11 May 2013

Goethe, Faust II



Faust I heb ik al verschillende keren met plezier gelezen, en mijn spontane waardering heeft ertoe geleid dat mijn exemplaar vol staat met potloodstrepen en -bemerkingen. Faust II, in dezelfde band, is vele decennia maagdelijk gebleven. Ik heb dat deel links laten liggen, omdat de associatie van Faust met Helena toch veel weg heeft van een (zeer anachronistische) 'sequel'. Bovendien heb ik een hekel aan klassieke mythologie, en de oude Goethe heeft hier nog eens alles uit zijn rijk gestoffeerde kast gehaald. De man die mij tot het lezen van Faust II overgehaald heeft is Mulisch. In zijn Ontdekking van de Hemel heb ik nl. vernomen dat Faust een antieke voorganger had, met wie de naam van Helena verbonden is.

Al zuchtend heb ik mij dus een weg gebaand door de 'klassieke' Faust. De middeleeuwse gedeelten zijn mij het meest bevallen, ondanks het Faust meets Philemon en Baucis-karakter van het slot. Enkele keren ben ik door Goethe op het verkeerde been gezet, en er staat een uitroepteken bij het slot van het derde bedrijf. (Zie aldaar.) Diepe gedachten en mooie terzijdes ontbreken natuurlijk evenmin, het blijft toch Goethe! (Bijvoorbeeld bij de werkzaamheden, volgens Faust aan een 'Graben', volgens Mephistopheles aan een 'Grab'. Ja, wie zou het bij het rechte eind hebben? Zie aldaar.) 

Zou ik durven? Het is volgens mij niet de Goethe van de grote dagen. Ik heb een aantal keer opgemerkt dat eenzelfde woord op korte afstand identiek terugkeert, wat toch geen grote stijl is. Twee  voorbeelden:

                         5590 Wie greift und hascht die liebe Menge!
                         5591
                         5592
                         5593 Und alles hascht im weiten Raum.

en zelfs

                         8613 Teilet der Herrin Glück,
                         8614 Teilet Helenens Glück,

Sommige triviale verzen lijken zo uit een operette te komen:

                         9704 Ich bin dein, und du bist mein,
                         9705 Und so stehen wir verbunden;

Tja. Dat soort feilen is mij in Faust I toch nooit opgevallen. Over de zichtbare gebreken is overigens iedereen het eens, ook al beweren de meesten dat zij bij een nieuwe lectuur of verdere studie helemaal verdwijnen en in het tegendeel omslaan. (Goethe een beetje kennende, het kan nog waar zijn ook.) Zo lees ik in het Nachwort van mijn editie (Deutscher Taschenbuch Verlag München 1964, blz. 357-358):

Auf dem zweiten Teil liegt von Anfang an und noch immer der abschreckende Ruf der Unverständlichkeit. Zu Unrecht, aber begreiflich. Er setzt humanistische Vorbildung voraus. Ob man ohne sie tief in ihn eindringt, hängt vom Willen und der Fähigkeit des Einzelnen ab. Einfach aber einmal darauf los zu lesen, ohne sich an Einzelheiten zu stossen, und erst bei der zweiten Lesung die Worterklärung eines sparsamen Kommentars benützen, — das ist gewiss der beste Weg, in diese Dichtung einzudringen, die als Ganzes keineswegs unverständlich ist.
En Ideeën en Problemen in Goethe's Faust, door Herman Wolf (Erven F. Bohn, Haarlem 1922) begint met een expliciete opsomming (hier of hier) van alles wat samen 'de zeer verwarde indruk' oplevert die het werk in zijn twee delen 'ongetwijfeld' maakt.

Het wachten is dus op mijn tweede lectuur, waarna ik —aldus Wolf— zal moeten toegeven dat tijd noch moeite te veel kunnen zijn om de onvergelijkelijke schoonheid en diepzinnigheid van dit machtige werk te verstaan.