(De jonge dichter Louis Seynaeve ontmoet een vakgenoot. Door de slechte stijl van Hugo Claus—zeer overroepen als schrijver— is overigens niet duidelijk wie wie is.)
(Het verdriet van België, De Bezige Bij, Amsterdam 1985, blz. 772-773.)
'Wat gaat ge doen met het geld?' vroeg hij.
'Welk geld?'
'Dat Mercurius u betaalt voor 't afdrukken van uw roman.'
'Het is een novelle.'
'Kaas van Elsschot is korter. En gij krijgt tachtig frank per pagina.'
Hij at de schaal leeg. Cake, amandelkoekjes, kletskoppen, nogabrokjes, pralines. Toen de klontjes suiker bij de koperen koffiekan.
'Het is onrechtvaardig.'
'Wat?'
'Van mij gaan ze nooit iets afdrukken in Mercurius. En ik ben een jaar ouder als gij ('kben e jor oeder as gie').'
'Waarom zouden ze van u niets afdrukken?'
'Omdat ik een dichter van onze tijd ben.'
Ik klapte in mijn handen. Het Parmentier-museum doofde zijn licht en klank.
'Broeders! Ek ê d'jère U te presenteeeern nen digtre van oenzen tied!'
Hij schrok niet, bloosde niet, kakte niet in zijn broek als iemand die ik ken. Hij wendde zich aan alle kanten en boog. Hij haalde een zeer kortgeleden gevouwen folioblad te voorschijn en las met onverminderd Kortrijks accent, ik schrijf het nu over:
'Geprezen zij de wurger van de nachtegaal, geprezen zijn alle vrouwelijke zoogdieren, de holtedieren en de zijrivieren,Hij knikte voor het mager applaus. Hij overhandigde mij het blad. 'Verlies het niet.'
de neten en Zwevegem.
Geprezen zijn de onmisbare behoeften en de getijen
en de met gas gevulde vliezen en de amberen vliegen.
Geprezen zijn de van slijk gespeenden
en zij die de dingen niet kennen zoals zij zijn
maar zoals zij verschijnen.
Geprezen zijn de plant en Tarzan die hangt aan de plant.
Geprezen zij mij.'
De Vlaamse Koppen ratelden zachtjes tot er één riep:
'Geprezen zijn de meidoorn en de neushoorn.'
Claessens, zijn oom, zei, zonder zijn neef aan te kijken:
'Mijnheer Seynaeve, als ge op een bepaald ogenblik naar huis wilt, dan sta ik meteen tot uw beschikking.'
'Ge gaat niet veel mankeren,' zei de neef. 'Direct gaan ze naar de familiekapel en dan naar de parochiezaal voor de verkiezing van de "Tineke van Heule" van dit jaar.'
'Ge moet mij maar een teken doen als ge...,' zei de oom en ik zei: 'Ventje, gij kunt mijn zak opblazen.'
De neef liep met mij mee naar het rustiek station.
'Het was een schoon gedicht. Bravo.'
'Ik maak er zo drie per dag,' zei hij.
'Dat is rap!'
'Het is mijn techniek. Ik zet alle omschrijvingen van een kruiswoordraadsel een beetje achter mekaar, schots en scheef.'
(Het verdriet van België, De Bezige Bij, Amsterdam 1985, blz. 772-773.)