|
G1, 22ste druk 1978; G2, 4de druk 1973 |
In 1968 verscheen
Gangreen 1: Black Venus, in 1972 gevolgd door
Gangreen 2: De goede moordenaar. In feite gaat het om één boek in twee delen, want
Gangreen 2 is chronologisch gezien een later geschreven onderdeel van
Gangreen 1. In G1 staat al aangekondigd dat die periode voorlopig overgeslagen wordt, en het bevat zelfs enkele flarden die men pas kan situeren als zij in het tweede boek uitgewerkt worden. Daarin (en niet alleen daarin) lijkt Gangreen op de 'Duitse trilogie' van Céline, die één boek vormt, waarin de onderdelen in een verwarde chronologie aan bod komen en elkaar soms overlappen. Pas na lectuur van het geheel heeft men 'hét' boek dan gelezen. In het geval van Céline moet men daar, om het fresco volledig te maken, nog
Féerie pour une autre fois I en II aan laten voorafgaan, en bij Geeraerts moet men er
Gangeen 4 : Het zevende zegel (1977) op laten volgen.
Uitgeverij Manteau heeft haar uiterste best gedaan om alle edities van de boeken te voorzien van lelijke kaften die de erotiek en het geweld commercieel in de verf zetten. Vanaf een zeker ogenblik heeft Geeraerts' tweede vrouw zich met de kaften bemoeid, en vanaf dan waren ze beter. Dit, en veel meer, kan men lezen in
uit 2007, waarin zij en Geeraerts (afwisselend aan het woord) een literaire biografie geven met zijn opeenvolgende boeken als leidraad. In het vervolg verwijzen wij ernaar met
Spoken, gevolgd door de bladzijde.
Ik heb
1+2 al verschillende keren gelezen en zij bekleden in mijn top tien van de Nederlandse letteren een stabiele plaats. (Naast Geeraerts vernoem ik daar ook Elsschot als Zuidnederlandse laureaat.) Naar aanleiding van de dood van de meester in 2015 heb ik ze opnieuw ter hand genomen en na elkaar doorgelezen. Mijn indruk van vroeger is eens te meer bevestigd:
dit is grote literatuur. Marnix Gijsen schreef aan Manteau zelfs:
Er werd naar mijn oordeel in geen eeuw meer zulk schitterend proza geschreven. [Spoken 200] Dat kan kloppen, want 1968-100=1868 en
Max Havelaar is van 1860. Ja, wie kan zeggen dat hij een nieuwe, indrukwekkende eigen stijl heeft gecreëerd? Weinigen behalve Céline. Die stijl van ellenlange zinnen-met-enkel-hier-en-daar-een-komma heeft het licht gezien in
Zonder clan uit 1965, zo verneem ik in
Spoken. Jef, die na zijn terugkeer uit Kongo aan de V.U.B. Germaanse filologie studeerde (1962-1966), is zelfs zo vriendelijk om zijn inspiratiebron te vernoemen.
Tijdens de cursus Engels analyseerden we onder meer Ulysses van James Joyce. Vooral de beroemde monoloog van Molly Bloom maakte een enorme indruk op mij. En zo kwam het, dat ik Zonder clan schreef zonder punten of komma's. [Spoken 106]
Inderdaad, nu je het zegt! (Zie ook
hier.) In elk geval, het effect mag er zijn. Op een occasioneel belgicisme na (type: 'bilan' voor 'balans') kan men niet veel taalfouten aanwijzen, maar daar zal de corrector van Manteau, Jeroen Brouwers, wel voor veel tussenzitten. Hier en daar is hij zelfs te ver gegaan. Ik moet de eerste Vlaming nog ontmoeten die 'pus' (pus? puus? puu?) zegt in plaats van 'etter', of 'grapefruit' in plaats van 'pompelmoes', of die het over 'de' echelon' en 'de' silhouet heeft. En negers die zich in een Hollands soort bargoens uitdrukken? hier was pidgin-Frans op zijn plaats geweest. Meer
to the point: 1 bips = 2 billen, Jef, en iets als 'haar bipsen' bestaat niet.
Bij deze nieuwe herlezing vond ik Gangreen 1 qua onderwerp—niet qua stijl—aan de saaie kant; seksuele esbattementen van een koloniale lokale potentaat met inlandse vrouwen, tja. Men vindt het hele onderwerp samengevat in een scène van 10 seconden in
La victoire en chantant (Oscar voor beste buitenlandse film in 1976). Op een slaperige middag ziet de verveelde blanke sergeant twee zwarte meisjes passeren, hij fluit even tussen de tanden, de ene vraagt met gebaren wie van beide bedoeld is, waarop hij gewoon twee vingers opsteekt. Van die dingen, dus.
Gangreen 2 is inhoudelijk boeiender dan Gangreen 1 omdat er naast een seksueel ook een militair luik aanzit. Dat laatste is zo levensecht, dat velen zich geroepen hebben gevoeld om te argumenteren dat het niet strookt met de werkelijkheid, met name dat Geeraerts de reserveofficier er niet eens in betrokken was. [
Hier een uitvoerige lezersbrief van iemand die het kan weten.] Nu, een groter compliment kan men een schrijver niet maken. Geeraerts is inderdaad een
schrijver, die—zoals Homeros, Tolstoj, Céline of Hemingway—van feiten uitgaat maar daar zijn eigen literaire werkelijkheid mee creëert, heviger en grootser dan echt. In
postscriptum 3 van G2 kan iedereen het antwoord vinden op de vraag of het dan "echt" was. In het kader van zijn documentatieronde bezoekt Geeraerts-de-schrijver (niet de gelijknamige romanheld) op 1 september 1972 een documentatiecentrum van het leger.
[Cdt. Lecleir:] Ook gebeurt het regelmatig dat in het vuur van een actie gewoon uit zelfverdediging wordt geschoten op alles wat beweegt, en in dergelijke omstandigheden zijn de zenuwen uiterst gespannen, maar dat kon ik niet weten zei hij tegen mij, want ik had nooit aan een gevecht deelgenomen. Ik knikte instemmend, enz. [G2, 356]
Jef zegt het overigens zelf:
Tijdens de cursus voor de rang van reservemajoor aan de Krijgsschool in Brussel had ik lange gesprekken met mijn vriend majoor A.L. Die had na de onafhankelijkheid nog veel ergere dingen meegemaakt. Ik vond dat ik daarover moest schrijven. Het resultaat is Gangreen 2. (...) Opdat er geen breuk zou ontstaan met de stijl van Gangreen 1 heb ik Gangreen 2 in de ik-vorm geschreven. [Spoken 309]
en, zo expliciet als maar mogelijk is:
Vlak voor de boekenbeurs van 1972 verscheen dan mijn tweede Gangreen-boek, met alweer een storm van reacties zowel pro als contra van pers en publiek. Tot mijn verbazing stelde ik vast dat de critici niet doorhadden dat het gedeeltelijk fictie was, zoals trouwens het geval was geweest met Gangreen 1. [Spoken 315]
De afwisseling maakt Gangreen 2 literair aantrekkelijker dan Gangreen 1. Alleen vind ik dat Jef-de-verliefde gevaarlijk met de kitsch flirt in het beschrijven van zijn adoratie voor zijn eerste en enige blanke verovering: My. (Nu, ook Hemingway beweegt zich soms op het randje.) De militaire passages daarentegen zijn ijzersterk door hun strakke en technisch gedocumenteerde opbouw, het resultaat van
mijn vriendschap met een majoor van het actieve leger, Albert L. Hij had ook in Congo gediend en hij wist me allerlei dingen te vertellen over sommige interventies en organigrammen, die erg te pas zouden komen tijdens het schrijven van Gangreen 2. [Spoken 295]
Jef wordt later als schrijver van thrillers geroemd om zijn grondige documentatie, maar in de Gangreens laat hij toch steken vallen. In Gangreen 1: 17 februari 1959 was een dinsdag, niet een zondag [p. 161 gecombineerd met p. 153] en in Gangreen 2: op 29 april 1959 kwam de maan niet 's avonds en cirkelrond op [p.59] en op 25 juli 1959 niet 's avonds en in het eerste kwartier [p.181]. Dit kan men in 2015 natuurlijk gemakkelijker nagaan dan in 1968 of 1972, maar een goede Kongolese kalender uit 1959-1960 zou men toch mogen verwachten bij een ex-koloniaal die over die tijd in documentaire termen schrijft. En waarom schrijft hij systematisch FALL i.p.v. FAL (= Fusil Automatique Léger)? En dat was dan reservemajoor!
Ongewild komisch zijn de marginale oprispingen waarin Geeraerts enige maatschappijvisie laat horen. Jef de kaviaar-macho, een bourgeois met een wapenobsessie, die zijn koloniale status voorwaar grondig verzilverd heeft, en die zich niettemin pacifist noemt, of die zijn afkeer uit van kolonialisme, van kapitalisme, van de 'fascistoïde samenleving die geweld gebruikt om conflicten te verbergen', van 'autoritair' of 'rechts' denken enzovoort... helemaal overtuigen doet het toch niet. Ook in
Spoken blijkt Jef zichzelf erg 'links' te vinden. Anticlericaal was hij wel, en dan nog! In het echte leven ging Jef braafjes met moeder de vrouw naar de kerk, en de grote anticlericale Jan uithangen deed hij enkel met drinkebroer Pinto, die ook 'alles haat wat met de Roomse kerk te maken heeft' maar die het groot koperen kruisbeeld uit zijn woonkamer pas door het raam gooit als hij dronken is en zijn vrouw in het verre Europa verblijft [G1,73]. Jef de pantoffelheld! Lees even mee:
Met twee valse loonstaten was de moeilijkheid uit de weg
geruimd, ik móest wel want mijn vrouw schreef de cheques en ze was
krenterig als een hoofdkassier van de Nationale Bank [G1, 112]
en
Kan je me geen fles gin en een fles cointreau verkopen zonder dat mijn vrouw het weet [G1, 175]
Haha! En dan maar afgeven op
gefrustreerde mannen die geld betalen voor iets dat gratis (enz)
moet
gebeuren in vochtige lakens (enz enz) [G1,176] terwijl hij vijf bladzijden eerder net 4000
frank betaald heeft aan zijn geliefde (hij had gedacht er met 3000 vanaf te komen), die hem daarna wel 'de liefste
vent die ik ooit heb gekend' noemt. Zoals bij de macho-Hemingway gaapt er een levensgrote kloof tussen de macho-Geeraerts en de bange burgerman die de nachtmerries van zich
af moest schrijven. Een laatste voorbeeld als uitsmijter: de roman-Jef danst met zijn zoveelste wondervrouw,
ze was even groot als ik, een lange stoot van een wijf [G2, 30]. Nu, de échte Jef was zo klein dat hij op verhoogde schoenen door het leven ging.
Terug naar de literatuur! Een groot schrijver is iemand die minstens 1 groot boek geschreven heeft, zoals bij Geeraerts het geval is. Naast G1+2 vond ik ook
Ik ben maar een neger (1962) en
Het verhaal van Matsombo (1966) zeer goed. [Achteraf heb ik hieraan toegevoegd:
Gangreen 4 en
Dood in Bourgondië.] De rest viel ferm tegen, van
Tien brieven omtrent liefde en dood (1971) tot en met
De nachtvogels (1994). Op aanraden las ik ook de z.g. thriller
Drugs (1983): een plot vol gaten, en ook taalkundig vond ik het slecht. (Die obsessie voor de 'CVP-staat' en de macht van de rijkswacht is ook redelijk belegen; we hebben vandaag wel andere katten te geselen.) Andere werken in dat genre heb ik aan mij laten voorbijgaan.
Toevoeging 9 juli 2015. Ik heb na Gangreen 2 onmiddellijk
Gangreen 4: het zevende zegel herlezen. Dat is de juiste chronologie, want G4 beschrijft de periode tussen de terugkeer uit Kongo en de dag, drie jaar later, waarop Jef zijn vrouw en drie kinderen zonder middelen van bestaan in de steek liet. Ik had er geen te beste herinneringen aan, maar zie: het viel erg mee, zowel van vorm als van inhoud. Grote literatuur kan men deze biopic à la Clem Schouwenaars wel niet noemen. Zo komt er een aantal keer een opsomming in voor van het type
Toen gebeurde er kort na elkaar (1) (2) (3) en (4), nummers inbegrepen. De literaire verwerking van die notities moest eigenlijk nog beginnen! Maar om ook iets goeds te zeggen: J.G. stelt zich niét fraaier voor dan hij was/is. Jef-de-laffe-pantoffelheld, eerst werkloos dan bediende in de autohandel dan overjaarse student, labiel, depressief, egocentrisch, verslaafd aan hoeren, drank en pillen, afschuwelijke vader en schimmige echtgenoot, wordt zonder retouches onder de neonlampen gelegd. Naar Geeraerts-normen is de beschrijving van het gespannen huwelijk zelfs 'genuanceerd' te noemen, en zijn vrouw (Josée Swaelen, vier jaar ouder dan Jef) komt er beter uit dan hijzelf. Zijn portret van haar kan misschien aangevuld worden met het onderstaande, eveneens authentieke Geeraerts (weliswaar
Ilse, niet Jozef).
Ze was een heel mooie vrouw, extreem lief en verstandig. Ze was
natuurlijk een kind van haar tijd en heel katholiek opgevoed, anders dan
mijn vrijzinnige vader. Ik heb als puber veel botsingen gehad met haar,
maar ik was dan ook geen gemakkelijk kind. Ze was ook heel sterk, want
ze heeft toch maar helemaal alleen drie kinderen opgevoed. (Het Nieuwsblad, 18 april 2010, hier te lezen.)
Hierna ben ik begonnen aan Gangreen 3, maar dat valt eerder tegen. Jef reconstrueert met therapeutische bedoelingen minutieus zijn verleden, van meester A naar pater B, van nonkel X naar tante Y, maar de lezer heeft daar niet altijd veel boodschap aan. De obligate erotiek met 'Antinea' ligt er ook nogal kunstmatig bovenop.
Toevoeging 4 maart 2017. Ik heb
Dood in Bourgondië in één ruk herlezen en ook in de categorie
goed tot zeer goed ondergebracht. In 1976 was de geliefde (en latere vrouw) van de schrijver, Eleonore Vigenon, hervallen van tuberculose, en deed zich bovendien een buitenbaarmoederlijke zwangerschap voor. Volgens de schrijver werd die niet tijdig herkend en niet adequaat behandeld, wat het leven en (bij incompetente operatie) de fysieke integriteit van de vrouw in gevaar bracht. Zij voert in het boek ook zelf de pen, met name in een passage van een dertigtal bladzijden waar eenzelfde episode door beiden afzonderlijk, in parallelle kolommen, neergeschreven wordt. Het boek is voor het overige een typische Geeraerts met, naast de pijn en fysieke ellende die het onderwerp meebracht, veel romantiek, erotiek, drugs en drank. De wraakneming op de (volgens hem) incompetente arts wordt zeer uitvoerig gedocumenteerd, een beetje zoals de (deels fictieve) militaire operaties in Gangreen 2. Er gaat een grote authenticiteit van uit, te meer omdat de personages 'professor Deyne', 'Dr. Rixen', 'dr. Togo', het 'staatsziekenhuis' en 'La clinique libérale' zeer herkenbaar zijn voor wie met de Gentse situatie ietwat vertrouwd is. Naast Jef en Eleonore treden ook andere personages onder hun eigen naam op, waaronder personen die zich over dr. 'Rixen', die dit ook zelf kan nalezen, ongunstig uitlaten. De man komt er, in vergelijking met de razende en permanent beschonken schrijver, overigens zeer waardig uit
Ik vergeef het u, kunstenaars zijn altijd een beetje impulsief (p.154)
en ook de gevoelens van Jef zelf zijn vreemd ambigu
Kapot van medelijden sta ik hem aan te kijken. Moet me uit alle macht bedwingen om mijn wang niet tegen de zijne aan te drukken, zijn haar te strelen, te smeken alles te vergeten, voortaan vrienden te zijn.
Met een ruk keer ik me om en ren door de nevel naar de wagen. Waarvan ik wezenloos het portier open. De contactsleutel in het slot steek. Met mijn hoofd op het stuur ga liggen. (p.157)
Wat dat betreft moest ik denken aan Gangreen 4, waar Jef de auteur toch voldoende afstand neemt van zijn rancunes om de tegenpartij niet helemaal als eendimensionale karikatuur af te beelden.
Over de medische kant van de zaak kan de lezer van nu (die de feiten dan nog via 1 van de partijen verneemt) evenmin oordelen als de schrijver van toen. Voor eenzelfde situatie geplaatst zullen verschillende dokters allicht verschillend oordelen, en er is de universele
wat-heeft-die-hier-aangericht-mentaliteit onder beroepsgenoten, de ene loodgieter over de andere, evengoed als de ene dokter over de andere mochten de laatsten zich even onomwonden uitspreken als de loodgieters. Jef haalt dan maar de ultieme dooddoener uit de kast: het is een maffia die elkaar de hand boven het hoofd houdt.
T.a.v. Jef-zaliger, die zich zo druk maakte over de medische deontologie: is het goed te keuren dat men een schrijver toelaat een abortus bij te wonen (Amsterdam), en een baarmoederextractie (Gent)? Voor een medische student hoort dat bij de opleiding, maar voor een schrijver? Heeft de patiënte in beide gevallen haar voorafgaandelijke toestemming verleend? Zoniet, gaan die dokters wel vrijuit?
Over naar het louter literaire. Ik vond de compositie verwarrend, en kon de chronologie niet goed volgen. Tot mijn verbazing werd ik op twee plaatsen geconfronteerd met
de zulle, een dialectwoord voor
drempel, zonder enige toegevoegde
couleur locale. Wat nu een
rotonde heet noemde Jef in 1976 een
rondpoint, en van de vergelijking
onhoorbaar giechelend als een kropdrager uit een afgelegen Zwitsers dal (p.182) begreep ik niets. (Die mysterieuze 'kropdrager' komt al voor in
Ik ben maar een neger.) Maar alles bij elkaar toch een beklijvend boek. Ik blijf erbij: Geeraerts is een groot schrijver.
* * *