Pages

22 September 2021

Schoonschrift 2021 (1)

Toen het nieuwe schooljaar 2021-2022 in zicht kwam nam ik uit nieuwsgierigheid mijn schrijfboekjes uit het eerste en tweede studiejaar, die bewaard zijn gebleven, ter hand. Uit het eerste studiejaar (1953-1954) dateert dit: 


en uit het tweede (1954-1955), met datering en al:


Deze schrijfproeven ziende realiseerde ik mij met schaamte dat ik vandaag de dag niet meer in staat was zo helder leesbaar te schrijven, en ik besloot daar wat aan te doen. Hierop begonnen enkele weken van prospectie, waarin ik op zoek ging naar pen, inkt en papier. Men moet deze ingrediënten overigens niet afzonderlijk beoordelen, want inkt gedraagt zich op het ene papier anders dan op het andere. 


Het materiaal

Ik was nog de gelukkige bezitter van een echte ongebruikte ballonpen, identiek aan deze uit mijn schooljaren. Die pennen zijn genoemd naar de heteluchtballon die erin gestanst is. Zij zijn, als alle stalen pennen, in de fabriek lichtjes ingevet en moeten dus vooraf ontvet worden. Ik heb dat dus ook gedaan, en wel zoals in de lagere school: door eraan te likken.

Ook de ideale inkt had ik in de kast staan: een flesje zwarte en een flesje rode inkt, beide van Winson & Newton. Het zwart is echte Chinese inkt (onterecht genoemd Indian in Engeland, en Oost-indisch in Nederland), en is dus onuitwisbaar. De rode Winson & Newton is, hoewel niet Chinees, ook zo goed als waterbestendig. Als men een beschreven blad in het water legt verkleurt het baksteenrood tot fuchsia, maar dat is alles; uitlopen doet de inkt niet, en uitwrijven lukt niet.


In de lagere school gebruikten wij goedkope grijsblauwe inkt, die uit grote flessen kwam en in de porcelijnen inktpotjes gegoten werd die in een uitsparing in de lessenaar zaten. Ook het lichtjes grauwe schrijfpapier van toen was bepaald niet van eerste kwaliteit. Niettemin pakte die inkt zeer goed op dat papier, en nergens is te zien dat hij uitvloeide. Het is mij vandaag de dag zeer moeilijk gevallen om papier te vinden waarop ik met mijn ballonpen en mijn dure inkt kon schrijven zonder dat de inkt uitvloeide. Vooral de rode inkt is hierbij kritisch; de zwarte gedraagt zich veel beter. Ik heb gevonden dat ik tegen het uitvloeien van de inkt zeer glad papier moet gebruiken. Bristolpapier voldoet het best, en de handigste commerciële gedaante daarvan zijn de steekkaarten van Exacompta. Het nadeel is dat ze maar "stijfjes" kunnen samengevouwen worden tot een "boekje" — begrijpelijk, want Bristol-"papier" is eigenlijk karton. Het Bristolpapier van Canson (in A4-blokken te koop) is iets gladder maar ook zwaarder: 224 g/m2 i.p.v. 205 g/m2.  

Wat pennen betreft heb ik via het internet een geslaagde aankoop kunnen verrichten: een zeventigtal ballonpennen, nog in het originele doosje. Die pennen worden al lang niet meer gemaakt, en worden doorgaans als "collector's item" verkocht a rato van €1,00 per stuk.


Mijn complete schrijfinrichting, samengesteld na veel trial-and-error, ziet er nu zo uit:


Als een steekkaart van 125mmx200mm in de kartonnen hoek gelegd wordt is de schikking perfect voor 12 regels tekst, die elk 9 mm beslaan: 3 mm hoogte voor kleine letters, 3mm erboven en eronder voor de lussen. De lijntjes staan getekend op een sjabloon van millimeterpapier dat op een heldere plexiglazen plaat geplakt is, en zij worden van onderaf zichtbaar gemaakt door er met een leeslampje doorheen te schijnen. 

In dichtgeklapte toestand levert dat een zeer compacte reis-secretaire op. De platte blikken doos bevat pennen, inkt, een "pennenlap" en 100 blanco steekkaarten. Opengeklapt dient de doos als steun voor de plexiglazen schrijfplaat, die hierdoor schuin komt te staan; dat is niet alleen gunstig voor het schrijven, maar is tevens nodig om het leeslampje eronder te kunnen leggen.




De letters

Ideaal zou zijn dat ik kon beschikken over een schoolvoorbeeld, waarvan onze hanepoten uit 1954 een imitatie waren. Helaas heb ik dat soort documentatie tot nu toe niet gevonden. Hoe Franse kindertjes toen leerden schrijven heb ik wél kunnen opmaken, namelijk uit les Belles images (1948) waarin alle kleine letters aan bod komen. Het boekje eindigt met deze laatste bladzijde waarop naast de kleine letters ook de hoofdletters staan:



Wat mij in 1954 aangeleerd werd komt daar in grote lijnen mee overeen, natuurlijk met veel minder zwier dan het model. Mijn kleine letters waren geheel dezelfde, behalve dan dat onze "z" geen onderlus had. Mijn hoofdletters, op een rijtje gezet, waren als volgt (ik heb geen voorbeeld van Q,X,Y):


Vergeleken met het Franse model waren de krullen in mijn hoofdletters "F" en "T" lichtjes anders, en in de "B" en "R" zelfs duidelijk anders.


Twee twijfelachtige letters?

In een vergelijking van de Europese schriften noemt de Nederlandse schrijfdocent Harmen Hettinga de Vlaamse hoofdletters "F" en "T" zeer opvallend en voor ons [Nederlanders] nagenoeg onherkenbaar. Nu, op het internet vindt men wel meer methoden voor cursief schrift, ook niet-Franse methoden, die dat soort "F" aanleren. (Toegegeven, talrijk zijn ze niet.) De mooiste die ik gevonden heb is deze kalligrafische variant:


De kritiek is in die zin verantwoord, dat een internationaal oog de Vlaamse F wel eens voor iets anders zou kunnen houden. Zo vindt men in plaat 13 van Jan Pas, Mathematische of wiskundige behandeling der schrijfkonst uit 1737: 


maar dit is een "J"!

En de "Vlaamse" "T" is eigenlijk een Franse, zoals uit de bovenstaande tabel blijkt. De "F" en "T" die men in Nederland zo moeilijk herkenbaar vindt zijn in Vlaanderen nog altijd in gebruik. Mijn kleinzoon heeft die hoofdletters pas vorig jaar leren schrijven, en ze zijn identiek met de mijne. (Andere letters zijn overigens wél veranderd.) 


Toegevoegd 27 september 2021. Mijn papierkeuze is ondertussen herleid tot twee soorten, en vastgelegd op formaat A5 (een gehalveerd A4'tje). 


Links op de foto: papier "pergamenata" van de Italiaanse fabrikant Fedrigoni. Ik bestel het in Nederland bij Papier Royaal, waar men voor mij de vellen (70 cm x 100 cm) op A4-formaat snijdt. Dit is "bianco" maar ook "naturale" bestaat en dat is licht crèmekleurig. Zoals de naam aangeeft gelijkt dit papier van 230 g/m2 zeer goed op perkament, en het voelt ook zo aan. 

Rechts: Bristolpapier van Canson, 224 g/m2, gladder en iets zwaarder dan de steekkaarten van Exacompta. Te koop in blokken van A4-formaat.

Op Pergamenata dringt de inkt dieper door, wat resulteert in bredere pennestreken; een beschreven blad, eenmaal droog, voelt helemaal 'vlak' aan. Op Bristol daarentegen blijft de inkt eerder bovenop staan; de pennestreken zijn dunner en de opgedroogde inkt vormt een zicht- en voelbaar reliëf op het blad. Bij de eerste soort is er merkbare ghosting (de tekst op de achterkant die doorschemert aan de voorkant), maar ik vind dat een mooi effect dat aan zeer oude boeken doet denken. Bij Bristol, nochtans ook aan twee kanten beschreven, is daar niets van te merken.

Op het blad rechts had ik een woord overgeslagen, en ik heb dat er kleintjes tussengepropt. De charmes van het schrijven met de hand! Ik wrijf ook wel eens de inkt per ongeluk open, en heb al eens een heuse inktvlek op mijn blad gehad. Het hoort er allemaal bij. 



*


Het vervolg staat hier.




















 



09 September 2021

Why sunflowers display Fibonacci and Lucas numbers

 The full paper Sunflower heads and other parabolic spirals is to be found here. Below we quote from it some basic facts and illustrations.

*


*
*

*

*


*


*


*


*


*


*


*


*


*


*


*


*


*


**

Very simplified, one could imagine the actual botanical process to be as follows. The seeds are arranged, one after the other, in a roughly circular way and, continuously competing for space against each other, they end up in the best arrangement: a FIDIPAS with small partial quotients and a number of points that stops growing before the outer rays start building up. Such a FIDIPAS is bound to display spiral families counting a Fibonacci or Lucas number of members, or other numbers arising from similar arrangements with a different offset.

***













































07 September 2021

Un papillon sur l'épaule — de film

Het boek wordt hier besproken.

De film is intrigerend, maar totaal onbegrijpelijk. Men kan zich eigenlijk de moeite van een rationele analyse besparen, want hij is door de makers ook bedoeld om "kafkaiaans" te zijn. Er is zeer weinig verband met het boek, en het is zelfs de vraag of de scenarist, Jean-Claude Carrière, méér gedaan heeft dan het doorbladeren. In de documentaire die op de DVD staat zegt hij namelijk dat het boek gaat over iemand die —zoals Roger Thornhill in Hitchcocks North by Nortwest— in onbegrijpelijke gebeurtenissen verzeild geraakt doordat men hem voor iemand anders houdt.


Nu, dat is wel de samenvatting van zijn film, maar niet van het boek. In het boek zijn twee duidelijk afgelijnde vijandige partijen aan het werk, die rationeel handelen met duidelijke bedoelingen. Het enige irrationele element in het boek is de geestelijke verwarring van het hoofdpersonage, waardoor hij er soms zelf aan twijfelt of sommige dingen nu wel echt gebeurd zijn. Dat vinden we in de film terug, maar ook dit helemaal omgedraaid: de man twijfelt namelijk niet aan de gebeurtenissen, maar ondervindt dat anderen hem die twijfel willen opdringen.

De film speelt zich af in Barcelona (hoewel eerst aan Antwerpen gedacht was), midden de jaren 1970. Wij laten hieronder de protagonisten volgen, gegroepeerd volgens hun samenhang.


1. Het echtpaar met de valies

De Hitchcockiaanse MacGuffin is een valies met onbekende inhoud, die in Barcelona aankomt in de handen van een echtpaar (#E.1 en #E.2).



2. De zeeman en zijn vrouw

Een zeeman (#Z.1) neemt toevallig een hotelkamer naast #E.1 en wordt daardoor in verband gebracht met de valies. Er zijn drie onderscheiden groepen te herkennen die hem de valies (die hij niet heeft) wensen te ontfutselen. Een van de middelen daartoe is het onvoeren van zijn vrouw (#Z.2) die later eveneens in Barcelona aankomt.



3. Groep 1

Deze groep verplaatst zich met een zwarte Mercedes, en omvat de moordenaar van #E.1, namelijk #I.1. Het boodschappenmeisje #I.2 is de zachtaardigste van de bende.



4. Groep 2

Deze groep werkt Groep 1 tegen, en lijkt minder gewelddadig. De verpleegster (#II.2) speelt verder geen enkele rol. De politiecommissaris (#II.4) is, met enige onzekerheid, in deze groep ondergebracht omdat de alomtegenwoordige "vrouw met de regenjas" (#II.3) toch enkele vertrouwelijke woorden met hem wisselt.



5. Groep 3

Deze groep is de uiteindelijke winnaar, want aan het einde van de film neemt het echtpaar (#III.1 en #III.2) de trein, met de beruchte valies in de hand. Zij is voor hen veroverd door twee mannen (#III.3 en #III.4) die we maar vluchtig te zien krijgen tijdens de finale schietpartij.


6. Randfiguren


Waarschijnlijk horen de leugenachtige receptionist (#R.1) en de chauffeur van de moorddadige bestelwagen (#R.2) bij Groep 1. Na #E.1 is #R.3 de tweede persoon die in hotel Colon vermoord wordt. Wie, wat en waarom, dat alles blijft onverklaard. Nog raadselachtiger is de betekenis van #R.4, een gestoord iemand die spreekt met een denkbeeldige vlinder op zijn schouder. Misschien heeft de psychiater #II.1 behalve onze zeeman (en het lijk van #E.1) ook een echte gek ontvoerd om zijn nep-kliniek er wat echter te doen uitzien? Het personage is afwezig in het boek, en is dus volledig uit de koker van de scenarist gekomen, die er blijkbaar zo opgezet mee was dat hij de film ernaar vernoemt. Die bazelende figuur draagt absoluut niets bij aan de film behalve dan een zeker "kafkaiaans" gevoel. Hiervan kunnen we nog een ander voorbeeld geven. De dialoog van het echtpaar #III.1-III.2 is beperkt tot één enkele zin in de lift: de vrouw die iets wil zeggen wordt door haar man de mond gesnoerd met de korzelige mededeling dat zij vier dagen lang niet tegen hem mag spreken. Tja, men heeft geen scenarist nodig om raadselachtige one-liners te bedenken die men toch niet moet verklaren — iedereen kan dat.

Na de voorstelling van de betrokkenen, enkele filmische bemerkingen. Onze zeeman wordt een aantal keer buiten westen gemept, en de eerste keer gebeurt dat als hij het lijk gezien heeft in de kamer naast de zijne. (Lijk ja, want de man die daarnet nog zo steunde dat hij de aandacht trok is in die paar seconden snel nog overleden aan de gevolgen van een pistoolschot dat niemand gehoord heeft.) Hij krijgt daarbij een klap toegediend door #I.1, en wel op een zeer klunzige manier: met de voorarm, van binnen naar buiten. Veel kracht kan men zo niet ontwikkelen, alleszins niet genoeg om een zeebonk bewusteloos mee te slaan, maar bovendien is er op de getroffen kant van diens hoofd de volgende dagen zelfs geen builtje of blauwe plek te merken, zie de foto van #Z.1 in het ziekenhuis.


Misschien heeft de scenarist toevallig uit het boek onthouden dat Jacques in Hoofdstuk XV halfdood getrapt wordt zonder dat er enig uitwendig teken van overblijft. Wie weet? Er zijn wel meer van die ontleningen aan het boek die louter oppervlakkig overgenomen zijn. In het boek wordt de valies met een logische bedoeling door het raam gegooid, maar van die (en andere) logica is in de film niets over. De filmscène valies door het raam is overigens zo duister dat men enkel door de stilstaande beelden te bewerken kan uitvinden wie er nu weer onze held bewusteloos mept. Het zijn, zo blijkt dan, #I.1 en #I.3, die kort nadien sneuvelen op het plein:


In de Grote Confrontatie tussen de drie groepen, waar Groep 3 als winnaar uit te voorschijn komt, zijn vier voertuigen betrokken (foto hieronder): de zwarte Mercedes van Groep 1, het bleke voertuig van #II.3 (waarin dit keer #II.1 als passagier zit, waardoor voor het eerst en het laatst blijkt dat zij samenhoren), een bleke auto waarin twee leden van Groep 3 wegscheuren, en de ziekenauto met daarin #Z.2 , die eerder ontvoerd was door #III.1-III.2, en die ter plaatse moet gebracht zijn door #III.4. Er blijven vier slachtoffers dood achter: #I.1, #I.3, #II.1 en #II.3. Samen met #E.1, #E.2, #R.3 (al achter de rug) en #Z.1 (nog voor de boeg) brengt dat de body count van de film op acht. 








03 September 2021

Un papillon sur l'épaule — het boek

 



De Franse film Un papillon sur l'épaule dateert van 1978. Hij is gebaseerd —uit de verte dan toch— op het boek The Velvet Well van John Gearon, uit 1946. In een poging om de film te begrijpen heb ik de Franse vertaling gelezen, een roman policier van 250 bladzijden genaamd Le puits de velours (de fluwelen put), uit 1949. Geen grote literatuur, eerder het niveau van Agatha Christie: een plot met veel gaten en onwaarschijnlijke wendingen. Maar! als men het boek twee keer aandachtig doorgenomen heeft kan men het verstaan, en dat is bij de film niet het geval (bij niemand, ook niet na hem n keer gezien te hebben). 

Het boek speelt zich af in oktober 1946, in en rond New York, met een voorspel in Frankrijk en met Zuid-Amerika nadrukkelijk op de achtergrond. De atoombom was pas één jaar voordien op het wereldtoneel verschenen, en de nazi's waren nog alomtegenwoordig, met name uitgeweken naar Zuid-Amerika. In Argentinië was Peron net aan de macht gekomen en in Brazilië hadden militairen een dictatuur gevestigd die lang ter plaatse zou blijven. De auteur ziet in dit alles een voorbode van een voortzetting van het "fascisme" met andere middelen en op andere plaatsen. Zijn boek is een confrontatie tussen de "goeden" (antifascisten) en de "slechten" (nazi's). Wij hebben de termen in de kleur gezet die we in de lijst hieronder systematisch zullen gebruiken. Personages zonder kleur zijn zijn neutraal, belangrijke personages vetjes gedrukt. Bij vier hebben we de foto geplaatst van het filmpersonage dat eraan beantwoordt. In volgorde zijn dat: de hoofdfiguur, de slechte dokter, de vrouw van de hoofdfiguur en de vrouw die hem bijstaat tegen de slechten. (De meeste personages hebben geen tegenhanger in de film, die overigens enkele figuren ex nihilo creëert.) 


Eigennamen
met de bladzijde waar zij opduiken

7: Jacques Deran, zoon van een Braziliaanse linkse professor en een Amerikaanse moeder, journalist bij een engelstalige krant in Parijs. Actief geweest in het Franse verzet en getraumatiseerd uit de oorlog gekomen. Is regelmatig psychologisch in de war. Getrouwd met Martha Wright.



9: Dr. André Gladier, psychiater die, zich voordoend als werkend voor het FBI, Deran in Parijs behandeld heeft wegens depressie.




9: Martha Wright, echtgenote van Deran, in werkelijkheid getrainde nazispionne. 



9: Novelquerez, leider van Braziliaanse antifascistische oppositiepartij gevestigd in Lyon. 

10: Maurice Deran: neef van Jacques Deran, nazi, actief in Zuid-Amerika. 

11: Henri Bartel: antifascistische Nobelprijswinnaar, bevriend met de vader van Wilkenson.

17: Ramon d’Elverez: assistent van Bartel.

17: Max, toevallige bekende van Jacques

18: Violette Holden, vrouw van Huntley Holden, societyvrienden van Wilkenson en zijn vrouw.

18: Temp(leton) Wilkenson: tweede man van Myra, zonder enige binding met haar. Heeft ombedoeld financieel geïnvesteerd in vrienden die de nazizaak in Zuid-Amerika steunen. 

18: Myra Wilkenson, vrouw van Alec en dan van Templeton.



35: Alec: eerste man van Myra, gesneuveld als piloot.

48: gravin Caroline Hartzey, simpele geest, onwetend ingeschakeld door Maurice en Martha. 

54: “Antoine Vrenier”: schuilnaam van Jacques.

57: José-Marius: verrader in Lyon die Maurice helpt ontsnappen.

68: Harrowitz: huisbewaarder van appartement waar d’Elverez vermoord is.

85: Mike: barman, bekend met de vader van Myra.

91: Mlle Franklyn: verpleegster in dienst van Myra.

91: Lila: bediende van Myra.

103: Mlle Parsons: geeft les in omgangsvormen.

106: Pepe: trictrac-speler bij Caroline Hartzey.

110: Pepita: vrouw van Maurice.

112: “Mme Pinkham”: schuilnaam van Myra.

127: Huntley Holden en echtgenote Violette: zaakvoerder van Wilkenson en society-vrienden van het echtpaar 

133: Mac: zoon van de “vrouw van de overzetboot”, allicht fictief.

155: Paul Marnet: medewerker van Maurice in Marseille.

175: Robert: de verwijfde jongeman in dienst van Gladier.

188: Myrtle: een van de vier bridgers in het instituut van Gladier.

193: Don Galini: leermeester of medewerker of overste van Gladier in Parijs.

199: Lady Menderly: bekende van Maurice.

205: Pat Rafferty: vrachtwagenchauffeur en aanhanger van de democratische partij.

231: “Mlle Mary Barrington”: schuilnaam van Martha.

246: Jonathan Kelly: invloedrijk democratisch politicus, vader van Myra, door corruptie rijk geworden.


Het verhaal

De hoofdpersonen zijn de neven Jacques Deran (actief anti-fascist) en Maurice Deran (actief nazi). Jacques is zes maand voor de oorlog getrouwd met de Amerikaanse studente Martha Wright die hij aan het begin van de oorlog naar de VS teruggestuurd heeft, en die hij niet meer teruggezien heeft. Hij weet niet dat zij al jaren voor de nazi’s werkt, en de maîtresse was van Maurice. Zij is met Jacques getrouwd op bevel, en via haar inlichtingen is in 1942 de vader van Jacques vermoord.

Uit hun onbezorgde vooroorlogse tijd in Parijs kennen Martha, Jacques en Maurice elkaar en eveneens gravin Caroline Hartzey.

Jacques is actief bij een linkse Braziliaanse oppositiegroep, gevestigd  in Lyon. Zij hebben Maurice gevangengenomen en door zijn bekentenissen zijn, een week voor het verhaal begint, documenten gevonden waaruit blijkt dat de nazi's aan een geheim project werken in Zuid-Amerika. Jacques vertrekt per vliegtuig naar de VS om die documenten (‘de valies’) voor te leggen aan Henri Bartel, die net terug is van een wetenschappelijke missie in het Amazonewoud. [Hij heeft ontdekt dat er in het verdachte gebied uranium ontgonnen wordt.] Na die opdracht zou Jacques kappen met zijn leven als linkse activist. Hij weet niet dat, kort na zijn vertrek naar Amerika, Maurice ontsnapt is, en dat het hoofdkwartier in Lyon uitgeschakeld is. Maurice slaagt erin nog vóór Jacques in Amerika aan te komen.

Henri Bartel neemt contact op met Wilkenson, die geld geïnvesteerd heeft in een Zuidamerikaanse project van nachtclub-vrienden, die in feite met het naziproject verbonden zijn. De dronken losbol vraagt zijn vrouw Myra om in zijn naam naar Bartel te gaan in hotel Imperial in New York. Die doet dat, treft Bartel vermoord aan en kruist ook Martha (die de moord gepleegd heeft) maar die zij op dat ogenblik nog niet kent. Zij laat haar auto voorrijden om met Templeton naar het FBI te  gaan. 

Hoofdstuk I. Jacques wacht in het hotel van Bartel om toegelaten te worden. Argwanend als hij is observeert hij Myra, die al in de zaak verwikkeld is, maar ook personen die er helemaal buiten staan: de zaakvoerder van Templeton met zijn echtgenote (die toevallig [!] over Myra spreekt), een liftbediende die hem nastaart en een receptionist die de indruk geeft ‘op de hoogte te zijn van iets’. Jacques gaat uiteindelijk binnen bij Bartel en geraakt door de shock psychologisch in verwarring (alles wordt donker). 

Hoofdstuk II. Jacques zit apathisch bij het lijk van Bartel en wordt opgebeld [door Pepita, de vrouw van Maurice]. Hij moet de valies afleveren bij een zwarte limousine vóór het hotel. Als dreigement wordt gebruikt dat ze weten dat Martha in Detroit is. [In werkelijkheid had zij Bartel al vermoord, hoewel ze zal ensceneren dat ze per trein aankomt zoals voorzien.] Hij wordt naar buiten gedwongen, kan toevallig in de auto van Myra springen, zij voert hem buiten bereik van de achtervolgers. Zij overhandigt hem nog haar kaartje en sluit zich bij de goede zaak aan omwille van haar gesneuvelde man Alec.

Hoofdstuk III. Jacques is nog steeds verward: koortsig, onderhevig aan de indruk voorover of in een fluwelen put te vallen. Hij haalt Martha op in het station. Zij is door de Amerikaanse ambassade (die de rechtse regimes in Argentinië en Brazilië steunt) ingelicht over de geestelijke verwarring van Jacques, die eerder in Frankrijk door dr. Gladier behandeld is voor achtervolgingswaanzin. Zij suggereert dat hij door zijn geestelijke verwarring in het foute kamp zit. Hij belt de assistent van Bartel, d’Elverez, op, en voelt aan dat hijzelf van verraad en moord verdacht wordt. Hij en Martha reizen met de trein naar Far Rockaway, waar d’Elverez woont. Martha wordt ondergebracht in hotel Seashell vlak aan zee en Jacques gaat met de valies naar het appartement van d’Elverez.

Hoofdstuk IV. Jacques treft d’Elverez vermoord door Maurice aan. Die tracht hem ervan te overtuigen dat hij (Jacques) in zijn geestelijke verwarring de moord op Bartel gepleegd heeft en dat hij beter van kamp kan veranderen en zich nuttig maken. Jacques slingert de valies door het raam, valt Maurice aan en moet langs de brandladder vluchten voor de medebewoners. [Het is een raadsel waarom die niet al opgeschrikt waren bij het pistoolschot van de moord.] Kort nadien vlucht ook Maurice langs dezelfde weg. De valies wordt op straat opgepikt door een clochard die ermee wegvlucht. Ook de politie zet de achtervolging in. 

Hoofdstuk V. Jacques achtervolgt de clochard doorheen een gesloten wassenbeeldmuseum, wat zijn geprikkeld brein geen goed doet. De man ontsnapt met de valies, maar wil die tegen betaling teruggeven; contact moet gebeuren via een advertentie in de plaatselijke krant. Jacques op zijn beurt ontsnapt aan de politie, en belt Martha op. Zij onderbreekt het gesprek om te vertrekken met een vrouw en twee mannen. [Caroline Hartzey met trictrac-partner Pepe als chauffeur en verder Maurice. De zeer opvallende Hartzey —klein, dik, met groengeverfd haar— zou door iedere ooggetuige als eerste genoemd worden, maar niemand vraagt naar een beschrijving, ook Jacques niet.] Martha wordt ondergebracht bij Caroline Hartzey in het chique Glen Cove, z.g. om haar te onttrekken aan haar geestelijk zieke echtgenoot. Jacques stort ziek in elkaar in een bar maar dankzij het visitekaartje van Myra wordt hij bij haar thuis in Long Beach afgeleverd.

Hoofdstuk VI. Jacques ontwaakt na drie dagen bewusteloosheid in het huis van Myra, waar hij verzorgd wordt door een verpleegster. [In feite krijgt hij slaapmiddelen om hem ter plaatse te houden terwijl Myra op onderzoek uit is.] Hij laat in de plaatselijke krant een oproep plaatsen over de verloren valies. De "ontvoerders" [in werkelijkheid: handlangers] van  Martha laten per advertentie weten dat ze bij Caroline Hartzey verblijft, en dat zij ongedeerd zal blijven als hij meewerkt.

Hoofdstuk VII. Myra gaat onder een valse identiteit bij Caroline Hartzey op informatie uit. Zij verneemt dat Maurice en Martha daar verblijven, en dat Jacques, als hij gevat wordt, zal ondergebracht worden in de psychiatrische instelling van een bevriende dokter [allicht Dr. Gladier].

Hoofdstuk VIII. Als antwoord op de advertentie komen er twee voorstellen voor overhandiging van de valies, geen van beide namens de echte clochard. Het ene gaat uit van Maurice en voert Jacques naar het veer voor Staten Island. Het andere voert Myra naar Club Madrid. [Het is onbegrijpelijk wie dit voorstel doet, en waarom. Ook kan niemand voorzien dat Jacques op het "juiste" voorstel zal ingaan en op de veerboot zal opduiken.]

Hoofdstuk IX. In Club Madrid steekt Myra alleen op dat Pepita (de vrouw van Maurice, waarover zij toevallig [!] al gehoord heeft) daar een opzienbarend nummer opvoert. Jacques ontmoet op de veerboot een vrouw die hem met een verhaal over haar zoon versterkt in de indruk dat hij hallucineert en in staat is te moorden. Hij meent ook vluchtig Dr. Gladier te herkennen, die hem zijn hallucinaties voorspeld had (en die inderdaad bij Maurice in de VS is).

Hoofdstuk X. Jacques, versuft door de slaapmiddelen, worstelt om werkelijkheid en droom uiteen te houden. Tegen de ochtend ziet hij Wilksenson overleggen met zijn vrouw Myra. Hij vermoedt dat Myra bij de tegenpartij hoort en neemt de vlucht in de auto van Templeton, waarbij hem een schot nagevuurd wordt. Hij neemt zijn intrek in een goedkoop hotelletje en slaapt, onder de laattijdige werking van de pil, veertien uur door. [Wat gebeurt er met de auto? wie vuurt het schot af en waarom?]

Hoofdstuk XI. Jacques zoekt Pepita op in Club Madrid. Door de bekentenissen van Maurice in Lyon ken hij het wachtwoord van de groepering, zodat Pepita gelooft dat hij bij de groep van Maurice was tijdens de oorlog. Zij neemt hem mee naar haar appartement, en telefoneert naar Maurice bij Caroline Hartzey. Zij meent dat Myra haar concurrente is die aanpapt met Maurice. [Zij vergist zich in de naam, want het is Martha.] Jacques kan nog net op tijd verdwijnen als de helpers van Maurice in hun limousine aankomen.

Hoofdstuk XII. Jacques dringt binnen bij Caroline Hartzey en wil Martha meenemen. Zij geeft de indruk te geloven dat hij geestelijk verward is, en ontsnapt is uit de instelling van Gladier waar hij door Maurice ondergebracht was. Maurice en helpers nemen Jacques gevangen, en Dr. Gladier voert hem nu echt naar zijn kliniek. Gladier had in Frankrijk nuttig werk voor de organisatie gedaan met zijn zachte psychiatrische aanpak, en die kliniek in de VS is door Maurice opgezet om dat werk voort te zetten.

Hoofdstuk XIII. Gladier behandelt Jacques in de overtuiging dat hij écht ziek is, maar hij wil ook langs psychiatrische weg uitvinden waar de valies is. [Maar Maurice had toch de valse reacties op de advertentie over de valies geplaatst? Dan weet hij dat ze zoek is.] Jacques twijfelt zelf of hij al dan niet ziek is, en of alles “echt” of “ingebeeld” is. Als Gladier het woord “uranium” laat vallen begrijpt hij dat het echt is, en dat de nazi’s aan een atoombom werken. Om duidelijkheid voor zichzelf te scheppen schrijft hij alle feiten die hij kent en vragen waar hij mee zit neer op papieren die dat hij bij zich houdt.

Hoofdstuk XIV.  Anders dan Gladier is Maurice ervan overtuigd dat Jacques zijn verwarde toestand veinst. Als gevolg hiervan wordt Jacques zeer hardhandig aangepakt. Halfdood kan hij toch ontsnappen uit het instituut. Hij wordt in een vrachtwagen meegenomen naar de woonplaats van de Ierse chauffeur, in Long Island. [Die ontdekt op de papieren van Jacques de naam van zijn partijleider, de vader van Myra. Hij neemt contact op met Myra, en die vult de papieren anoniem aan met een lijst "Antwoorden" die Jacques niet tot het einde leest. Redelijk ongeloofwaardig!]

Hoofdstuk XV. Jacques ontwaakt in het huis van de chauffeur. Omdat er nauwelijks sporen van mishandeling te zien zijn twijfelt hij opnieuw aan de echtheid van de gebeurtenissen. Hij zoekt Caroline Hartzey op, en vindt ze vermoord [door Dr. Gladier, die haar psychiatrisch behandelde en allicht met pillen een beetje extra lichthoofdig hield]. Jacques gaat zijn geld en papieren ophalen in het huis van de chauffeur. Myra zet een valstrik op door Maurice en Jacques 's avonds naar Club Madrid te lokken.

Hoofdstuk XVI. Myra en de politie staan opgesteld aan Club Madrid, en een verborgen dictafoon neemt de gesprekken op in de loge van Pepita, waar Jacques zich verstopt. Hij hoort Maurice en Pepita plannen maken om te vluchten naar Cuba. Hij hoort ook Martha en realiseert zich voor het eerst haar echte rol. 

Hoofdstuk XVII. De politie valt binnen in de club. In de verwarring kan Jacques ontsnappen en op straat haalt hij Martha in die eveneens op de vlucht geslagen is. Zij krijgen enkele schoten achternagestuurd. [Door wie?] Zij nemen een kamer in hotel Jeanne d’Arc. Martha steekt een heel verhaal af (niet wetend dat Jacques haar al door heeft) maar is eerlijk over haar spionageleven, haar relatie met Maurice en haar relatie-op-bevel met Jacques. Zij biedt hem bescherming aan onder het nieuwe regime dat zij verwacht. Jacques gooit haar door het raam te pletter, niet zonder een ultieme aarzeling.

Hoofdstuk XVIII. Jacques en Myra ontmoeten elkaar in het gebouw van het FBI. De dood van Martha zal voorgesteld worden als een zelfmoord. De clochard heeft [waarom nu pas?] op de advertentie gereageerd, de valies is al bij het FBI.

Eind goed, al goed. De nazi's zijn geklist, en de gluiperige Martha is dood. Er zijn ook zes van de "goeden" gesneuveld: vier in het hoofdkwartier in Lyon, dan Bartel en zijn assistent d'Elverez. Jacques blijft met zijn psychologische verwarring zitten. Aan zijn oorlogstrauma's heeft hij nu nog het beeld van de neerstortende Martha toegevoegd.