08 December 2020

Jeroen Brouwers, De zondvloed

Jeroen Brouwers heeft een redelijke reputatie opgebouwd als schrijver, maar veel heb ik van hem niet gelezen. Aan Bezonken rood ben ik twee keer begonnen, en daarna heb ik het boek, niet uitgelezen, van de hand gedaan. Anders is het gelopen met  



Deze knoert van 750 bladzijden, verschenen in 1988, heb ik nu voor de vierde keer uitgelezen (1990, 1991, 2013, 2020). Toch vind ik het geen goed boek: er zitten zeer goede onderdelen in, maar het geheel is een zootje.

Brouwers was 48 toen het boek verscheen, en hij heeft er enkele cruciale episodes uit zijn verleden literair in verwerkt: zijn kinderjaren in Nederlands Indië, zijn kostschooljaren in Nederland, zijn mislukt huwelijk, zijn frustratie als miskend schrijver en zijn verloren/herwonnen Langverwachte Geliefde. Helaas heeft hij niets daarvan behoorlijk afgewerkt, en de lezer krijgt voorlopige titels, voorlopige tussentitels, abrupte blanco's en onafgewerkte zinnen voorgeschoteld. Nog erger: dit onafgewerkte manuscript is blijkbaar enkele keren helemaal herschreven, waarna het, lukraak in brokken van ongelijke lengte geknipt, door een windvlaag dooreengeblazen is. In die vorm is de stapel papier dan bij de drukker beland. Alles staat er dus op zijn minst drie keer in, niet alleen de anekdotische feiten maar ook de nogal nadrukkelijke symboliek. Spiegelbeelden, het ontwikkelen van fotonegatieven, het vallen wegens omwikkelde enkels, herinneringen aan de toekomst, achterwaarts geprojecteerde films, voetstappen in wakke bodems, gelijktijdigheid van versmeltende gebeurtenissen, uiteenvallende kalenders, geknipt haar en meer van die doorzichtige zinnebeelden komen tot in den treure terug. De schrijver is daar nog aardig mee weggekomen ook, want modieuze critici leggen die chaos uit als een extra betekenislaag: de literaire uiting van het chaotisch leven van een alcoholist. Tja. Ik moest eerder denken aan het aforisme-met-de-vele-vaders: Excuseer dat het zo'n lange brief is, maar ik had geen tijd om een korte te schrijven. Ik vraag mij in ernst af of Brouwers zijn monstrum (zo noemt hij het zelf) ooit in zijn geheel herlezen heeft alvorens het gedrukt was.  

Tot de beste deelverhalen reken ik: de mislukte ontsnappingspoging uit de kostschool, de ontmoeting in de sneeuwstorm gevolgd door het kraken van een vakantiehuis, en de haatrelatie met het achtergelaten gezin. Welnu, ik had die graag als onderdelen van een strak gecomponeerde roman aangetroffen in plaats van verdwaald onder andere flarden uit andere tijden. En dan die overdreven uitgesponnen ingewikkelde kronkels! Te bedenken dat Hemingway bijna nooit een bijvoeglijk naamwoord gebruikte! Brouwers daarentegen analyseert elke seconde van verschillende standpunten uit, en een jongetje dat van de duikplank in het water terechtkomt krijgt een psychologische diepte-analyse toegemeten alsof het om een wereldgebeuren gaat. Niet alles van wat zo minutieus opgeroepen wordt is dus even boeiend, maar op het observatie- en inlevingsvermogen van Brouwers valt niets af te dingen: het is fenomenaal. Geluiden en klanken worden met echt meesterschap waargenomen en neergeschreven. Eén voorbeeld onder vele: als het licht van een zaklantaarn door de luchtgaatjes valt van de tropenhoed die de kleine Brouwers voor zijn gezicht houdt, ziet die eventjes de kleuren van de regenboog. Inderdaad, die hoed was natgeregend, en het licht moet een fractie van een seconde in een druppel gebroken zijn. Zo zijn er vele treffende precisiewaarnemingen in De Zondvloed te vinden, ik denk aan het effect dat het dreunend heien heeft op de kastdeur en de wekker in de slaapkamer. Vreemd is dan toch wat Brouwers schrijft (vier, vijf keer schrijft natuurlijk) over het passeren van de evenaar, zoals hem overkwam bij het verkassen van Indië naar Nederland:

toen ik de evenaar passeerde begonnen alle volwassenen aan hun horloge te draaien, wat gebeurde er toen precies met de tijd en met mijn leven? [433]

op deze tijdgrensoverschrijding krijg je uren extra, ofwel worden er uren van je afgepakt, wat er precies gebeurt weet ik niet en zal ik nooit weten [514]

Bij deze kunnen we Jeroen op zijn vragen een eenvoudig antwoord geven: er gebeurt niets met de tijd of de horloges als men de evenaar passeert — de tijdzone verandert niet.

Bij het nalezen van de lovende kritieken op Brouwers, die ondertussen een monstre sacré geworden is, heb ik aangetroffen dat hij een meesterlijk stilist zou zijn. Waar haalt men het? Alleszins niet uit De zondvloed. Brouwers schrijft een zeer middelmatige taal, en vele van zijn zinnen zijn ronduit lelijk. Men vindt bij hem  houterige stadhuiswoorden als "heden", "thans", "gestadig", "kortelings" en "metterjaren". Dat laatste is een eigen bedenksel van de auteur, want "met der jaren" is taalkundig gewoon fout, zoals ook zijn stoplap "gelijkertijd" dat is. "Tegelijkertijd" (zoals er af en toe staat), "mettertijd" en "toentertijd", ja, maar zonder voorzetsel kan dat niet. En "zondags" is even fout als "avonds"; bedoeld is: "(de)s zondags" en "(de)s avonds".

En wat dacht u van 

gefocusseerd [263],  gezichtsgrimas [449], stiltepozen [sic] [495], ballpointinkt [617], geluidengedoe [697], "voorwerpen, dingen, objecten" [570], parabolisch landschap [581], het zwarte donker [618], de uitgeverskamer, de secretariaatsruimte [696], ringengeflonker [698], tinggeluid [703], lichtgetuimel [705], praattoestel [722], bedgewaad [742]?

En van de volgende zinnen
Nu eens praat die andere ik mij wroeging aan, om mij cynische wreedheid en egoïstisch onfatsoen, Laura en de kinderen 'zomaar' 'in de steek' te hebben gelaten, —al die wroeging zuip ik weg [156] 

alsof daar niet jarenlang een ring de bloedstroom heeft gestagneerd [268] (nog op andere plaatsen meent Brouwers dat 'stagneren' een overgankelijk werkwoord is) 

het water tegen haar [sic] eigen stroom [322] 

De temperatuur kon intussen tropisch worden genoemd [367] (triviale zin, een schrijver onwaardig)

de weduwen van in de Franse revolutie door het volksbeton [sic] geguillotineerde elitairen [377]

bij het aan elkaar doorgeven van de fles was het al begonnen te gebeuren dat dat meisje mijn hand, ik haar hand, wij onze handen. [390] 

het licht is grijs, tenderend naar violet en paars [463]

ik hoef mezelf niet met de natte washand helder bij mijn positief [sic] te brengen [434 

In ieder geval zijn we onderdak [sic] voor de nacht, zegt ze. [527]

mijn verliefdheid die ik niet kan uitspreken tegen degene die haar geldt [612] (bedoeld is: mijn verliefdheid die ik niet kan uitspreken tegen degene wie zij geldt)

Met dat water is iets aan de hand, dat mij zo sterk aanspreekt dat ik mij ermee kan verpersoonlijken [646]

Zegt op die toon van zelfverzekerdheid, die ze op sommige momenten, bij sommige gelegenheden ook kan aanslaan [698] (triviale zin, een schrijver onwaardig)

weer spreekt zij het woord dood uit [730] (bedoeld is: weer spreekt zij het woord "dood" uit; in heel het boek worden taal en meta-taal dooreengehaald)

Met dichte keel van zenuwen [sic] loop je in je ietwat krakende en je niet meer werkelijk gemakkelijk zittende kleren het huis uit, het bos in. Wat te antwoorden op de vragen van de interviewster? Ik zal het allemaal niet krijgen uitgelegd [751]

hoewel, dacht ik, hier niet zal mogen worden gesproken van een spijker, dit is de spijker [757]

Zoals alle Nederlanders (behalve de echt grote schrijvers) heeft Brouwers geen benul van het geslacht van de woorden. Zo maakt hij, behalve de klassiekers 'hand' en 'deur', ook nog mannelijk: schelp, klok, stem, tong, opmerking, pop, broek, krant, kruik, wolk, speld, pet, afbeelding, speld.

Tot zover stilist Brouwers, die als redacteur bij Manteau het kromme proza van Vlaamse schrijvers moest fatsoeneren. Van hen heeft hij waarschijnlijk opgestoken "in de gang" [704] terwijl de Nederlandse confraters het hardnekkig over "op de gang" hebben (en nog vreemder: "op het station"). "Meebrengen" wordt ook nog correct gebruikt; het foute "meenemen" moest in 1988 nog ingang vinden. En nu we toch goede punten uitdelen: "zon" is inderdaad vrouwelijk.

*

De ik-figuur mag zich, 33 jaar oud, verheugen in een eerste literair succesnummer, althans bij critici, en wordt bij die gelegenheid geïnterviewd voor de TV. Een belangrijke gebeurtenis, die we (zoals alles) in stukken en brokken en met veel overlappingen geserveerd krijgen. Die leeftijd en dat succes bereikte de echte Brouwers in 1973 inderdaad met Zonder trommels en trompetten. (Volgens mij is het tegengestelde van "met trommels en trompetten": "zonder trommels of trompetten", maar kom, niet kniezen!) Ook de echte Brouwers werd bij die gelegenheid voor de TV geïnterviewd. De toenmalige BRT liet daarvoor Paul de Wispelaere afreizen naar het naargeestige bos waar de aan lager wal geraakte zuipschuit in een schimmelig huis bivakkeerde — althans in het boek. Op YouTube kan men dat interview bekijken, en daar ontdekt men tussen de sigarettenrook een keurig vakantiehuisje waar een keurig gekapte en geschoren Brouwers resideert met zijn geliefde Nachtschade (Josefine Meijer) die twee jaar voordien haar man (Peter Andriesse) had verlaten en bij hem was komen wonen.  




Als uitsmijter niet Anatole France en pantoufles, maar dan toch Jeroen Brouwers en pantoufles:



* *