Pages

26 September 2015

Ernest Claes, Cel 269



Mijn literaire gevoelens tegenover Ernest Claes zijn dubbelzinnig, en niet zonder reden. Van ‘De Witte’ en obligate schoollectuur houdt men de indruk over van een monkelende heimatschrijver die in zijn dialect typisch Vlaamse anekdotes aaneenrijgt, waarin Zichem (in het geval van Timmermans is dat Lier) en mijnheer pastoor de hoofdrollen spelen. Tot de werken van Claes die een beter oordeel verdienen reken ik: Daar is een mens verdronken (1950) en Cel 269 (1952). Helaas is een zeer irriterend Claesisme zelfs in de luttele woorden van de eerste titel doorgedrongen. Wie zich namelijk afvraagt "wáár dan wel?" is eraan voor de moeite, want Claes misbruikt systematisch de plaatsaanduiding "daar" voor "er". Dat leidt in Cel 269 soms ongewild tot komische kromzinnen als "Daar is hier geen plaats." Van sommige dialectismen moet men de betekenis zelfs moeizaam uit de context construeren. De duistere vraag "Hoeveel zijn trek is" heb ik maar begrepen toen ik die "trek" een tweede keer tegenkwam.

Dit gezegd zijnde: Cel 269 is een zeer goed boek. Echt literaire fouten zijn er weinig, een enkel kitscherig 'sprekend kraantje' daargelaten, en de gebrekkige compositie op rekening schrijvend van het genre: "overpeinzingen" in een "dagboek". Niettemin, als Ernest zijn dagboek herlezen had zou hij gemerkt hebben dat hij dezelfde anekdote twee keer opdist, de ene keer in het Frans ("vous ne cachez rien dans vos chaussures", blz. 30) en de tweede keer in het Nederlands ("dieje hee zeker niks in zijn kaase steke", blz. 74). Dezelfde medegevangenen worden de ene keer kies anoniem omschreven, maar een andere keer voluit met naam en toenaam genoemd. Nu, herlezen is er allicht niet te veel bij voor iemand die zelf zegt dat er voor een schrijver niets erger is dan zijn eigen boeken te moeten lezen.

Cel 269 handelt over de opsluiting van de auteur na de oorlog, en De Witte (pun intended) is ver te zoeken in dit verslag uit de Belgische goelag onder de knoet van weerstanders van het elfde uur. Zelfs (wie zou het van Ernest Claes verwachten?) een flinke vleug erotiek ontbreekt niet wanneer hij in eenzelfde celwagen en ondervraging belandt als de betoverende Y.G. met haar blonde krullen, lange benen, en harde borstjes die trots vooruitsteken onder een zacht wollen bloesje—aldus Ernest, met de paternoster in de zak, enkele bladzijden lang.

Ik heb zeer genoten van het onderdeel "De Rappe", waarin de gelijknamige nieuwbakken communist de aalmoezenier manhaftig tegemoet treedt, maar door de laatste volgens het bekende judo-beginsel (meegeven met de aanvaller) ontwapend wordt.
—Mijnheer de pastoor, het is niet vandoen dat ge nog bij mij komt zulle, ik ben kommunist... ik ben geen kattekop meer.—Dat is niks, Rappe, ik eigenlijk ook niet. 
(haha, die zit!) en
—Die mannen van uw soort ken ik nu, mijnheer de pastoor, ik heb daar niet veel vertrouwen in.—Ik ook niet, Rappe.
(hahaha). Er zijn wel meer tragikomische onderdelen, zoals de verwarring tussen de "goede" en de "slechte" Verellen, en ampele illustratie van de sheer stupidity die Oscar Wilde in gelijkaardige omstandigheden mocht waarnemen. De brutale rechteloze toestand van die dagen wordt ingehouden en bijwijlen grappig weergegeven, hetgeen aan het schrijnende karakter geen afbreuk doet. Zo krijgt de schrijver, die al gratuit in elkaar geslagen is, te horen
—Vous êtes calotin?
—Comment donc!
—Alleie!... A la messe!... Goat daor in de gang staon...mee aa bakkes noa de muur.
Onze tijd is er een van fel-overdreven-tot-masochistische excuses annex herstelbetalingen, aan iedereen, uit alle windstreken, zelfs aan gangsters die niet omringd zijn geweest met alle zorgen waarop zij recht hebben. De kleinste procedurefout volstaat om notoire criminelen grijnzend de gevangenis te zien buitenwandelen. Men vraagt zich af wanneer de Belgische Staat, de koning, de magistratuur en de Vaderlandse Verenigingen zich eens zullen excuseren voor de opsluiting, mishandeling en broodroof waarvan duizenden onschuldigen, met inbegrip van hun nog onschuldiger familieleden, het slachtoffer geweest zijn?

(Hier een uittreksel)

Toevoeging 3 maart 2019. Aan mijn selectie Daar is een mens verdronken (1950) en Cel 269 (1952) wens ik toe te voegen "Bei uns in Deutschland" (1919). Ik heb het boek met veel genoegen gelezen zodra ik een routine bedacht had om het irriterend misbruik van 'daar' te omzeilen. Zodra ik uit mijn ooghoek een 'daar' zag naderen verving ik dat in gedachten snel door 'er', en zo werd het draaglijk. In het boek beschrijft Claes zijn krijgsgevangenschap in Duitsland, waaruit hij na enkele maanden wist te ontsnappen m.b.v. een 'aangepaste' armband van het Rode Kruis waarmee hij zich als brancardier voordeed. (Ik moest denken aan Céline die naar Denemarken wist te ontkomen met een gelijkaardige armbandtruc.) Hoofdfiguur naast Claes zelf is de proletarische plantrekker en fantast Wies Van Landeghem. In mijn feestuitgave


wordt het boek aangevuld met originele dagboeknotities en met "Mijn vriend Wies Van Landeghem". Het geheel is zeer waardevol. De dagboeken geven een heel andere kijk op de toestanden en de mensen dan de roman (want dat is het), en de dramatische scène van soldaat Claes die voor straf 2 dagen aan 'de paal' staat vindt men in het dagboek zelfs niet terug. De bizarre vriendschap Claes-Van Landeghem vond ik heel pakkend.

Ik moet bekennen dat ik enkele bladzijden van het boek overgeslagen heb: "de paal die spreekt" (ai ai ai, een sprekende paal) en "de rode visioenen" met zijn metafysische natuurimpressies. Op sommige plaatsen ergerde ik mij ook aan Vlaemsche woorden die mij aan Streuvels zijn gewrocht deden denken, en die volgens mij niet eens bestaan. Vreemd genoeg staat er ook veel onvervalst Hollands in: "huilen' (wenen), "hollen" (lopen), een "kop koffie", "bonbons", "jasje" enzovoort. Ik ben het met opzet gaan natrekken, maar inderdaad: zo stond het er al in 1919. Een Nederlandse corrector? misschien zelfs zijn Nederlands vrouwtje Stephanie Vetter?

Toevoeging 1 april 2022.


 *

Een bladzijde Ernest Claes


Uit Cel 269, 1952, derde druk in de Vlaamse Pockets (1974).
De advokaat is de mens waarover wij in onze geruste dagen, wanneer niets ons civiek geweten vertroebelt, het lichtvaardigst kwaad spreken, waarover wij het hoofd schudden, waartegen wij bestendig op onze hoede zijn. Hij is de mans wiens vak even goed leidt tot het ambt van aftruggelaar als tot dat van Eerste Minister, met dezelfde middelen en zonder dat het een noch het ander ons erg verwondert, die zó kan liegen dat het toch de waarheid lijkt, die de waarheid zó kan draaien dat ze er leugenachtig uitziet, die de onschuld als besmeurd en het zonnelicht als nevelachtig kan voorstellen, die altijd wat achter de mouw heeft, die de verhevenste principes huldigt en daarvoor de gemeenste trucjes durft gebruiken, die als het nood doet zonder moraal is, of spreken kan als een kerkvader, die het meest perfekte mensenprodukt is voor de meest ontwrichte tijd, en die door al deze natuurlijke en onnatuurlijke begaafdheden de aangewezen man is om een eersterangsrol te spelen in de leiding van een natie. De hoogste staatslieden of minsters waren haast altijd advokaten, met enkele loffelijke uitzonderingen als daar zijn: Lenin, Stalin, Tito, Hitler en Mussolini. Het is hoofdzakelijk aan de advokaat te danken dat het in ons vaderland en in Europa zo voordelig gaat. (blz. 95.)
De advokaat trekt zich van uw ziel zeer weinig aan, schijnt zelfs niet te weten dat ge er een hebt. Hem interesseren alleen 'uw geval' en de provisie die ge kunt betalen. Eens in de week mag hij voor u in de gevangenis binnen, mag hij tien minuten met u spreken en u op de hoogte brengen van de stand van uw zaak. Hij weet de vierde keer niet meer dan de tweede keer, hij weet de zevende keer minder dan al de vorige keren, verwart uw zaak met andere gevallen—'zo vreselijk veel werk!'—en praat het liefst over dingen die met uw moeilijkheden geen uitstaans hebben, om de tien minuten om te krijgen. Kent hij uw gezin, dan komt hij met een boodschap van thuis, en daarvoor alleen zoudt ge hem in de armen willen drukken. Hij weet dat, de sluwe vos. Ge geeft hem uwerzijds de nodige familiale raadgevingen en boodschappen mee. Bij het afscheid drukt hij u de hand met bijna ontroerende hartelijkheid, en staat dadelijk klaar om de volgende klant te ontvangen op dezelfde manier. (blz. 103-104.)

*
(Meer hier)

06 September 2015

l'Hospital's rule, 1 idea with 75 cases

Short history

L' Hospital's rule is named after the French marquis de l'Hospital who, in 1696, published the first calculus book:


The title means Computing with infinitely small quantities to understand curved lines. Actually, the book is anonymous, and the name of its author appeared only in the posthumous second edition. In his preface, the author, though a capable mathematician, gives full credit to others, writing


i.e. For the rest I recognise that I owe much to the ideas of the Bernoulli gentlemen, particularly the younger who is now professor in Groningen. I have freely used their discoveries and those of M. Leibnis. I therefore grant them whatever they may want to claim, being content with anything they may leave me. The correspondence between Johann Bernoulli and de l'Hospital reveals that l' Hospital's rule was indeed the former's, but the latter is by no means to be blamed for the misnomer. (There was even a legal understanding between them, de l'Hospital paying for the right to use Bernoulli's results.)

Anyhow, here is the famous rule as it occurs in the book, followed by a not too trivial example (due to Bernoulli).




In case you need the figure, the whole book can be consulted here. Viewed with modern eyes, the calculus content under this geometrical description is very limited and is even weaker than the baby version in the baby-macho-extended hierarchy found here.


Baby l'Hospital (right-sided)


(Statement and proof in one.)

Elegant and useful, but rather trivial; most interesting limits occur in points adherent to but not in the domain of the functions.


Macho l'Hospital


There are five types of limits (right-sided, left-sided, twosided, to +∞, to -∞),  five indeterminate quotients (0/0 and, counting the signs, four types of ∞/∞), and three possible solutions (a real number, +∞, -∞). All in all, 75 cases for de l'Hospital to solve. Calculus texts fail to convey a common idea for this panoply; in any case, I was not aware of one. Technically, most proofs rely on Cauchy's generalized mean value theorem, which most of the time is included for this purpose only. Let's do better. The following elementary theorem expresses the common idea behind all this: bounds for f'/g' are essentially preserved for f/g.



And here are the 75 cases for L' Hospital's rule.