(De vorige aflevering staat hier, en de hele schoolserie begint hier.)
De licentiaten
De Blankenbergse licentiaten herinner ik mij als jonge, dynamische, interessante lesgevers met veel vakkennis.
Jan Walgrave, licentiaat geschiedenis (Leuven, 1961). Vertelde uitvoerig en enthousiast een hele les lang over zijn "drie dagen" als voorbereiding op zijn legerdienst, en wij moesten in onze agenda die les noteren als "Vergelijking van het Romeinse en het hedendaagse leger". Toen hij echt in dienst ging werd hij vervangen door
Robert Boterberge, licentiaat geschiedenis (Gent, 1962). Hij ging als eerste in op de methodiek van de geschiedschrijving, en dicteerde ons latijnse flarden uit oude teksten, waaruit dan conclusies getrokken werden. Ik denk dat hij ook aardrijkskunde moest geven, waarin hij niet opgeleid was. In elk geval, hij (of een ander die aardrijkskunde moest geven) vroeg of ik niet de les over het zonnestelsel wou geven, waarover mijn kennis toen al redelijk gevorderd was. (Ik heb dat beleefd afgewimpeld.)
Foto hieronder is van het internet geplukt.
Paul Dessein gaf Frans. In een van de teksten die wij lazen kwam de combinatie le sinistre dessein voor, en hij haastte zich erop te wijzen dat dit uitsluitend die ene tekst betrof. Toen klasgenoot BN correct antwoordde op een vraag over amour/amours (het geslacht verschilt in het enkelvoud en in het meervoud) feliciteerde hij hem ermee dat hij al wist dat les amours au pluriel sont folles. Toen er eens een aspirant-leraar voor de klas stond fluisterde hij mij een vraag in die over de dubbele betekenis van grève ging (staking/oever). Wat mij vooral is bijgebleven is het gedicht Déjeuner du matin van Prévert, dat op een van zijn gestencilde bladen voorkwam. De uitdrukkingskracht van die eenvoudige, niet-rijmende regels maakte op mij grote indruk, en ik kan niet weerstaan aan de verleiding om het gedicht (van het internet geplukt) hier weer te geven.
Van L'exilé door Lamennais (ook een bijdrage van Dessein aan mijn cultuurbezit) heb ik hetzelfde jaar in Aalst nog profijt getrokken. Toen we een Frans gedicht moesten voordragen was dát namelijk mijn keuze. (Ik voelde mij toen ook wel wat exilé.)
Ook van het internet geplukt: een (allicht dé) Paul Dessein, romanist.
Jef Goethals, Latijn en Grieks. Van het laatste ben ik zeker, want hij gaf schamper af op de jezuïeten die "gumnos" (naakt) vertaald hadden als "lichtgewapend" (iets waar ze in deze context allicht gelijk in hadden). De jezuïeten, auteurs van de handboeken, waren wel vaker het mikpunt van zijn spot. Over het studentenleven sprak hij ook vaak, maar dan met veel enthousiasme, en met nadruk op de folkloristische kantjes. Als variant op de clericale oekaze "kom eens naar mijn kamer" mocht ik van hem de vriendelijke uitnodiging "kom eens bij mij thuis" vernemen. Hij woonde in een zijstraat van de De Smet de Naeyerlaan, ik denk de Notebaertstraat. Zijn vrouw was toen vergevorderd zwanger van een tweede kind. Uit het aangenaam gekeuvel kon ik toch opmaken wat de aanleiding voor mijn uitnodiging was geweest. Kort voordien had een kersreünie van de klas plaatsgevonden, en ik had daar een grappige toespraak gehouden waarin ook Goethals met zijn studentenverhalen aan bod kwam. Onze klastitularis Fevery had hartelijk meegelachen, maar had toch aan Goethals te verstaan gegeven dat diens voorstelling van het studentenleven misschien wat eenzijdig was. (Zeer juist overigens. Ik denk aan het studentenleven, ondanks mijn studieresultaten, niet met genoegen terug.)
Op het internet vond ik deze foto, van een jaar of 10 geleden.
Ik herinner mij nog dat hij als kerstverhaal "Christus bij de werklozen" voorlas (een zeldzame keer dat er iets min of meer godsdienstigs aan bod kwam). Voorts (maar uiteraard bij een andere gelegenheid) een smakelijke grap over een toerist die in een afgelegen dorp de beerpunt leert kennen als tijdmeter. Ja, iets met de pruimentijd! 😁
Turnleraar Rouzeré had een doctoraat en in de buurt van de Markt een praktijk als kinesist. Oersaaie turnlessen in "Zweedse" stijl, waarvan de touwen, banken en bokken menigeen een levenslange afkeer bezorgd hebben. Ik was als de dood voor de evenwichtsbalk, die op duizelingwekkende hoogte boven de grond gemonteerd werd. (Ik kan mij de heer Rouzeré niet al balancerend op de balk herinneren.) De koprol daarentegen heb ik mezelf eigen gemaakt door langdurig te oefenen op het bed van mijn ouders. (Ook zwemmen —in zee— heb ik mijzelf geleerd.) Later kregen we een andere turnleraar (naam onbekend) en toen werd het vak een stuk interessanter. Wij deden hinkstapsprong op de speelplaats, en gingen speerwerpen op het strand. Vooral dat laatste herinner ik mij met veel genoegen. Ik ben trouwens mijn hele leven sportief geweest, maar dat is begonnen na mijn middelbare schooltijd en dus ondanks de turnlessen.
1 januari 1963, de cesuur
In de kerstvakantie, begin januari 1963, verhuisde ons gezin uit Blankenberge. Mijn vader was namelijk adjudant geworden, en moest daarom naar een nieuwe "standplaats". Ik verhuisde mee, hoewel als alternatief een tijdlang overwogen is dat ik op het college "intern" zou worden; er was mij zelfs een geprivilegieerde status in het vooruitzicht gesteld. Zo vertrok ik dus, met achterlating van mijn passerdoos Kern Aarau, die in de studie op geheimzinnige wijze verdwenen was en nooit meer is opgedoken, hoewel ik nog van op afstand navraag heb gedaan.
Mijn laatste bijdrage aan het Blankenbergs onderwijs was, dat mijn klasgenoten als huiswerk Nederlands een brief aan mij moesten opstellen. Ik heb dat vernomen van klasgenoot DM, die mij echt een brief schreef, erbijvoegend dat het niét om zijn huiswerk ging.
Rond die tijd begon ook de legendarische winter van 1963. In februari kreeg ik als laatste groet uit Blankenberge per brief dit winters strandzicht, getekend Louis Fevery.