22 May 2013

Duitse visie op de Vlaamse soldaat in WW2

In 1939 was dit de mening van het Duitse opperbevel, afdeling 'vreemde legers': 

De Waalse soldaat is handig en verstandig, maar minder hardnekkig dan de Vlaamse die moediger, maar langzamer is. Deze laatste lijkt immers op de Nederlandse. De soldaten zijn weinig tuchtvol en fysiek zwak, en er wordt te veel gedronken. De reserveofficieren en -onderofficieren zijn onvoldoende gevormd. De beroepsonderofficieren zijn goed, maar niet erg talrijk. De beroepsofficieren zijn bekwaam, maar bekommeren zich weinig om hun manschappen. De staf is uitstekend. De T13 kan vergeleken worden met een lichte tank. De cavalerie en de Ardense Jagers zijn waardevolle eenheden. De eenheden van tweede reserve zijn zwak. De vliegtuigen zijn verouderd en weinig talrijk.

(Geciteerd in Luc De Vos, Veldslagen in de Lage Landen, Davidsfonds Leuven 1995, blz. 187. Hier gereproduceerd voor de referenties.)



Zoals bekend gaf koning Leopold III er na achttien dagen veldtocht de brui aan, wat hem bij de gewone bevolking geliefd, en bij alle anderen gehaat maakte. Het Belgisch leger was natuurlijk geen partij voor de Duitsers, maar in 1940 was geen enkel leger ter wereld dat. In verhouding was de Belgische tegenstand zeer degelijk. In Duitse militaire bronnen is te vinden 'buitengewone moed', 'van al onze vijanden vochten de Belgen het best' en 'het was verbazend, te zien dat zij met een taaiheid vochten die toenam naarmate het einde dichterbij kwam'. (Geciteerd in John Keegan, The Second World War, Pimlico London 1989, p. 57. Hier gereproduceerd voor de referenties.)

Hierbij moet in rekening gebracht worden dat weinig Vlamingen België beschouw(d)en als een 'vaderland' dat offers waard is. Hun militaire waarde werd aanzienlijk groter toen er wél een 'zaak' met grote werfkracht opdook: de paneuropese antibolsjevistische kruistocht. Hierover kunnen wij Hitler zelf aan het woord laten. (Indirecte rede, zoals in de Tischgespräche algemeen is.)

Tegen de Belgische reactionairen was men tot nu toe veel te voorzichtig opgetreden. Het was fout geweest, de Belgische koning niet als gevangene afgevoerd te hebben, maar ingegaan te zijn op tussenkomsten van Italiaanse kant en hem ter plaatse gelaten te hebben. De Belgische koning was weliswaar geen man met visie, maar niettemin een ongehoorde intrigant en een kristallisatiepunt voor reactionaire elementen.

Echt het tegendeel van die reactionaire kringen was de houding van de Vlamingen aan het Oostfront. De Vlamingen toonden zich zowaar duitsgezinder en compromislozer dan de Nederlandse legioensoldaten aan het Oostfront. Dat lag ongetwijfeld daaraan, dat de Vlamingen eeuwenlang door de Walen onderdrukt of in hun levenswijze belemmerd waren. 

Ook de Duce was het niet ontgaan dat Vlamingen en Walen niet overeenkomen. Toen hij op een keer zijn ideeën over het toekomstige uitzicht van Europa te kennen gaf, had hij Vlamingen en Nederlanders altijd aan één kant samengebracht, en geprobeerd de Walen met de Fransen te verbinden. Wat de toekomstige behandeling van de Walen betreft zag de Duce volgens hem [A.H.] niet helemaal juist hoe de politieke kaarten lagen in Noordwesteuropa. Oplossingen voor het kleine Waalse volksdeel zoals zij hem [de Duce] voor ogen stonden waren in het grote 'Germaanse Rijk' bijna niet door te voeren. Hij, de Chef [A.H.], juichte het daarom toe dat er noch in België noch in Nederland een regering was waarmee men gedwongen zou zijn te onderhandelen. Zo kon men eenvoudig opleggen wat politiek aangewezen was en doeltreffend werd geacht. Het probleem van die kleine staatjes zou hij met korte en krachtige declaraties oplossen.

(Henry Picker, Hitlers Tischgespräche im Führerhauptquartier, Ullstein Berlin, 1999, blz. 558-559, hier gereproduceerd voor de context. De datum is 27 juni 1942.)