19 February 2017

Hersenwassing

Dries Van Coillie was als katholiek missionaris in Peking werkzaam toen het communistisch bewind er geïnstalleerd werd in 1949. Zijn godsdienstige activiteiten hadden uiteraard anticommunistische aspecten, en in juni 1951 werd hij opgepakt. Omdat hij zijn misdaden niet spontaan (genoeg) bekende werd hij eerst fysiek mishandeld en nadien, zoals iedereen in de gevangenis, geestelijk fijngemalen in een pervers systeem waar iedereen iedereen (ook zichzelf) voortdurend observeert, bekritiseert, beschuldigt en verklikt in onderlinge competitie. 

In mei 1954 werd hij, met andere buitenlandse gevangenen, vrijgelaten en China uitgezet in het kader van een diplomatiek charme-offensief. 


Over zijn belevenissen publiceerde hij eerst, in 1957, een kleine brochure van 32 bladzijden, Peking, cel 10, en in 1958 een volwaardig boek van ongeveer 400 bladzijden, De enthousiaste zelfmoord. (Hier een selectie, waaronder alle bladzijden waar verderop naar verwezen wordt.) De titel verwijst naar een celgenoot, die plots een opwelling kreeg van zelfbeschuldiging en die, toen hij zijn lijst misdaden op papier gezet had, zichzelf verhing (p.390-392). Het boek is als relaas bedoeld, maar is toch niet zonder literaire verdiensten. Het heeft de tand des tijds veel beter doorstaan dan men zou verwachten van een Westvlaming zonder literaire ambities. Ik heb er ondermeer de woorden hersenwassing en bevechting geleerd, twee van de vele middelen tot communistische wederopvoeding. En met de (zonder enige ironie zo genoemde) opvoedingsinstrumenten zijn boeien en kettingen bedoeld.

Het systeem is nog volledig intact in Noord-Korea, en na lectuur van dit boek begrijpt men beter de massahysterie waarvan wij af en toe een glimp te zien krijgen. Wee degene die achterblijft in het uiten van zijn liefde en dankbaarheid jegens het regime en zijn leider!




Zonder iets af te doen aan mijn respect voor de auteur: mij viel ook op hoe verwant het communistisch systeem is met het katholicisme van Van Coillie zelf. Het Opperwezen (God, Mao of Stalin, naargelang) is bij definitie ideaal, boven kritiek verheven, zeer streng maar zeer rechtvaardig, en als het door Hem ontworpen ideaal niet gerealiseerd wordt, dan ligt dat uitsluitend aan onwil, ondankbaarheid en verzet van het individu. Elk mens is tegenover het Opperwezen schuldig aan onnoemlijk vele misdaden, waaronder vele waarvan men zich zonder toelichting van de clerus niet bewust is. Men kan en moet over die misdaden berouw opbrengen, liefst een volmaakt berouw, gebaseerd op inzicht en liefde en niet op vrees. Men moet het Opperwezen voortdurend prijzen en danken voor zijn oneindige goedheid die men eigenlijk niet verdiend heeft. Men moet zich als individu wegcijferen ten bate van het komende Ideale Rijk. Geloofspunten worden vanuit hogere regionen neergezonden en zijn te aanvaarden als dogma's, waarnaar men door zeer nauwgezette exegese zijn levenswandel bepaalt. 

Gewetensonderzoek, schuldbekentenis, boete, ascese en apostolische inzet, ziedaar enkele heilsmiddelen om over te gaan van de Gevallenen naar de Geredden. Celleiders en ‘morele agenten’ in het ene, biechtvaders en retraiteleiders in het andere systeem. In de satirische film Les Chinois à Paris (Jean Yanne, 1974) wordt een priester opgevoerd die zichzelf moeiteloos heruitvindt als communistische biechtvader. Hieronder zien we hem aan het werk, nog onderhevig aan enige verwarring tussen de rituelen van het oude en het nieuwe systeem. 



De uittreksels die volgen hebben betrekking op een fase waarin Van Coillie met een ‘humane’ ondervrager kennismaakt. Pas veel later blijkt dat ook hij een gevangene is, weliswaar al hoog gestegen op de lange ladder die voert naar de wedergeboorte als ideale communistische mens. We beleven samen met Van Coillie de ontdekking dat hij een internationale spion is.

*

(p.96) 
’Heb je soms brieven naar het buitenland gestuurd?’
‘Ja.’
‘Ook na de communistische overwinning?’
‘Ja.’
‘Heb je daarin ook geschreven over het communisme? Over de nieuwe toestand…?’
‘Ja.’
‘Zeg eens concreet, wat heb je b.v. geschreven?’
Ik moest even nadenken. Niet over wat ik geschreven had. Ik kon me dat moeilijk herinneren… Maar wat ik in die omstandigheden redelijkerwijze kon geschreven hebben.
‘B.v…. Ik heb geschreven dat het achtste communistische leger in februari 1949 de stad Peking is binnengemarcheerd.’
De man kon moelijk zijn tevredenheid verbergen.
‘Prachtig!’, zei hij. ‘Nu gaan we eens analyseren wat je daareven gezegd hebt. Herhaal dat nog eens!’
‘Dat het achtste leger de stad Peking is binnengemarcheerd.’
Hij scheen er evenveel genot aan te beleven als een muziekkenner die luistert naar een mooi accoord.
‘Denk nu eens goed na! Is dat militair of niet?’
Ik kon moeilijk beweren dat een leger, vooral als het dan nog marcheert, niet iets militairs is.
‘Ja, dat is militair!’
‘Aan wie heb je dat geschreven?’
‘Naar huis!’
‘En hebben ze thuis je nieuws niet verder verteld aan familieleden of vrienden?’
‘Hoogst waarschijnlijk!’
‘En indien die familieleden en vrienden het op hun beurt verder verteld hebben aan hun respectievelijke kennissen, en zo steeds verder op, is het dan niet mogelijk dat dit nieuws ten slotte beland is bij een of andere functionaris van de regering?’
‘Dat is niet uitgesloten!’
‘En welke regering heb je in België? Een reactionaire regering natuurlijk, aangezien ze niet communistisch is! Ik resumeer: je hebt dus militaire informaties gestuurd naar een reactionaire en volksvijandige regering. Weet je welke lui soortgelijke dingen doen? Spionnen! Jij bent een spion! En gezien dit niet beperkt bleef tot China alleen, maar ook met het buitenland gebeurde, ben je dus een internationale spion.”

(p.98) 
‘Je moet nu eens goed nadenken… Heb je nooit dergelijk nieuws zoals je naar je familie schreef, naar je confraters in de missie gestuurd?…’
‘Ja,’ zei ik welwillend, ‘ik heb dat van tijd tot tijd gedaan. (…) Daar ik in ’t centraal gelegen Peking werkzaam was, kon ik nu en dan losse nieuwtjes vernemen over de toestand van onze missionarissen. Ik typte die op enkele exemplaren, voegde er nog wat wereldnieuws aan toe, stuurde dit naar de hoofdposten van onze diverse missiegebieden. (…) Ik kreeg permissie van de Amerikaanse chef van de “executive Headquarters” te Peking om correspondentie mee te geven. (…)’
‘Wat was de inhoud van die brieven?’
‘Van allerlei: over de gezondheid van de confraters, hun betrekkingen met de lokale overheid, hun moeilijkheden in het apostolaat, hun levensvoorwaarden, financiële nood. Toen later de Verbist-akademie opgericht was, gaf ik ook verslag over haar werkzaamheden onder de intellectuelen in Peking. Ik voegde er nog wat algemeen nieuws bij, b.v. over de aanhouding van kardinaal Mindzenty, de presidentsverkiezingen in Amerika, de oorlog in Korea, enz.’
De man kon zijn vreugde niet meer onderdrukken.
‘Maar dat is prachtig!’ riep hij uit. ‘We hebben hier een massa van militaire, economische, politieke, culturele en financiële spionage-informaties en dan nog rondgestuurd met behulp van de Amerikaanse imperialisten.(…)’


(p.142)
Ik had, omdat de rechter absoluut spionage-informaties van me eiste, eenvoudig zaken die ik vroeger gezien of gehoord had als informatie neergeschreven. Het heeft geen belang dat die dingen reeds sedert eeuwen door miljoenen mensen geweten zijn. (…)

Ik begon te lezen:

'1) Economische spionage-informaties, die kunnen gebruikt worden om China economisch te benadelen:

a) In de provincie Sulyan zijn veel schapen. Die schapen hebben een dikke staart rijk aan vetstoffen.
b) In Binnen-Mongolië worden er, onder westerse invloed, veel aardappelen geplant.
c) In Sui-yuan en Si-wan-tze wordt veel graan en haver gecultiveerd.

2) Meteorologische spionage-informaties, die kunnen gebruikt worden tot militaire doeleinden in geval van imperialistische agressie.

a) In Binnen-Mongolië kan de thermometer in de winter dalen tot 30° soms 40° onder nul. In de zomer kan hij stijgen tot 30° boven nul.
b) In de zomer heerst er soms droogte, bij gebrek aan regen.

3) Spionage-informaties op gebied van verkeersmiddelen:

a) In het binnenland zijn de wegen slecht.
b) De gewone vervoermiddelen zijn: de Chinese kar, ezel, muilezel, paard, os en kameel.
c) De spoorweg van Peking naar het Westen eindigt in Pao-t’ou.

4) Spionage-informaties op gebied van nijverheid: China is op industrieel gebied zeer achterlijk. In geheel het land is er nog geen enkele fabriek waar auto’s, locomotieven of vliegtuigen kunnen vervaardigd worden.  

5) Financiële spionage-informaties: één Amerikaanse dollar heeft de waarde van 20.000 Chinese dollars.'

Ik vouwde mijn papiertje op en keek vol onschuld naar de rechter met in mijn ogen de vraag: ‘Dit zijn mijn informaties. Wat denkt u ervan?’

‘Ik zie dat jullie Belgen bijzonder belang stelt in de grensgebieden. Je kan in die richting voortzoeken [naar achtergehouden misdaden—C.I.]. Maar meer persoonlijk en zonder militaire spionage-informaties te verbergen. Jullie imperialisten hebben het immers in de eerste plaats op militaire zaken gemunt. We zullen het vandaag dan maar hierbij laten. Keer terug naar je cel.’

**