Het boek, verschenen in 2010, verhaalt acht maanden uit de jeugd van de auteur: van eind augustus 1944 in Kwatrecht (Oost-Vlaanderen) tot eind april 1945 in Ballenstedt (tussen Kassel en Berlijn). Als het relaas eindigt is Becarren twaalf jaar. Hij heeft dan een hele Odyssee achter de rug met de Rijksschool Vlaanderen, een van de nationaalsocialistische elitescholen die in het Derde Rijk voor de toekomstige leidersklasse gingen zorgen. Het relaas is goed geschreven en inhoudelijk zeer meeslepend. Het hallucinante hoofdstuk Kerstmis in Berlijn deed mij meer dan eens aan Nord van Céline denken, dat zich in dezelfde streek, dezelfde tijd en dezelfde omstandigheden afspeelt. De bende kinderen die (in Nord) de Rittmeister in de pan hakt begreep ik nu zelfs beter, want Becarren geeft uitleg bij de agressieve benden weeskinderen die zichzelf georganiseerd hadden uit pure overlevingsdrang. Veel andere elementen zijn zo levensecht dat men moeilijk kan betwijfelen dat ze op eigen waarneming berusten. Zo is er de uitgeputte helper in het gebombardeerde Berlijn die zijn sigaret aansteekt aan een brandende voordeur, of de leerlingen die een half uur krijgen om de school voor de oprukkende Russen te ontvluchten, maar die in die tijd nog hun bed op de millimeter gereglementeerd moeten opmaken. Of de officier die met zijn secretaresse in de auto stapt waaruit dan een gil opklinkt als zij zich aan zijn eretekens prikt. Of de gestrenge SS-leider van de school met de leuze Meer zijn dan schijnen, die betrapt wordt terwijl hij zijn uniform aan het begraven is, alvorens met zijn vrouw voorgoed van het toneel te verdwijnen. Net als bij Céline zijn veel van de deelverhalen onaf, en weet de lezer (net zo min als de auteurs, allicht) hoe ze aflopen.
Een van de meest intrigerende feiten die we vernemen is wel het volgende: de nationaalsocialistische eliteschool in Ballenstedt, met rassenindoctrinatie prominent op het programma, had een joodse leraar, dr. Jacobi. In voetnoot 439 licht Becarren nog toe:
Leraar Latijn, was steeds in burger gekleed. Hij was een Jood en woonde in de stad Ballenstedt, beneden de berg. Hij werd nooit vervolgd.Het feit is zo ongeloofwaardig dat externe bevestiging (die ik helaas niet heb kunnen vinden) welkom zou zijn.
Men vraagt zich onwillekeurig af hoe een twaalfjarige al die herinneringen heeft kunnen opslaan. Ze zijn traumatiserend geweest, zeker, hij hield vanaf het begin een dagboek bij, en van het verblijf in Berlijn heeft hij een zeer uitgebreid opstel gemaakt bij wijze van taaloefening. Niettemin, de beschrijvingen zijn soms zo gedetailleerd en literair dat men ze allicht moet beschouwen als uitgewerkte parafrases van beknopt neergeschreven of volledig herbeleefde herinneringen. Zo lezen we op blz. 251
Het was die nacht [14 april 1945] volle maan aan een bijna wolkenloze hemel. In het doodstille bos hoorde ik het 'oei,oei' van een nachtuil en het oorlogstumult op de achtergrondmaar in feite was het pas op 27 april (het boek gaat niet zo ver) volle maan. Ook kan ik mij niet voorstellen dat eetwaar opgeborgen wordt in een pas geledigde benzinetank, behalve als men voedsel met benzinesmaak voor lief neemt. Omgekeerd bekeken: het boek heeft onmiskenbaar ook literaire verdiensten. De taal is verzorgd, maar lichtjes gekleurd: 'baan' i.p.v. 'weg', dooreenhaspelen van 'gij', 'u' en 'jij' (een vlaamse taalverwarring die hier ook de Duitsers met Sie en du in de mond gelegd wordt), waartegenover woorden als 'misère' (miserie) en 'jam' (confituur) —allicht ingrepen van een revisor—vreemd afsteken. Erger vind ik, dat het boek abrupt stopt en de lezer, die eventueel op de inleiding en op het achterplat afgegaan zou zijn, lichtjes bekocht achterlaat. In het eerste lezen we
In één jaar tijd onderging ik de ineenstorting van het nationaalsocialisme. [O.K.] Verder overleefde ik de komst van de Amerikanen, de harde Sovjetbezetting en een ontsnapping door de mazen van het pas opgericht ijzeren gordijn. [Kan zijn. Misschien in een volgend boek?]En op het achterplat luidt het
Na het einde van de oorlog wordt het naziregime opgevolgd door het harde communisme. Pas na een half jaar slaagt Guido Becarren erin om door de mazen van het IJzeren Gordijn te ontsnappen en terug te keren naar zijn geboorteland en familie.Dat zou ik nu graag gelezen hebben! Ik vroeg mij immers herhaaldelijk af of Guido ooit nog thuis zou geraken en hoe het hem daar zou vergaan. Ook naar de afloop van zijn ietwat troebele relatie met Mevrouw Nackaerts ('tante Nek', verpleegster en keukenhulp in de school) keek ik al uit. Helaas!
Het boek is verlucht met foto's uit externe bronnen. Daaronder ook op blz. 245 een gewezen politieke gevangene die nadrukkelijk de verbrandingsoven van het crematorium aanwijst. Het naziregime was voorwaar misdadig genoeg, zonder dat men moet suggereren dat het crematorium tot zijn misdadig instrumentarium behoorde. Op dezelfde manier ziet men in goedbedoelende boeken ook onschuldige snijtafels en tandartsstoelen misbruikt worden om er allerlei lugubers van Dr. Mengele mee te suggereren.
Al met al een aanrader, die ik inhoudelijk vergelijk met de oorlogsepisode in Allesbehalve een held van Rudolf Lorenzen en met Nord van Céline. Met één verschil evenwel: het eerste is manifest literatuur, het tweede zelfs topliteratuur.
*