte persoon vindt om links activisme een academisch vernislaagje te geven. Met de baret van terreurexpert op het hoofd staat hij dus onversaagd op de bres voor het nieuw-linkse troetelkind, de islam, dat ten allen prijze verdedigd moet worden tegen het 'populisme' van arbeiders, kleine gepensioneerden en meer van die 'gewone mensen' die al lang uit het dogmatisch linkse kamp weggelopen zijn.

Deze professor Coolsaet nu ziet het als zijn taak de wereldwijde moslimterreur zoveel mogelijk te minimaliseren. Aan lvb.net (zeer betrouwbaar en goed gedocumenteerd) ontlenen wij de volgende citaten:
Islamitische Staat, [...] dat is toch niet voor ons een bedreiging! Kijk naar de cijfertjes. Hoeveel doden zijn er gevallen door politiegeweld, in de afgelopen 20 jaar, en vergelijk dat met het aantal doden door aanslagen door jihadistische groepen. (13 augustus 2015)
en
Het is misschien een heel domme of dwaze vergelijking, maar de afgelopen tien jaar zijn er meer Belgen omgekomen in een botsing op de autowegen in Wallonië met everzwijnen en herten, dan in terroristische aanslagen. (14 november 2015)
Aldus professor Coolsaet, volgens wie politie en everzwijnen dus dodelijker zijn dan moslims. We laten iedereen zelf oordelen over de morele kwaliteit van deze immorele vergelijking van onvergelijkbare vormen van geweld. Wel zullen wij nagaan of de heel domme/dwaze vergelijking door de feiten gestaafd wordt, zoals men van een professor (zelfs in de pol-en-soc) zou mogen verwachten.


In dit artikel van Le Soir uit 2012 vinden wij de gezochte cijfers voor wildongevallen in de titel samengevat: 10 doden en meer dan 700 gewonden in vijf jaar tijd. In de periode 2005-2015 ('de afgelopen tien jaar') moeten dat er ongeveer 20 geweest zijn. Aan de kant van de moslimterreur tellen wij (afgaande op dit overzicht) ongeveer 10 'Belgische' slachtoffers (6 in Luik 2011, 4 in Brussel 2014, 1 in Tunesië 2015). Een precieze telling is moeilijk doordat we niet altijd weten wat de nationaliteit(en) van de slachtoffers zijn. Dus ja, de afgelopen tien jaar [2005-2015] zijn er meer Belgen omgekomen in een botsing op de autowegen in Wallonië met everzwijnen en herten, dan in terroristische aanslagen. Het vermoeden is gerechtvaardigd dat de geciteerde periode [2005-2015] precies gekozen is om het te doen kloppen. Vervang 'tien' door 'vijf', en het klopt niét meer. Reken maar na: ongeveer 10 door terreur, ongeveer evenveel —maar niet méér— door everzwijnen. En de categorieke professor Coolsaet (ISIS? geen bedreiging voor ons!) kon niet voorzien dat ISIS-gelieerde moslimterreur nauwelijks vier maand later (Zaventem, maart 2016) de balans totaal zou doen omslaan, met 32 dodelijke slachtoffers, het equivalent van 16 jaar herten en everzwijnen. Natuurlijk, de professor beperkte zijn populistische beeldspraak voorzichtigheidshalve tot Belgische slachtoffers, en dat waren er in Zaventem 'maar' 17. Bekijken we vandaag de 'afgelopen tien jaar', dan tellen we voor die periode [2007-2017] dus 27 'Belgische' slachtoffers (10 vóór + 17 ná Zaventem), wat overeenkomt met 13 à 14 jaar wildongelukken. Hiermee is die negationistische prietpraat, ook al was zij in 2015 naar de letter correct, afdoende weerlegd.

Met excuus aan herten en everzwijnen, die onschuldig zijn aan het feit dat zij in hun eigen habitat door zonevreemde voertuigen opgeschept worden.

*
*    *





15 May 2017

Het A4-formaat van de oudheid tot nu

Het genormeerde papierformaat waartoe het A4'tje behoort is een wonder van elegantie en logica. Het uitgangspunt is zeer rationeel: de verhouding tussen de afmetingen blijft dezelfde als men het blad zo dubbelvouwt dat de langste zijde gehalveerd wordt. Is h de hoogte en b de breedte, dan is de vereiste dus: h/b=b/(h/2), waaruit volgt h2=2 b2, m.a.w. h=b√2. Bij elk blad uit de serie is de hoogte dus gelijk aan de breedte vermenigvuldigd met √2, wat ongeveer 1,4142 is. Om het helemaal te normeren wordt het beginblad A0 zo gedefinieerd dat zijn oppervlakte 1 m2 is. Die oppervlakte is h2/√2, en als dit 1 m2 is, dan is h=21/4 m en b=2-1/4  m, zijnde (op de dichtste mm afgerond) 1189 mm en 841 mm. De serie wordt voortgezet met A1 (1 keer dubbelgevouwen), A2 (nog een keer gevouwen, dus in het totaal 2 keer), enzovoort. Voor dagelijks gebruik: A4 is een A0-blad dat 4 keer gevouwen is, bijgevolg met oppervlakte 1/16 van een vierkante meter. Zijn hoogte is 21/4/(√2)4, zijnde 297 mm, zijn breedte 21/4/(√2)5, zijnde 210 mm.

Het systeem is prachtig door de combinatie van een rationele wiskundige vereiste (verhouding blijft onveranderd bij dubbelvouwen) met de rationele lengtemaat 'meter', die zeer logisch uit de omtrek van de aarde afgeleid is. Ook de nummering is zeer doorzichtig: het cijfer bij de A geeft aan hoeveel keer het oorspronkelijke blad gevouwen is. Vergelijk dat eens met het middeleeuwse systeem dat in de Angelsaksische landen in gebruik is (...en dat bijgevolg ook de computerwereld teistert met zijn duimen). Wat de letter "A" betreft: naast A0 bestaan ook nog B0, C0 en D0, alle verder onderverdeeld.

Het A-formaat gebaseerd op √2 werd aanvankelijk als onesthetisch beschouwd, maar ik geloof niet dat iemand vandaag dat nog vindt. Dat vond men in de oudheid en in de renaissance evenmin, want het is het enige irrationale formaat dat vernoemd wordt naast de eenvoudige rationale formaten die de voorkeur hadden. Om meteen maar de grootste autoriteit te citeren: Vitruvius (Boek VI, Hoofdstuk III, 3) vernoemt drie afmetingen voor een atrium, met verhoudingen respectievelijk 3:2, 5:3 en √2:1. En zo komt het dat men het A4-formaat kan aantreffen in 1521, in de Vitruviusuitgave van Cesariano. Hieronder v.l.n.r. de formaten 5:3, 3:2 en √2:1 a.k.a. A4.


En de grote Palladio vernoemt zeven vormen voor kamers: behalve de cirkelvorm en het vierkant ook nog rechthoeken in de verhoudingen (van klein naar groot)

1:2, 3:5, 2:3, 1:√2, 3:4

Het blijkt dat √2:1 de enige irrationale verhouding is die in de renaissance gepropageerd werd, zonder twijfel omdat het de enige is die bij Vitruvius voorkomt. (Wittkower 1960, hier.)

Tot de talloze misverstanden rond de gulden snede behoort ook de mening dat het A4-formaat erop berust. Om daar in te tuinen is vereist dat men √2 niet kan onderscheiden van (√5+1)/2. Hieronder een fraai voorbeeld. 



Het is overigens niet altijd domheid waardoor men √2 met (√5+1)/2 identificeert. Sommige mensen zijn, à la Zeising, zo overtuigd van de gulden mythe, dat zij de werkelijkheid graag plooien tot zij (ongeveer) past—wat altijd lukt, want alles is 'ongeveer de gulden snede'. Zo schreef in 1970 iemand, zich het onderscheid tussen beide realiserend: this rectangle [A4] is not seriously different in shape from the golden rectangle. Tja. Dezelfde krachttoer heeft iemand in 1992 ook uitgehaald met √3, dit getal (0,73...) beoordelend als fairly near in value to the golden section[Beide in Albert van der Schoot, De ontstelling van Pythagoras p. 382] Nu we toch over 'wishful thinking' bezig zijn: in De geheime code van Priya Hemenway (Nederlandse vertaling) vernemen we (p.11) 
De gulden snede komt al voor in de verhalen van het Oude Testament. In Exodus 25:10 beveelt God Mozes om de Ark des verbonds te bouwen [hier volgt het bijbelcitaat]. Deze maten leveren een vorm in de exacte verhouding van de gulden snede.
De opgegeven maten zijn 1,5 x 1,5 x 2,5, zijnde 3:3:5. De goddelijke voorkeur gaat dus uit naar 3/5, ook bij Vitruvius en Palladio geliefd, maar allerminst de gulden snede!

Om terug te keren naar A4. De definiërende vereiste is, dat men de verhouding terugvindt als men de rechthoek dubbelplooit. Dat lijkt mij visueel veel sprekender dan de gulden vereiste dat men de verhouding terugvindt als men van de rechthoek het grootst mogelijke vierkant afknipt!


*
*   *






10 May 2017

Adolf Zeising, uitvinder van de mythische Gulden Snede

Als esthetisch ideaal is de gulden snede geen erfenis van de oudheid, maar een uitvinding van de Romantiek. [Albert van der Schoot, De ontstelling van Pythagoras, achterplat.] Inderdaad, dit wereldwijd succesnummer is een 19de eeuwse Duitse uitvinding, getekend: Adolf Zeising. Zeising had letterkunde en (Hegeliaanse) wijsbegeerte gestudeerd, en was gymnasiumleraar alvorens hij van zijn pen kon leven. Hij schreef proza, poëzie en toneelstukken, en publiceerde daarnaast ook over de meest uiteenlopende onderwerpen. In 1854 vond hij dus de gulden snede uit. Hij zegt het zelf, want zijn boek (hier te consulteren) heet in vertaling:
Nieuwe leer over de verhoudingen van het menselijk lichaam, ontwikkeld uit een morfologische basiswet die men tot nu toe niet onderkend had, en die de hele natuur en kunst doordringt.  
Die 'morfologisch basiswet' is de verdeling volgens de gulden snede. Kepler had eerder al de rij van Fibonacci (en dus onvermijdelijk ook enigszins de gulden snede) in verband gebracht met de levende natuur, maar Zeising maakt er echt een allesomvattend principe van. Hij verdient daarmee de titel van uitvinder, want in de voorafgaande millennia (Kepler misschien enigszins uitgesloten) was de gulden snede iets louter wiskundigs geweest. Pacioli's boek De goddelijke verhouding ging over (pompeus ingeklede) wiskunde, en ook de flatterende benaming gulden snede duikt voor het eerst op in een vroeg-18de eeuws Duits boek van wiskunde. Dat alles verandert dus met Zeising.

Zeisings uitgangspunt is, zoals uit zijn titel blijkt, het menselijk lichaam. Hij kon daarvoor aansluiten bij de Romeinse architect Vitruvius, die als eerste geponeerd had dat "het" menselijk lichaam (de hoogste creatie in de schepping) gekenmerkt wordt door eenvoudige verhoudingen, en dat hetzelfde moet gelden voor menselijke bouwwerken, in het bijzonder tempels. Voorbeelden of argumenten geeft Vitruvius niet, behalve dan dat de (toenmalige) maten "el", "voet", "duim" enzovoort afgeleid zijn van het menselijk lichaam. Erg overtuigend als universele maatstaf is het niet, vooral als men bedenkt dat elke stad haar eigen "voet" had. In elk geval, in kringen van Hegeliaanse filosofen was de mens als schoonheidsideaal (eerder dan als geëvolueerd viervoetig zoogdier) in 1854 blijkbaar nog een evidentie. Zowel bij Vitruvius als bij Zeising gaat het om een ideaal lichaam, waarvan Griekse marmeren atleten de beste benaderingen vormen. Beiden nemen de totale lichaamslengte, van de voetzolen tot de kruin, als lengte-eenheid. Bij Vitruvius zijn alle verhoudingen eenvoudige breuken. In zijn beschrijving van het lichaam vernoemt hij: 1/10, 1/8, 1/6, 1/4, 1/3. Da Vinci, die de Vitruviaanse man zijn meest perfecte vorm gegeven heeft, gebruikt daarbij ook nog 1/7 (o.m. voor de voet, waar Vitruvius 1/6 had), en 1/14.

Vitruvius beschouwt de navel als het middelpunt van een mens die met de armen en benen uitgestrekt neerligt. Details geeft hij niet, en de positie van de navel mogen we niet vernemen. Latere commentatoren van Vitruvius, die zijn duister proza met een tekening willen verduidelijken, situeren de navel op een hoogte van 3/5. Da Vinci specificeert de navel evenmin, maar uit de analyse van zijn cirkel blijkt dat die op een hoogte 0.60622... ligt, ongeveer 1/160 boven de "simpele" 3/5.

De canon van Vitruvius is natuurlijk gebaseerd op observaties van "het" menselijk lichaam, maar het blijft een meetkundige idealisering, waar hoogstens tekenaars en beeldhouwers enige praktische vuistregels kunnen uit halen. Voor, bijvoorbeeld, de navel: op 3/5 van de hoogte of 1 handlengte boven de pubis. Zelfs Da Vinci, die een meetkundige krachttoer wil uithalen door zijn man-in-een-cirkel bovenop zijn man-in-een-vierkant te tekenen, wijkt daar maar uiterst weinig van af. Wie die krachttoer niet wil overdoen blijft het best bij 3/5=0,6 als vuistregel. Vindt men dat te laag of wil men het ingewikkelder maken, dan 5/8=0.625. Vindt u dat te hoog, neem dan het gemiddelde van beide, 49/80=0,6125. (Dit is 5/8-1/80, en zou goed te construeren zijn in het 8x8 rooster dat voor Da Vinci volstond.) Wilt u het echt zeer ingewikkeld maken, dan (√5-1)/2=0,61803... Dat laatste heeft Zeising dus gedaan.

Zijn eenheid (de lichaamshoogte) wordt verdeeld met de gulden snede (wat de navel oplevert), waarna beide stukken opnieuw verdeeld worden met de gulden snede en zo een aantal keer verder. Door voldoende onder te verdelen en te combineren kan men bij benadering gelijk welke lengte in dat systeem terugvinden. Dat is trouwens met elke maatstaf zo. Met de meter als eenheid en een herhaalde onderverdeling in 10 drukt men toch ook elke lengte zo nauwkeurig uit als men wil? Bij Zeising gaat het dus met machten van φ. Wegens de kenmerkende eigenschap φ2=1-φ kunnen alle machten van φ uitgedrukt worden in de gedaante a+bφ (zie tabel hieronder). Zeising drukt zijn lengten uit in duizendsten van de hoogte, die dus per definitie "1000" eenheden telt. Hij heeft alle getallen naar beneden afgerond, behalve 0.00467... waar hij 5 (een Fibonaccigetal!) van maakt. In de eerste drie kolommen hieronder is elk getal het verschil van de twee die erboven staan. Voor de cijfers in de vierde kolom klopt dat, door de afrondingen, niet overal. Ondanks Zeisings ingreep in het laatste getal (5 i.p.v. 4) bevat de laatste kolom maar voor de helft Fibonaccigetallen: 5, 8, 13, 21, 34, 55 zijn het wel, maar vanaf 90 loopt het mis.



In 1854 werd de Vitruviaanse man dus herboren als de Zeisingiaanse man, hieronder te bewonderen met alle verticale maten erbij. Hoe meer naar rechts, hoe verder de onderverdeling is doorgevoerd en hoe kleiner de getallen zijn die Zeising uit de bovenstaande tabel haalt.




In de onderstaande tabel geven we de maat van enkele lichaamsonderdelen volgens Vitruvius en volgens Zeising. (Bij Zeising vraagt dat enig rekenwerk: optellen en machten van φ herleiden.)


Als theoretisch model zijn beide even verdienstelijk, want 0.125 of 0.12454 zijn even goed als schatting voor de grootte van "het" mensenhoofd (dat in werkelijkheid in alle uiteenlopende maten en vormen voorkomt). Vitruvius, met zijn eenvoudige breuken, levert praktische vuistregels maar Zeising is eleganter doordat zijn maten—mits wat gepuzzel—in een samenhangend systeem passen, en niet zoals bij Vitruvius uit de lucht komen vallen.

Zeising drijft zijn normeringsdrift wel zeer ver. Hieronder, bijvoorbeeld, de voet.




Veel erger is, dat hij in zijn arbitrair normsysteem een universele wet ziet, die de hele natuur en kunst doordringt zoals het in zijn titel staat. Als bepaalde mensenrassen niet aan de wet voldoen, dan is dat doordat de natuur, in haar streven naar het gulden ideaal, ofwel nog niet ver genoeg gevorderd is ofwel over haar doel geschoten is, wat naderhand nog bijgestuurd moet worden. Het klinkt (en is) ongelooflijk onnozel, maar zo staat het er echt (p.310). Ook moet men de dingen niet alleen bij het juiste ras, maar ook op het juiste moment observeren. Een kind voldoet namelijk nog niet, en een grijsaard niet meer aan de Wet van Zeising, en ook de oudheid was perfecter dan de moderne tijd.

De universele Wet van Zeising beschrijft het mensenlichaam in alle details van kop tot teen, ook zijdelings en in de breedte, en omvat daarnaast evengoed planetenbanen, de vorm van de continenten, planten en dieren. Hieronder (p. 384) het Gulden Paard.



Ook van de taaie gulden kunstkwakkels heeft Zeising de primeur op zijn naam staan. De eerste standbeelden met z.g. gulden proporties duiken op (p. 279) evenals het gulden Parthenon (lees er hier meer over).

Het boek van 450 bladzijden is enorm grondig uitgewerkt, zowel in de diepte als in de breedte, met een overvloed aan cijfers en tabellen. De reactie Dat kan niet anders dan waar zijn! is goed te begrijpen. Om te ontnuchteren volstaat het, dat men naast de tabellen van Zeising ook zijn mystiek gezwets doorneemt, bijvoorbeeld zijn hilarische theorie over de geslachten. Ja, wist u dan niet dat de man gedomineerd wordt door de zwaartekracht en de vrouw door evenwicht? het mannenlichaam door de bovenste helft en verticale maten, het vrouwenlichaam door de onderste helft en horizontale maten? Meer uitleg bij Adolf Zeising.

*



  

06 May 2017

Da Vinci - Homo ad circulum

(Previous episode: Da Vinci - Homo ad quadratum)

Inscribing a man in a circle originates with Vitruvius, who famously wrote:
If a man be placed flat on his back, with his hands and feet extended, and a pair of compasses centred at his navel, the fingers and toes of his two hands and feet will touch the circumference of a circle described therefrom. 
Da Vinci is more explicit than Vitruvius. In fact, he provides us with everything required to complete the drawing. The one sentence he gives contains the following elements (in his words, though not in that order):

  1. if you raise your hands enough that your extended fingers touch the line of the top of your head, know that the centre of the extended limbs will be the navel.
  2. open your legs enough that your head is lowered by one-fourteenth of your height. 
  3. the space between the legs will be an equilateral triangle. 
For the sole circle, without the displaced legs, (1) suffices. Leonardo does not say what the rotation center for the arms is, but after some experimenting one finds that it must be the point which we coloured white in the image below. It is the intersection of two lines already used for the Homo ad Quadratum: the horizontal line of the arms (1/6 below the top), and the line defining the armpit (1/8 off of the central line). Rotating the arm upward until it meets the upper side of the square (white arc below) we obtain a point of the circle. The man's heel is also on the circle, and the center follows from the perpendicular bisector of the chord. The circle fits to perfection, see image below.



To see how nicely the center coincides with the navel, compare these two close-ups: left the raw drawing, right with the center of the circle added as a red dot. If you look very carefully, you'll find a dot left by Da Vinci right there.




We constructed the center of the circle geometrically, and no doubt Leonardo did likewise. We can however also compute the radius. Courtesy of Pythagoras, the equation for the radius x is


yielding

This irrational value is very close to the rational number 3/5+1/160, which is 0.60625. So with Da Vinci the navel sits some 1/160 higher than with the other Vitruvius commentators. The most accomplished of the latter is Claude Perrault (1684). Below is his Homo ad quadratum; the red lines are ours. In the left column you can check the height of the navel: mark 3 in Cinq Parties (five parts) and mark 6 in Dix Parties (Ten parts).




Tiny as it is, 1/160 is easily obtained from the Homo ad quadratum. The distance hairline-top is 1/8-1/10=1/40 and it suffices to construct a fourth of it, which is a trivial matter. Thus the circle with radius 3/5+1/160 (i.e. 97/160) can be constructed entirely with readily available rational entities. Vitruvius would have been pleased! Below is what you get; the twin lines are 1/160 apart. Convincing, no? In my Geogebra view, no difference is observable between the circle with the rational radius and the irrational one.



Summary for the vertical measures:


The circle, one way or another, having been drawn, we turn to (2) to determine the position of the displaced feet. In the close-up below, the white line is 1/14 above ground level:



Indeed, that's where the displaced feet would be if they were on a horizontal plane, facing forward. (Look at the big toe left.)

We are left with observation (3), that "the space between the legs" will be an equilateral triangle. The image below gives one of the possible interpretations of that statement.



The equilateral triangle in yellow sits on the white line at height 1/14. It does more or less fill "the space between the legs", which is determined by the thickest parts of the legs. (Look at the thigh left.)

The craftsmanship displayed by Da Vinci in this drawing is baffling. What an artist!


P.S.1 Common lore has it that the navel in Da Vinci's man is defined by the golden ratio. This claim is easily refuted by any distortion free image (admittedly hard to come by). In the image below we constructed the golden navel GN and the corresponding circle (violet). Way too big! Neither is the navel at height 3/5. We constructed this "simple navel" SN as well, using the 6/5 slope of the segment CN. This time the circle (green) is too small.




P.S.2 For those secretly thinking of squaring the circle: the area of Da Vinci's circle is 1.1545..., some 15% bigger than the square.

P.S.3 It has been suggested that the radius might be (1+√2)/4=0.6036... This makes certainly more sense than the golden ratio, because √2:1 is the only irrational proportion mentioned by Vitruvius, and hence admitted in renaissance architecture. The circle with that radius, however, while being a decent approximation, does not fit, see below. SN is the "silver" navel at height (1+√2)/4, and the circle with that radius is coloured white.