15 February 2023

Het verzinsel "De man met het ijzeren masker"

De z.g. Man met het ijzeren masker (L'homme au masque de fer) is een verzinsel. Het monsterlijke stalen masker (masque d'acier) is in 1687 bedacht of doorverteld door de in ongenade gevallen bisschop Louis Fouquet; in 1751 geeft Voltaire het verder door, met het staal verzacht tot ijzer (masque de fer). De werkelijke toedracht is beperkt tot het bestaan van een anonieme notabele die in 1703 in de Bastille gestorven is en die, telkens als hij in de openbaarheid kwam, een masker van zwart fluweel droeg. 



Primaire bronnen


Er bestaat over de man en zijn masker maar één enkele primaire bron: Étienne Du Junca, in de Bastille de hoogste in rang na de gouverneur. Hij hield ambtshalve twee registers bij over de gevangenen, en heeft zowel de aankomst als het overlijden van de gemaskerde geregistreerd.

A. "Donderdag 18 september [1698], om drie uur na de middag, is Monsieur de Saint-Mars, gouverneur van de Bastille, voor het eerst aangekomen na zijn gouverneurschap van de eilanden Sainte-Marguerite-Honorat. Hij bracht met zich mee, in zijn draagstoel, een vroegere gevangene die hij had in Pignerol, die hij altijd gemaskerd houdt en wiens naam niet gezegd werd/wordt. Uit de draagstoel komend liet hij hem onderbrengen in de eerste kamer van de toren La Bassinière in afwachting van de nacht. Om negen uur 's avonds liet hij hem en Monsieur de Rosarges, een van de sergents die mijnheer de gouverneur meegebracht had, door mijzelf onderbrengen, alleen, in de derde kamer van de toren La Bertaudière, die ik enkele dagen voordien, op bevel van Monsieur de Saint-Mars, van allerlei meubelen had voorzien. Deze gevangene zal bediend en verzorgd worden door Monsieur de Rosarges, die zal gevoed worden door mijnheer de gouverneur." (Folio 37v° in het register hier.)

B. "Nog op maandag 19 november 1703. De onbekende gevangene, die altijd een masker van zwart fluweel droeg, en die de gouverneur Monsieur de Saint-Mars met zich had meegebracht toen hij van de eilanden Sainte-Marguerite kwam, en die hij sedert lang opgesloten hield, voelde zich gisteren niet goed toen hij uit de mis kwam, en is vandaag rond tien uur 's avonds gestorven. Hij heeft geen grote ziekte gehad, maar het is toch gebeurd. Onze aalmoezenier, monsieur Giraut, die hem gisteren de biecht afnam, was verrast door het overlijden. Hij heeft geen sacramenten ontvangen en onze aalmoezenier heeft hem gedurende enkele ogenblikken voor zijn dood bijgestaan. Deze onbekende gevangene, die zo lang opgesloten is geweest, is op dinsdag 20 november, om vier uur na de middag, begraven op het kerkhof van Saint-Paul, onze parochie. In het register van de overlijdens heeft men eveneens een onbekende naam ingevuld; Monsieur de Rosarges, major, en monsieur Reil [recte: Reilhe], chirurgijn, hebben het register ondertekend.

[In de marge:] Ik heb sedertdien vernomen dat men hem in het register genoemd heeft Monsieur de Marchiel [recte: Marchialy], en dat men voor de begrafenis veertig pond betaald heeft." (Folio 80v° in het register hier.)

C. Register van de kerk Saint-Paul.

"De 19de [november 1703] is Marchialy, ongeveer vijfenveertig jaar oud, in de Bastille overleden. De 20ste is zijn lichaam begraven op het kerkhof van Saint-Paul, zijn parochie, in het bijzijn van Monsieur Rosage [recte: Rosarges], majeur van de Bastille, en Monsieur Reglhe [recte: Reilhe], majeur chirurgien van de Bastille,  die ook getekend hebben. [getekend: ROSARGES, REILHE]"



Deze officiële verklaring, ondertekend door de gevangenisdokter en de persoonlijke bediende van de overledene, verschaft ons een cruciaal biografisch gegeven: de onbekende moet rond 1660 geboren zijn. De naam (geregistreerd zonder zelfs een 'monsieur' erbij) is natuurlijk totaal vals; Du Junca schrijft trouwens letterlijk dat men hem zo genoemd had in het register.     


Secundaire bronnen


A'. 4 september 1687, Nouvelles Ecclésiastiques van Louis Fouquet, jansenistisch bisschop, onder staatstoezicht verplicht verblijvend in Issoudun. 


"Monsieur de Cinq-Mars [sic] heeft op bevel van de koning een staatsgevangene uit Pignerol overgebracht naar de de eilanden van Sainte-Marguerite. Niemand weet wie hij is. Het is hem verboden zijn naam te zeggen, en er is een bevel om hem te doden als hij het zou doen. Hij zat opgesloten in een draagstoel met een stalen masker op zijn gezicht. Het enige wat men van Cinq-Mars heeft kunnen vernemen is dat die gevangene al vele jaren in Pignerol zat, en dat alle mensen waarvan men denkt dat ze dood zijn het niet zijn." 

Het gaat hier om geruchten die Fouquet bereikt hebben een maand na de feiten, die zich op meer dan 500 km afstand hadden voorgedaan. Men kan geen waarde hechten aan wat Saint-Mars, volgens deze bron, al dan niet heeft gezegd en welke bevelen er al dan niet bestonden. Dat de gevangene een masker droeg (maar niet van staal) zal waarschijnlijk waar geweest zijn, gelet op het vervolg van zijn levensloop.

B'. 1745, Mémoires secrets pour servir a l'histoire de Perse. Anonieme satirische sleutelroman waarin over Frankrijk geschreven wordt alsof het Perzië was; Lodewijk XIV, bijvoorbeeld, komt voor als Cha-Abas.

 "Zowel in Ormus [Sainte-Marguerite] als in Ispahan [de Bastille] nam men de voorzorg om de prins een masker te laten dragen wanneer men hem, omwille van ziekte of enige andere reden, in de openbaarheid moest brengen." (Relevante bladzijden hier.)

C'. 1751, Voltaire, le Siècle de Louis XIV, in het hoofdstuk XIV. Particularités et anecdotes. (Relevante bladzijden hier.)

 

"Onderweg droeg deze gevangene een masker, waarvan het kinstuk voorzien was van stalen veren (des ressorts d'acier) die hem toelieten te eten met het masker op zijn gezicht. Men had bevel hem te doden als hij zijn gezicht blootgaf."  



"Op zijn knieën smeekte hij hem [een minister die het geheim z.g. kende] om hem [zijn schoonzoon] te zeggen wie toch die man was, die men nooit anders gekend heeft dan onder de naam de man met het ijzeren masker." (schuingedrukt in het origineel).

Voltaire heeft blijkbaar een en ander ontleend aan bisschop Fouquet. Men kan zich goed een masker voorstellen waarvan het onderstuk met behulp van stalen veren opgeklapt kan worden. Maar Voltaire zal ook wel geweten hebben dat niemand jarenlang zou kunnen leven met zijn hoofd in een metalen masker. Hij beweert dan ook niet dat de man een ijzeren masker droeg, enkel dat men hem kende onder de naam de man met het ijzeren masker. Het lijkt mij niet onmogelijk dat dit aanvankelijk figuurlijk bedoeld was, zoals in: een stalen gezicht of: het ijzeren gordijn. In dat geval moeten wij begrijpen: even ondoordringbaar als een ijzeren masker – een correcte weergave, tot de dag van vandaag overigens.

 D'. 1768, brief van monsieur de Formanoir de Palteau. (Hier.)

"Hij wandelde vaak rond, altijd met een masker op het gezicht. Het is pas sedert het verschijnen van le Siécle de Louis XIV van monsieur de Voltaire dat ik heb horen zeggen dat dit masker van ijzer was, en veren had; misschien heeft men vergeten mij over dat detail te spreken; maar hij had dat masker alleen op wanneer hij in open lucht kwam of wanneer hij verplicht was om te verschijnen voor iemand die hij niet kende. (...)

Wanneer de gevangene de binnenhof overstak had hij altijd zijn zwart masker voor het gezicht; de boeren merkten op dat men zijn tanden en lippen zag; dat hij groot was en wit haar had."

Deze Palteau was een familielid van Saint-Mars, die onderweg met zijn gevangene in het kasteel van Palteau had overnacht. Zeventig jaar na de feiten laat deze verre nazaat weten wat men zoal in zijn familie over dat verblijf vertelde. Het interessantste is, dat hij nooit van een ijzeren masker gehoord had, en dat hij dat had opgestoken bij Voltaire.

*

Over het masker zelf kunnen we dus besluiten dat het een gewoon gezichtsmasker van zwart textiel was, dat de ogen, de mond en het hoofdhaar vrij liet, en dat alleen werd voorgebonden als het nodig was.

Op die manier gemaskerd werd de man in kwestie per chique draagstoel naar de Bastille gebracht vanuit Cannes. Geheel uitzonderlijk was dat niet, want (bijvoorbeeld) de protestantse bankier Gédéon Philibert kwam in 1695 op dezelfde manier (gemaskerd en per draagstoel) uit Marseille. Hij werd wel onder zijn echte naam ingeschreven en werd al in 1697 vrijgelaten. (Voor zijn opsluiting: folio 28r° in het register hier; voor zijn vrijlating: folio 35r° in het register hier.) Een opsluiting par ordre du roy verliep overigens zonder enige vorm van proces, zodat men doorgaans het raden heeft naar de aard van het vergrijp.

Voor zover ik weet is er geen tweede geval bekend van een gevangene die heel zijn opgesloten leven  – hierboven geattesteerd van 1687 tot 1703 – anoniem gebleven is en al die tijd alleen gemaskerd in het publiek mocht treden. Hij had een bediende en werd respectvol behandeld, maar dat was in de Bastille eerder regel dan uitzondering. In een brief vernoemt gouverneur de Saint-Mars – toen nog in Sainte-Marguerite – les valets de messieurs les prisonniers. (Hier, blz. 310.) In de Bastille, waar eten en drinken even overvloedig was als buiten de gevangenis, kreeg de bediende vooraf zijn eigen copieuze maaltijd alvorens le dîner de Monsieur werd binnengebracht. (Hier, blz. 278.)

Voor de mysterieuze gevangene zijn vele namen genoemd maar niemand voldoet aan alle voorwaarden. We weten vandaag dus nog altijd niet wie hij was, 


(titel van Frantz Funck-Brentano, Revue Historique, T. 56, Fasc. 2 (1894), pp. 253-303.)