Mijn exemplaar van De Avonden dateert van 1982, en in dat jaar heb ik er een tiental bladzijden in gelezen. Ik weet dat met zekerheid, want ik turfde hoeveel keer 'mompelde hij' voorkwam, en het resultaat schreef ik onderaan elke bladzijde. Ik heb het boek toen dichtgeklapt en beschreef het in april 2016 (hier) nog als onnoemlijk saai. Omdat ik mijn uitpuilende boekenplanken wil ontdoen van onleesbare ballast heb ik De Avonden recent opnieuw ter hand genomen. En ziet! Ik heb het geboeid doorgelezen en kort daarop een tweede keer even geboeid doorgelezen. Daarna heb ik mij over 'wie is wie' en 'wat is er van aan' gedocumenteerd in de zeer uitvoerige biografie De vroege jaren. Ik zal verderop de verwijzingen naar Maas aangeven met M gevolgd door de bladzijde.
Het minste wat ik nu van De avonden kan zeggen is, dat ik in het Nederlands niets ken dat ermee te vergelijken valt. Ja, natúúrlijk heb ik gezien dat Brusselmans met zijn debuut De man die werk vond er een epigoon van is. Ik had mij al eerder gerealiseerd dat Brusselmans zijn gimmick van de archaïsche stadhuistaal—u weet wel, oudehoeren over het wederbericht en zo—aan Reve ontleend had, maar met De Avonden lag ook the smoking gun voor. De man die zijn werk beschrijft als Ik neem kaarten uit een bak. Als ik die er uit genomen heb, dan zet ik ze er weer in, is dat Frits van Egters bij Reve of Louis Tinner bij Brusselmans? Het staat bij Reve, maar dat het bij Brusselmans niét staat kan ik niet volledig garanderen, want ik heb hem bij het opruimen van mijn boekenplanken tweedehands verpatst. (Ik heb daar nu al spijt van.)
Maar buiten het Nederlands taalgebied had ik wél associaties, en niet van de geringste. Ik dacht aan niemand minder dan James Joyce. De armtierige lotgevallen van Frits van Egters in Amsterdam van 22 tot 31 december 1946 (10 dagen, maar met het kantoorleven eruitgeknipt) zijn even precies beschreven als die van Leopold Bloom in Dublin op 16 juni 1904 (1 etmaal). In beide gevallen is er zeer veel oog voor details (welk weer is het, waaruit bestaat de maaltijd, hoe laat is het, welke weg neemt het personage, enz.) en is er zeer veel monologue intérieur. Dat er bij Reve voortdurend gemompeld wordt en bij Joyce niet ligt hieraan, dat Frits zijn inwendige gedachten onmiddellijk laat volgen door daden of woorden die ermee in tegenspraak zijn. Dan is er natuurlijk een scheiding nodig tussen het inwendige en het uitwendige, en daar dient dat eindeloze gemompel voor. Bij Reve is ook niets te merken van de stijlexperimenten die Ulysses maken tot wat het is. De stijl van Reve is zoals zijn leraar Nederlands het ze geleerd had: helder, beknopt en ondubbelzinnig [M87].
Zijn waarneming van gebeurtenissen en personen is fotografisch en vlijmscherp, en het lijdt geen twijfel dat alles naar het leven getekend is. Na Mort à crédit was Céline persona non grata bij de geportretteerde familieleden, en men zou hetzelfde kunnen verwachten bij Reve, die zijn ouders voorstelt als onbenullig, totaal voorspelbaar en vooral dodelijk saai. De werkelijkheid was wel enigszins anders. Gerard van het Reve senior was een journalist in dienst van de communistische beweging, en hij wordt eervol vernoemd zowel in het katholiek Lectuurrepertorium (hier of hier) als in het Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland (hier.) Hij heeft Dickens vertaald, heeft onder zijn eigen naam en onder diverse pseudoniemen kinderboeken, verdienstelijke romans en zijn memoires geschreven, en is in Rusland, Spanje en Duitsland actief geweest. Hij was een goedhartige opschepper, die zijn vrouw ongelukkig maakte door zijn 'veelwijverij'; een allemansvriend, die nooit om een verhaal of een grapje verlegen zat [M23]. Zij was een zorgzame en zorgelijke moeder, intelligenter dan ze zich voordeed [M24]. Het hele gezin was toen (1947) militant communist. Het was er een va-et-vient (geweest) van verdwaalde en voortvluchtige communisten, en vader Gerard was er al eens vandoor geweest met een mooie partijgenote.
In 1947, het jaar van De Avonden: (v.l.n.r.) moeder, Gerard jr., het gezinnetje van broer Karel, vader. |
Reve met zijn vrouw |
De latere Reve zou zich ontpoppen tot een van die schaarse (Noord-)Nederlandse schrijvers met een zeker gevoel voor het geslacht van de woorden. Op dat (ene) punt had hij in De Avonden nog alles te leren. Sigaar, sigaret, hand (een taaie), pijp, vaas, snee, krant, deur (de taaiste), kaart, muziek, kom, kist, doos, kit, vork, gedachte, plaat, maan (hoe bestaat het!), al deze vrouwelijke woorden zijn bij de Reve van toen mannelijk. Voorts wisselt hij het correcte laten wij af met het incorrecte laat ons, en gaat hij (zoals alle Nederlanders) gebukt onder het dubbel-op weer terug. Systematisch treffen we bij tafel aan, waar iedereen toch zou zeggen bij de tafel. Het boek is ook een oerwoud van overbodige komma's, waarvan sommige zelfs de bedoelde betekenis omdraaien. Zo lezen we dat Frits van het kantoor, waar hij werkte, naar huis reed. Bedoeld is natuurlijk het kantoor waar hij werkte.
Terug naar de lof. Ik vond de spanning tussen de cynische Frits en zijn uitwendige gedragingen zeer intrigerend. Iedereen uit zijn omgeving zegt en herhaalt dat ze nooit weten of hij het ernstig bedoelt of niet. Toch heeft hij echte emoties, en de zin Hij voelde zijn ogen vochtig worden komt bij herhaling terug. Ook zijn gevoelens tegenover zijn ouders, waaronder medelijden niet het geringste is, lijken echt, ondanks hun cynische inkleding. Literair was ik het meest onder de indruk van de bijbelse aansprekingen van God naar aanleiding van alledaagse gebeurtenissen. In de oudejaarsnacht gaat Frits vruchteloos langs bij zijn vrienden Jaap, Viktor en Louis, waarvan niemand thuis is. Bij de deur van Louis gaat het als volgt.
'Nu bel ik aan. Almachtige God, zie mijn benauwdheid. Dit is de laatste deur.'
Hij hield de knop vijf tellen lang ingedrukt en wachtte. 'Niemand,' zei hij, 'Niemand.' Hij belde opnieuw aan, trad achteruit en bleef voor de portiek staan. 'Niet thuis, die zak,' mompelde hij, 'Hier sta ik.' Hij begon naar huis te lopen.
'Uit de diepten heb ik geroepen,' zei hij bij zichzelf, 'maar mijn stem is niet gehoord. Bessen-appel. Nu ga ik op op weg naar huis. Eeuwige, enige, onze God, ik ga naar mijn ouders. Zie mijn ouders.' Zijn ogen werden vochtig.
'Eeuwige, enige, almachtige, onze God,' zei hij zacht, 'vestig uw blik op mijn ouders. Zie hen in hun nood. Wend uw blik niet af.'
Geweldig, toch?
Als uitsmijter, een afwijkend geluid over De Avonden: wat is het allemaal toch voor gezeur, en erg primitief geschreven. Aldus het oordeel van... de auteur [M223].
*