Toen het nieuwe schooljaar 2021-2022 in zicht kwam nam ik uit nieuwsgierigheid mijn schrijfboekjes uit het eerste en tweede studiejaar, die bewaard zijn gebleven, ter hand. Uit het eerste studiejaar (1953-1954) dateert dit:
en uit het tweede (1954-1955), met datering en al:
Deze schrijfproeven ziende realiseerde ik mij met schaamte dat ik vandaag de dag niet meer in staat was zo helder leesbaar te schrijven, en ik besloot daar wat aan te doen. Hierop begonnen enkele weken van prospectie, waarin ik op zoek ging naar pen, inkt en papier. Men moet deze ingrediënten overigens niet afzonderlijk beoordelen, want inkt gedraagt zich op het ene papier anders dan op het andere.
Het materiaal
Ik was nog de gelukkige bezitter van een echte ongebruikte ballonpen, identiek aan deze uit mijn schooljaren. Die pennen zijn genoemd naar de heteluchtballon die erin gestanst is. Zij zijn, als alle stalen pennen, in de fabriek lichtjes ingevet en moeten dus vooraf ontvet worden. Ik heb dat dus ook gedaan, en wel zoals in de lagere school: door eraan te likken.
Ook de ideale inkt had ik in de kast staan: een flesje zwarte en een flesje rode inkt, beide van Winson & Newton. Het zwart is echte Chinese inkt (onterecht genoemd Indian in Engeland, en Oost-indisch in Nederland), en is dus onuitwisbaar. De rode Winson & Newton is, hoewel niet Chinees, ook zo goed als waterbestendig. Als men een beschreven blad in het water legt verkleurt het baksteenrood tot fuchsia, maar dat is alles; uitlopen doet de inkt niet, en uitwrijven lukt niet.
In de lagere school gebruikten wij goedkope grijsblauwe inkt, die uit grote flessen kwam en in de porcelijnen inktpotjes gegoten werd die in een uitsparing in de lessenaar zaten. Ook het lichtjes grauwe schrijfpapier van toen was bepaald niet van eerste kwaliteit. Niettemin pakte die inkt zeer goed op dat papier, en nergens is te zien dat hij uitvloeide. Het is mij vandaag de dag zeer moeilijk gevallen om papier te vinden waarop ik met mijn ballonpen en mijn dure inkt kon schrijven zonder dat de inkt uitvloeide. Vooral de rode inkt is hierbij kritisch; de zwarte gedraagt zich veel beter. Ik heb gevonden dat ik tegen het uitvloeien van de inkt zeer glad papier moet gebruiken. Bristolpapier voldoet het best, en de handigste commerciële gedaante daarvan zijn de steekkaarten van Exacompta. Het nadeel is dat ze maar "stijfjes" kunnen samengevouwen worden tot een "boekje" — begrijpelijk, want Bristol-"papier" is eigenlijk karton. Het Bristolpapier van Canson (in A4-blokken te koop) is iets gladder maar ook zwaarder: 224 g/m2 i.p.v. 205 g/m2.
Wat pennen betreft heb ik via het internet een geslaagde aankoop kunnen verrichten: een zeventigtal ballonpennen, nog in het originele doosje. Die pennen worden al lang niet meer gemaakt, en worden doorgaans als "collector's item" verkocht a rato van €1,00 per stuk.
Mijn complete schrijfinrichting, samengesteld na veel trial-and-error, ziet er nu zo uit:
Als een steekkaart van 125mmx200mm in de kartonnen hoek gelegd wordt is de schikking perfect voor 12 regels tekst, die elk 9 mm beslaan: 3 mm hoogte voor kleine letters, 3mm erboven en eronder voor de lussen. De lijntjes staan getekend op een sjabloon van millimeterpapier dat op een heldere plexiglazen plaat geplakt is, en zij worden van onderaf zichtbaar gemaakt door er met een leeslampje doorheen te schijnen.
In dichtgeklapte toestand levert dat een zeer compacte reis-secretaire op. De platte blikken doos bevat pennen, inkt, een "pennenlap" en 100 blanco steekkaarten. Opengeklapt dient de doos als steun voor de plexiglazen schrijfplaat, die hierdoor schuin komt te staan; dat is niet alleen gunstig voor het schrijven, maar is tevens nodig om het leeslampje eronder te kunnen leggen.
De letters
Ideaal zou zijn dat ik kon beschikken over een schoolvoorbeeld, waarvan onze hanepoten uit 1954 een imitatie waren. Helaas heb ik dat soort documentatie tot nu toe niet gevonden. Hoe
Franse kindertjes toen leerden schrijven heb ik wél kunnen opmaken, namelijk uit
les Belles images (1948) waarin alle kleine letters aan bod komen. Het boekje eindigt met deze laatste bladzijde waarop naast de kleine letters ook de hoofdletters staan:
Wat mij in 1954 aangeleerd werd komt daar in grote lijnen mee overeen, natuurlijk met veel minder zwier dan het model. Mijn kleine letters waren geheel dezelfde, behalve dan dat onze "z" geen onderlus had. Mijn hoofdletters, op een rijtje gezet, waren als volgt (ik heb geen voorbeeld van Q,X,Y):
Vergeleken met het Franse model waren de krullen in mijn hoofdletters "F" en "T" lichtjes anders, en in de "B" en "R" zelfs duidelijk anders.
Twee twijfelachtige letters?
In een vergelijking van de Europese schriften noemt de Nederlandse schrijfdocent Harmen Hettinga de Vlaamse hoofdletters "F" en "T" zeer opvallend en voor ons [Nederlanders] nagenoeg onherkenbaar. Nu, op het internet vindt men wel meer methoden voor cursief schrift, ook niet-Franse methoden, die dat soort "F" aanleren. (Toegegeven, talrijk zijn ze niet.) De mooiste die ik gevonden heb is deze kalligrafische variant:
maar dit is een "J"!
En de "Vlaamse" "T" is eigenlijk een Franse, zoals uit de bovenstaande tabel blijkt. De "F" en "T" die men in Nederland zo moeilijk herkenbaar vindt zijn in Vlaanderen nog altijd in gebruik. Mijn kleinzoon heeft die hoofdletters pas vorig jaar leren schrijven, en ze zijn identiek met de mijne. (Andere letters zijn overigens wél veranderd.)
Toegevoegd 27 september 2021. Mijn papierkeuze is ondertussen herleid tot twee soorten, en vastgelegd op formaat A5 (een gehalveerd A4'tje).
Links op de foto: papier "pergamenata" van de Italiaanse fabrikant Fedrigoni. Ik bestel het in Nederland bij Papier Royaal, waar men voor mij de vellen (70 cm x 100 cm) op A4-formaat snijdt. Dit is "bianco" maar ook "naturale" bestaat en dat is licht crèmekleurig. Zoals de naam aangeeft gelijkt dit papier van 230 g/m2 zeer goed op perkament, en het voelt ook zo aan.
Rechts: Bristolpapier van Canson, 224 g/m2, gladder en iets zwaarder dan de steekkaarten van Exacompta. Te koop in blokken van A4-formaat.
Op Pergamenata dringt de inkt dieper door, wat resulteert in bredere pennestreken; een beschreven blad, eenmaal droog, voelt helemaal 'vlak' aan. Op Bristol daarentegen blijft de inkt eerder bovenop staan; de pennestreken zijn dunner en de opgedroogde inkt vormt een zicht- en voelbaar reliëf op het blad. Bij de eerste soort is er merkbare ghosting (de tekst op de achterkant die doorschemert aan de voorkant), maar ik vind dat een mooi effect dat aan zeer oude boeken doet denken. Bij Bristol, nochtans ook aan twee kanten beschreven, is daar niets van te merken.
Op het blad rechts had ik een woord overgeslagen, en ik heb dat er kleintjes tussengepropt. De charmes van het schrijven met de hand! Ik wrijf ook wel eens de inkt per ongeluk open, en heb al eens een heuse inktvlek op mijn blad gehad. Het hoort er allemaal bij.