16 February 2020

De zaak Matzneff (1)


Gabriel Matzneff (geboren in 1936, nu 83) is een Frans schrijver van Russische afkomst. (Biografie van zijn eigen hand hier.) Naast essays en romans gaf hij gaandeweg ook al de intieme dagboeken uit die hij bijhield van toen hij zestien was. Hieronder wordt verwezen naar
  • [G] Un galop d’enfer, dagboek 1977-1978 verschenen in 1985
  • [S] Les soleils révolus, dagboek 1979-1982 verschenen in 2001
  • [A] Mes amours décomposés, dagboek 1983-1984 verschenen in 1990
  • [C] Calamity Gab, dagboek januari 1985-april 1986 verschenen in 2004
  • [P] La prunelle de mes yeux, dagboek 1986-1987 verschenen in 1993
  • [D] Les demoiselles du Taranne, dagboek 1988 verschenen in 2007
Zijn seksuele belangstelling ging uit naar jonge vrouwen (zo jong mogelijk, uitzonderlijk eens tot 30 jaar oud) en jonge jongens (uitzonderlijk eens tot 18 jaar oud). Hij omschrijft zichzelf als un hétérosexuel qui aime les petits garçons [G2 6]. In zijn jeugd had hij homoseksuele relaties met leeftijdgenoten en later bestond zijn intiemste vriendenkring hoofdzakelijk uit homo’s. Maar aan het volwassen mannenlichaam had hij een uitgesproken hekel. Je trouve les hommes adultes fort laids. Si j'étais une femme, je serais lesbienne [S 484]. Zijn oprechte bewondering voor het (jeugdig) vrouwenlichaam staat in elk geval buiten kijf; behalve voor de borsten heeft hij ook veel aandacht voor de ogen en de huid. Hij was ook geobsedeerd bezig met zijn eigen uiterlijk en voerde de ijdelheid zo ver, dat hij modeshows liep (foto). 



Voor een zeldzame oogkwaal, die eigenlijk alleen voorkomt bij AIDS-lijders en intraveneuze drugverslaafden, overweegt hij in [P] als mogelijke verklaring een joint die was rondgegaan in een gezelschap waarin ook AIDS-lijders zaten. Drugs, soft of niet, waren in elk geval deel van zijn bestaan. Zijn onderkomen in Parijs was zeer bescheiden, maar voor het overige voerde hij een zeer royale levensstijl, die hij van huis uit kende.

Matzneff  zegt van zichzelf je suis foncièrement, et irrémédiablement pédophile [G 190]. Voor hem is de leeftijd een aantrekking op zich, die zelfs primeert op lichamelijke troeven. (C 300: Elle n'est pas très jolie, mais elle est vive, intelligente, spirituelle; et elle a quatorze ans.) Hij is ook ronduit trots op piepjonge veroveringen. In Les moins de seize ans maskeert hij, op aanraden van zijn advocaat, de leeftijd van Olivier, maar hij voegt er onmiddellijk bij hoe men in zijn roman Ivre du vin perdu die leeftijd kan terugvinden, die hij op een andere plaats zelf geeft: 12 jaar [G42]. En het kan nog erger, want hij vernoemt een jongetje van 8 in zijn bed [G 284], terwijl ook meisjes van 9 niet veilig waren voor zijn flirterige avances [G 72, G 183]. 

Matzneff is als pedofiel geboren en zal als pedofiel sterven, en in Les moins de seize ans vinden we de gebruikelijke verwrongen voorstelling van zaken: dat het om een bevrijding van de jongere zou gaan en niet om een perversie van de volwassene. Dezelfde truc hebben indertijd de pedofielen binnen de NVSH aangewend, door het systematisch te hebben over "Jeugd-emancipatie". Maar ook al moet men Matzneff eerder met de Rattenvanger van Hameln dan met Dutroux vergelijken, het is duidelijk dat hij in de gevangenis thuishoort.   

Om van kinderprostitutie gebruik te maken begaf hij zich regelmatig naar Noord-Afrika of de Filipijnen, waar hij zich uitleefde in het gezelschap van andere notoire leden van de club des maudits, waaronder de Nederlander Edward Brongersma. Bij die buitenlandse 'uitstappen' ging zijn belangstelling hoofdzakelijk (maar niet uitsluitend) naar jongens uit. In Frankrijk richtte hij zich hoofdzakelijk (maar niet uitsluitend) op het vrouwelijk geslacht, en met ongelooflijk succes. In zijn chronologie vernoemt hij zelf veertig vrouwen (leeftijden van 14 tot 28) bij naam, maar deze selectie is enkel het topje van de ijsberg; voor het echte getal heeft men allicht vier cijfers nodig. Hij was een zeer getalenteerde verleider aan wie geen enkele vrouw weerstond. Daarnaast kwamen “lezeressen” van heinde en verre zich spontaan aanbieden, per telefoon, per brief of per klop de deur. Aangezien hij het onbekende voorrang gaf op het bekende liet de fysieke 'kennismaking' nooit lang op zich wachten. Hij nam gewillig de trein of het vliegtuig om ver weg op hotel jeugdige "lezeressen" te ontmoeten die hij nooit had gezien, zelfs niet op foto. in Parijs bestonden zijn  veroveringen hoofdzakelijk uit bakvissen en studentes, die hij opgescharrelde in het openluchtzwembad Deligny, op de boekenbeurs, in de bus, op café enzovoort. 

 Een seksuele relatie onder de wettelijke leeftijd gebeurt volgens de wetgever zonder instemming, en valt daarom onder ‘verkrachting’. Inhoudelijk ligt het veel moeilijker, want de betrokkenen waren zonder uitzondering zeer verliefd, zeer instemmend en vaak ronduit vragende partij. De politie heeft anonieme brieven gekregen, maar niemand heeft ooit klacht ingediend. (De aanklacht in de geruchtmakende, en allicht politiek geïnspireerde affaire du Coral was vals.) Even verwonderlijk is, dat hij nooit door een verontwaardigde vader in elkaar geslagen is. De enige fysieke agressie waarvan hij gewag maakt is een hevige mep op zijn hoofd tijdens een slaande ruzie met Vanessa.

Bij Matzneff zijn de jeugdige minnaressen niet alleen in serie maar ook nog eens parallel geschakeld. Hij 'entertainde' er constant vijf à tien tegelijk, dikwijls verschillende per dag. Bijgevolg was hij dag-in-dag-uit aan het liegen en bedriegen om ieder de illusie te geven dat zij de enige was. Ma vie amoureuse consiste à baiser et à mentir. Je le note, parce que c'est la vérité, mais je n'en suis pas fier. [A 176]

De meesten verlangden na verloop van tijd méér dan telkens voor een beperkte tijd uitgenodigd te worden, en soms ook kwamen minnaressen, ondanks de strikte planning, oog in oog te staan. Er waren dus constant breuken in de relaties, die meestal op verzoeningen uitdraaiden doordat Matzneff ze ompraatte ofwel doordat ze zichzelf ompraatten. (Er valt niet te ontkomen aan de vaststelling dat Matzneff een buitengewone minnaar was, die men op het niveau van Casanova moet plaatsen.) Hij beweert dat hij al zijn minnaressen voor eeuwig in zijn hart bleef dragen, en daar lijkt het inderdaad op voor wie zijn dagboeken leest. Men mocht wel niét doen wat hijzelf voortdurend deed, namelijk er anderen op nahouden; in zo'n gevallen spuwt Matzneff zijn misogyne gal over typisch vrouwelijk 'verraad' en 'bedrog'. Cosi fan tutte wordt talloze keren geciteerd. Hij verwachtte dus een exclusiviteit die hijzelf nooit bood, een inconsequentie waarvan hij zich goed bewust was.  





Matzneff heeft met Céline gemeen dat de morele verontwaardiging op zijn literaire status afstraalt. In beide gevallen vind ik de contaminatie van de man met de schrijver verwerpelijk. Ik begrijp dus niet waarom boeken die tot vorige maand vrij aangeboden werden en een (bescheiden) literaire faam hadden plots uit de markt gehaald moesten worden. Het lijkt sterk op paniekvoetbal; iedereen wil plots van een geloofsijver getuigen die de vorige veertig jaar volledig ontbrak. Als men de dagboeken van Matzneff op de brandstapel gooit moet men hetzelfde doen met de memoires van Casanova en (met dezelfde argumenten) met de dagboeken van Goebbels. 

Ikzelf had het dagboek Mes amours décomposés al sedert 1990 ongelezen op mijn boekenplank staan, en heb het nu in één ruk uitgelezen. Daarna heb ik hetzelfde gedaan met de andere dagboeken die hierboven genoemd worden. Een groot dagboekschrijver! Fascinerende inkijk in het leven van een zich miskend voelende schrijver, devoot orthodox, getormenteerde (vaak suïcidale) geest en hyperactieve minnaar met ups en (relatieve) downs, breuken en verzoeningen. Over de religieuze gevoelens van Matzneff moet men overigens niet lichtzinnig oordelen. Hij nam zijn liefjes mee naar de eredienst, de ongelovigen onder hen las hij het evangelie voor en leerde hij gebeden aan, en hij deinsde er niet voor terug de Heilige Maagd (!) in te schakelen voor zijn amoureuze projecten. Hier zijn geloofsbrief:
Au jour du Jugement, mon ange gardien lira au Roi des rois les lettres d'amour que j'aurai reçues au cours de ma vie pécheresse, et je serai sauvé. (C 361) 
De dagboeken lijken zeer waarheidsgetrouw. We vernemen wat, waar en in welk gezelschap de man eet en welke wijn hij (royaal) drinkt, en vooral waar, met wie, van hoe laat tot hoe laat, en voor welke exploten, hij het bed deelt. We vernemen ook de lichamelijke kwaliteiten, de 'aanleg' en de 'leergierigheid' van de minnaressen. Door de verspreide biografische gegevens te combineren kan men verschillende van hen ondubbelzinnig identificeren: "Marie-Elisabeth F", "Marie-Laurence A", "Deniz C", "Betty R" en "Agnès G", bijvoorbeeld. En recent hebben Vanessa Springora en Francesca Gee zich met naam en toenaam op het wereldforum ge-out. Op verzoek van de moeder van een van zijn liefjes heeft hij een voornaam veranderd in "Louise", maar als hij zijn volgende dagboek publiceert voegt hij een voetnoot toe waarin hij haar echte voornaam geeft! Zijn nichtje noemt hij in het ene dagboek zedig "G" maar in een ander dagboek staan haar naam en haar familierelatie voluit. De meeste van de talloze minnaressen vernamen pas bij de publicatie van het betreffende dagboek dat zij niet, zoals zij dachten, de enige waren, maar vele concurrentes gelijktijdig naast zich hadden. Hij slaagde er blijkbaar toch in, het komen en gaan van zijn liefjes zonder veel confrontaties te laten verlopen.

De dagboeken lopen van 1953 tot 2018, en enkel de periode 1989-2006 is niet gepubliceerd geraakt. (De getypte versie kan men allicht consulteren in het literair instituut waar Matzneff zijn archief gedeponeerd heeft.) Van zijn eigenlijk literair werk heb ik voorlopig bijna niets gelezen. De 'gedichten' die hij af en toe citeert zijn ronduit vreselijk. Wat dacht u bijvoorbeeld van [A 86]
Il pleuvait au Luco les arbres parapluies
Formaient sur nos têtes leurs bruissantes coupoles byzantines
Tes beaux yeux étaient ailleurs je n'ai pas osé t'embrasser
A présent je suis seul je murmure ton prénom dans la nuit 
De kwaliteit van die 'gedichten' is zo belabberd, dat men bijna moet aannemen dat zij uit een verliefd brein gesproten zijn. De paar bladzijden die ik in een roman gelezen heb vond ik ook niet goed. Hetzelfde als de dagboeken (soms letterlijk), maar dan losjes geprojecteerd op 'personages'. Niet eens altijd trouwens, want af en toe staan er zinnen in van Matzneff aan de lezer, zonder omweg van personages. Het verwondert mij dus niet dat geen enkel literair fictiewerk van Matzneff ooit voor enige prijs genomineerd is. Hijzelf ziet daarin een samenzwering van het literaire establishment, en zelfs het werk van de duivel gericht tegen de goede orthodox Matzneff! 
J'ai toujours eu le pressentiment qu'il y a dans la méchanceté envieuse, ricanante, du milieu littéraire un je-ne-sais-quoi de diabolique; mais ce fut le père Syméon qui, ce jour-là, m'en donna la confirmation théologique. (D 145)



(wordt hier vervolgd)