In het collectief geheugen van de Lage Landen zit De pruimeboom vast verankerd. Voor de velen die na enkele regels blijven steken volgt hier de gehele tekst, en de Vlamingen krijgen er nog Het geschenk bovenop. De moraliserende clausule Als gij wel leert en braaf zijt kon het aristocratische Jantje van de pruimen even goed te horen hebben gekregen. Maar bij Loveling volgt nog een verrassend tweede luik, dat de onvoorspelbare gang van het aardse leven weerspiegelt. Wie meent dat dit kitsch is verwijzen we naar Hugo Claus, die ooit gezegd heeft dat de hele wereldliteratuur rond een zeer klein aantal thema's draait, en dat ze elke week in de Story staan.
*
Hieronymus van Alphen – De pruimeboom, Eene vertelling (1778)
Jantje zag eens pruimen hangen,
o! als eieren zo groot.
't Scheen, dat Jantje wou gaan plukken,
schoon zijn vader 't hem verbood.
Hier is, zei hij, noch mijn vader,
noch de tuinman, die het ziet:
Aan een boom, zo vol geladen,
mist men vijf zes pruimen niet.
Maar ik wil gehoorzaam wezen,
en niet plukken: ik loop heen.
Zou ik, om een hand vol pruimen,
ongehoorzaam wezen? Neen.
Voord ging Jantje: maar zijn vader,
die hem stil beluisterd had,
Kwam hem in het loopen tegen
voor aan op het middelpad.
Kom mijn Jantje, zei de vader,
kom mijn kleine hartedief!
Nu zal ik u pruimen plukken;
nu heeft vader Jantje lief.
Daar op ging Papa aan 't schudden,
Jantje raapte schielijk op;
Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen,
en liep heen op een galop.
* *
Rosalie Loveling – Het geschenk (1870)
Hij trok het schuifken open,
Het knaapje stond aan zijn zij
En zag het uurwerk liggen:
'Och, Grootvader, geef het mij!'
- 'Ik zal 't u wel eens geven,
Toekomende jaar misschien,
Als gij wel leert en braaf zijt,'
Zei de oude, - 'wij zullen zien.'
'Toekomend jaar!', zei 't knaapje,
'O, Grootvader, maar dan zoudt
Ge lang reeds kunnen dood zijn;
Ge zijt zo ziek en zo oud!'
En de oude stond te peinzen,
Hij dacht: 'het is wel waar!'
En zijn lange vingeren streelden
Des knaapjes krullend haar.
Hij nam het zilvren uurwerk,
En de zware keten er bij,
En lei ze in de gretige handjes:
''t Komt nog van uw vader,' sprak hij.
II
Daar was een grafje gedolven;
De scholieren stonden er rond,
En een oude man boog met moeite
Nog ene knie naar de grond.
Het koele morgenwindje
Speelde om zijne haren zacht;
Het gele kistje zonk neder;
Arm knaapje, wie had dat gedacht!
Hij keerde terug naar zijn woning,
De oude vader, en weende zo zeer,
En lei het zilveren uurwerk
In 't oude schuifken weer.
* * *