Naast voetbalnationalisme—de 'onzen' die, opgezweept door gebrul en vendelgezwaai, het veld van eer opstormen om de vijanden van Jupilerië te verpletteren—bestaat er ook dorpsnationalisme. De hoofdstad van het oude graafschap Vlaanderen mag er zich in verheugen. De aanhangers van deze doctrine deinzen er niet voor terug, Gent te omschrijven als de mooiste stad van het land, de aarde of het heelal; blijkbaar kunnen zij zich Parijs of Venetië niet voorstellen, laat staan dat zij er geweest zouden zijn. En als het stadslied 'Klokke Roeland' ingezet wordt, rijzen zij op met het sérieux dat zij voorbehouden voor het staatsnationalisme en verguizen in het volksnationalisme. En zeggen dat het twee Westvlamingen zijn die de Gentenaars hun lijflied geschonken hebben! De tekst is van Albrecht Rodenbach (Roeselare 1856 - Roeselare 1880), de muziek van Johan De Stoop (Brugge 1824 - Roeselare 1898)—tenminste als we de aanhef overslaan, die het Stille Nacht van Franz Gruber is.
Hoe komen deze Westvlaamse keelklanken eigenlijk op Gentschen bodem terecht? In april 1877 werd in Gent de eerste Studentenlanddag gehouden, met Rodenbach als spilfiguur. De toasts aan het eind van de maaltijd werden onderbroken door de stadsbeiaard, en dit profetische gebeuren liet natuurlijk niet na grote indruk te maken op de aanwezigen. (Lees de anecdote hier in de biografie van Rodenbach.) Rodenbach moet Klokke Roeland zeer kort daarna geschreven hebben, want enkele maanden later droeg hij het gedicht al voor (meer info hier, blz. 4). Men zou het in Eerste gedichten uit 1878 verwachten, maar daarin vindt men het niet. Het is wachten op Al de gedichten van Albrecht Rodenbach (1888). Daarin vinden we het in de volgende gedaante. (Hier het origineel.)
Het ongewone rijm rijst/grijsd heeft velen voor raadselen gesteld en tot onjuiste verklaringen verleid. De toedracht is nochtans eenvoudig voor wie de taal van de dichter spreekt: grijs is in het westvlaams grijsde (hgriezde) of grijst (hgriest). Dat is vandaag nog evenzeer het geval als in de tijd van Rodenbach. Hier, bijvoorbeeld, staat een Westvlaams volksverhaal opgetekend waarin een grote grijsde beeste een rol speelt. En niemand minder dan die andere grote Westvlaamse taalparticularist, Guido Gezelle, schreef onder het pseudoniem Spoker en in quasi-middelnederlands
Voor wie aan dit alles nog niet genoeg zou hebben: in twee edities van de gedichten (1909 door Leo Van Puyvelde, hier, en 1930 door Ferdinand Rodenbach, hier) is grijsd voorzien van de verklarende voetnoot:
Verschillende toondichters verhieven Klokke Roeland (al dan niet die van Rodenbach) tot lied. In Rodenbach's Liederen (1888) treffen we Johan De Stoop aan met Rodenbachs Vlaamse Zonen, maar niet met diens Roeland. De Klokke Roeland in die bundel (O heldentolk! enz.) is van de hand van Jan Blockx, die het gedicht datzelfde jaar 'in cantate geschikt' had. De oudste druk van De Stoops Klokke Roeland die ons bekend is, is de bundel Kun je nog zingen, zing dan mee (hier in te kijken), uit 1911. Het lied wordt er gevolgd door Lied der Klokke Roelandt van Coopman en Blaes, en in een voetnoot (originele blz. 292) voegen de uitgevers erbij Volgens Prof. Paul Fredericq te Gent (blijkbaar hun informant voor de Vlaamse liederen) is dit lied veel meer populair in Vlaanderen dan het vorige. In een eeuw tijd is de volksgunst helemaal omgeslagen ten gunste van de Westvlaamse import, en zo komt het de Gentenaar vandaag met een krop in de keel (en menig machthebber allicht al knarsetandend)
Hoe komen deze Westvlaamse keelklanken eigenlijk op Gentschen bodem terecht? In april 1877 werd in Gent de eerste Studentenlanddag gehouden, met Rodenbach als spilfiguur. De toasts aan het eind van de maaltijd werden onderbroken door de stadsbeiaard, en dit profetische gebeuren liet natuurlijk niet na grote indruk te maken op de aanwezigen. (Lees de anecdote hier in de biografie van Rodenbach.) Rodenbach moet Klokke Roeland zeer kort daarna geschreven hebben, want enkele maanden later droeg hij het gedicht al voor (meer info hier, blz. 4). Men zou het in Eerste gedichten uit 1878 verwachten, maar daarin vindt men het niet. Het is wachten op Al de gedichten van Albrecht Rodenbach (1888). Daarin vinden we het in de volgende gedaante. (Hier het origineel.)
Klokke Roeland
in cantate geschikt door Jan Blockx
Voorzang.
Boven Gent rijst
eenzaam en grijsd
’t oud Belfort, zinbeeld van ’t verleden.
Somber en grootsch,
steeds stom en doodsch,
Treurt de oude Reus op ’t Gent van heden.
Maar soms hij rilt
en eensklaps gilt
zijn bronzen stemme door de stede.
Toezang.
Trilt in uw graf, trilt, gentse helden,
gij, Jan Hyoens, gij, Artevelden:
"mijn name is Roeland, kleppe brand
en luide storm in Vlaanderland."
Voorzang.
Een bont verschiet
schept ’t bronzen lied
prachtig weêrtooverd mij voor de oogen;
mijn ziele erkent
het oude Gent;
’t volk komt gewapend toegevlogen;
’t land is in nood,
"Vrijheid of dood!"
De gilden komen aangetogen.
Toezang.
’k Zie Jan Hyoens, ’k zie de Artevelden,
en stormend roept Roeland den helden:
"mijn name is Roeland, kleppe brand
en luide storm in Vlaanderland."
Voorzang.
O heldentolk,
O reuzenvolk,
O pracht en macht van vroeger dagen;
O bronzen lied,
’k wete uw bedied,
en ik versta ’t verwijtend klagen.
Doch wees getroost:
zie, ’t oosten bloost en Vlaandrens zonne gaat aan ’t dagen.
Toezang.
Vlaanderen die Leeu! Tril, oude toren,
en paar uw lied met onze koren:
zing: "Ik ben Roeland, kleppe brand,
en luid triomfe in Vlaanderland."
Het ongewone rijm rijst/grijsd heeft velen voor raadselen gesteld en tot onjuiste verklaringen verleid. De toedracht is nochtans eenvoudig voor wie de taal van de dichter spreekt: grijs is in het westvlaams grijsde (hgriezde) of grijst (hgriest). Dat is vandaag nog evenzeer het geval als in de tijd van Rodenbach. Hier, bijvoorbeeld, staat een Westvlaams volksverhaal opgetekend waarin een grote grijsde beeste een rol speelt. En niemand minder dan die andere grote Westvlaamse taalparticularist, Guido Gezelle, schreef onder het pseudoniem Spoker en in quasi-middelnederlands
(Meer info hier, blz. 38.) Ook wetenschappelijke dialectologen (hier, blz. 17-18) noterenmaer die bomen die heef sie ghestrooit
ende ghesmeten ende gebroken
ende in dat grijsde cleet ghedocken
verschillende vormen van het adjectief grijs, nl. grijs, grijsde en grijsten voegen daar de volgende interessante informatie aan toe, die grijs-t verbindt met het Vlaamse ros-t en het Brabantse blauw-t.
(Noteer de datering van het fenomeen in de 16de eeuw. Oude attestaties ontbreken inderdaad volledig.)Het begrip ‘roodharig’ levert wel echte woordverschillen op, al zijn het er niet veel. In het overgrote deel van de Vlaamse dialecten spreekt men van rost, bv. Hij heeft rost haar. Het West-Vlaams kent ook de verbogen vorm roste, bv. Mijn haar komt helemaal roste. Het woord gaat terug op het Oudfranse ros, dat in het moderne Frans roux is geworden. De –t aan het woordeinde is een Vlaamse toevoeging, die van kort na de ontlening van het Franse woord moet dateren, want in de 16de eeuw is naast ros, dat tot het Algemeen Nederlands is doorgedrongen, ook al de variant rost opgetekend. In het woordenboek van Kiliaan, dat uit het einde van de 16de eeuw stamt, staat uitdrukkelijk vermeld dat de vorm met –t typisch Vlaams is. Waar die toevoeging vandaan komt, is onduidelijk, alleen kunnen we constateren dat nog andere kleurnamen zo’n onoorspronkelijke eind –t hebben, zoals het al vermelde grijst (in het West- Vlaams, uitspraak griest) en verder ook blauwt (in de Brabantse dialecten, uitspraak blaat).
Voor wie aan dit alles nog niet genoeg zou hebben: in twee edities van de gedichten (1909 door Leo Van Puyvelde, hier, en 1930 door Ferdinand Rodenbach, hier) is grijsd voorzien van de verklarende voetnoot:
grijsd is de westvlaamse vorm van grijs.
Q.E.D.
Verschillende toondichters verhieven Klokke Roeland (al dan niet die van Rodenbach) tot lied. In Rodenbach's Liederen (1888) treffen we Johan De Stoop aan met Rodenbachs Vlaamse Zonen, maar niet met diens Roeland. De Klokke Roeland in die bundel (O heldentolk! enz.) is van de hand van Jan Blockx, die het gedicht datzelfde jaar 'in cantate geschikt' had. De oudste druk van De Stoops Klokke Roeland die ons bekend is, is de bundel Kun je nog zingen, zing dan mee (hier in te kijken), uit 1911. Het lied wordt er gevolgd door Lied der Klokke Roelandt van Coopman en Blaes, en in een voetnoot (originele blz. 292) voegen de uitgevers erbij Volgens Prof. Paul Fredericq te Gent (blijkbaar hun informant voor de Vlaamse liederen) is dit lied veel meer populair in Vlaanderen dan het vorige. In een eeuw tijd is de volksgunst helemaal omgeslagen ten gunste van de Westvlaamse import, en zo komt het de Gentenaar vandaag met een krop in de keel (en menig machthebber allicht al knarsetandend)
treurt (...) op 't Gent van heden.Men zou voor minder!