Pages

25 April 2013

Sartre and the two sides of Nothingness

American Scientist, vol. 89, No. 5, September-October 2001, p. 459, review of The Book of Nothing: Vacuums, Voids, and the Latest Ideas about the Origins of the Universe by John D. Barrow. Pantheon Books (originally published in Great Britain by Jonathan Cape, a division of Random House UK, in 2000):

On this side of the boundary—that is, the scientific side—thrive frontier fields concerned with real issues, such as the nature of the physical vacuum, and concrete measurable effects, such as its gravitational influence on the expansion of the universe. In one respect, the physics in such a situation is relatively straightforward, even mundane: We perform experiments and explore the math, and hope that someday the "mystery" about it will disappear when somebody comes up with a set of rigorous formal rules to make the experiments intelligible. 

Backstage, on the Mysterious side of the boundary, we find those thinkers who lose interest in anything as soon as it is possible to say something simple, concrete or meaningful about it. Barrow includes for amusement a couple of brief extracts from Jean-Paul Sartre's Being and Nothingness:

The Being by which Nothingness arrives in the world must nihilate Nothingness in its Being, and even so it still runs the risk of establishing Nothingness as a transcendent in the very heart of immanence unless it nihilates Nothingness in connection with its own being.

It seems incredible that books full of language like this are still taken seriously (indeed, they are treated as exceptionally deep scholarship!).

End of quotation from American Scientist.



P.S. Sartre's philosophical work appeared in 1943. In due time, it turned out that the copies were defective, one section being upside down. Rumour has it that not a single copy was returned, proving that nobody had made it that far. [Exact reference would be appreciated.]



19 April 2013

Simon Vestdijk, 'Rumeiland'

'Rumeiland' van Simon Vestdijk gaat over een jonge Engelsman die in 1737 naar Jamaica vertrekt om diefstallen op de familieplantage te onderzoeken. Uit jeugdsentiment wil hij er ook Anne Bonney terugvinden, een vrouwelijke piraat uit de entourage van John Rackham. (Ja, beste lezers van 7 tot 77, beide zijn historische personages.) Die vrouw, in volle piratenactie, had hij als kleine jongen nl. ontmoet. 

Anne Bonn(e)y

Hoe het afloopt kunt u zelf nalezen. Het boek verscheen in 1940 en is in het Duits (Die Fahrt nach Jamaica, 1943) en het Engels (Rum Island, 1963) vertaald. Dat het niet vaker onder de Grote Nederlandse Literatuur vernoemd wordt kan volgens mij maar één oorzaak hebben: er is niets 'Nederlands' aan. Ik denk dat de Engelse versie haast beter moet zijn dan de Nederlandse, en dat zij leest als een zeer goede Daniel Defoe.  Het boek is in zakelijke stijl, heel precies en met een ongelooflijke inlevingskracht geschreven. Het is ook zeer gedocumenteerd; bijna niet te geloven dat Vestdijk (ik heb het opgezocht) nooit op Jamaica geweest is!

Veel aanleiding tot kritiek op het boek is er niet, maar het geslacht van 'deur' en 'hand' blijkt zelfs voor Simon te moeilijk. Anderzijds: hij schrijft nog zeer correct 'de vrouwen en haar slavinnen', met 'haar' dus als vrouwelijk meervoud van het bezittelijk voornaamwoord. (Bomans doet dat systematisch, en Mulisch af en toe.)

 Met enige moeite kan men ook een feitelijke onjuistheid bovengespitten. (De bladzijden verwijzen naar de tweede druk, Nijgh & Van Ditmar, 1953.) Tijdens de romantische reünie van Richard met Lady Jane staat de maan, 'midden in de nacht', in haar derde kwartier (286). Richard is drie dagen later in Kingston, en zijn schip vaart nog eens vier dagen later af (293), en dat is op 26 januari 1738 (295). De bewuste nacht is dus die, van 18 op 19 januari 1738. Hier is de maankalender voor die maand, met dank aan Sky View Café. 



We moeten kijken naar 28 januari, tien dagen verder, want Engeland had de Gregoriaanse kalender nog niet ingevoerd. De maan stond dus in haar eerste kwartier, en bovendien was ze om zes uur 's avonds al onder. Men zou kunnen inbrengen dat, formeel gezien, Richard Beckford dit geschreven heeft, en dat zijn verliefde herinnering allicht niet zeer betrouwbaar is. Maar Richard registreert wel de negeromschrijving 'maan weer opgegeten', en dat wijst toch ondubbelzinnig op een verdwijnende fase, niet op de wassende toestand. Nu, Vestdijk is met zijn astronomische lapsus in select  gezelschap: Mulisch, Joyce en Tolkien.



06 April 2013

Multatuli redt levens in Gent

W.F. Hermans, De raadselachtige Multatuli (Boelen uitgevers, Amsterdam 1976), blz. 129-130.
 
Zijn roem was ook in Vlaanderen doorgedrongen. Met Julius de Geyter raakte hij bevriend. In maart 1867 hield hij niet minder dan drie voordrachten te Antwerpen. De Vlamingen onthaalden hem zoals hem dat nog nooit was overkomen. Niet alleen dat zij per traditie geestdrifiger zijn dan hun noordelijke taalgenoten, ook waren zij, toen meer dan nu, verdrukten en zij herkenden in Multatuli een man die aan de kant van de verdrukten stond. (...) 


In augustus nam hij toch nog deel aan het Taalcongres te Gent, de reis daar naar toe betaalde hij met geld waar hij eerst om had moeten vragen. Maar hij werd ontvangen 'als een koning'. Op de avond van de 19de augustus sprak hij voor het Van Crombrugghe-genootschap 'over het recht om een gevoelen af te keuren.' 

Juist was hij hiermee klaar, toen enkele Nederlanders, o.a. de professoren Matthijs de Vries en G.W. Vreede enigszins aangeschoten de zaal binnenkwamen: ze hadden rijkelijk gedineerd bij de gouverneur van Oost-Vlaanderen. Uit de geestdrift van het publiek maakte Vreede op dat de wildeman van lebak alweer Holland en de Hollanders op Java had bezwadderd. Hij liep naar het front van de zaal en verklaarde: 'Ik ben een eerlijk Hollander en ik wil hier niet zwijgen; ik wil het voor de eer van mijn vaderland opnemen.' De Vlamingen begrepen niets van deze uitbarsting en maakten aanstalten hem te lynchen. Het kabaal was ongehoord, vrouwen vielen in zwijm. Dankzij enkele waardige woorden, door Multatuli gsproken, ging de woede van de Vlaamse Leeuw over en bleef de professor in leven. (...) 

Hij maakte vele blijvende vrienden, debatteerde tot diep in de nacht, rookte ongetelde sigaren, dronk onvoorstelbare hoeveelheden thee, maar, als gebruikelijk, was de slotsom toch weer teleurstelling. In oktober berichtte Max Rooses hem dat er van een dagblad toch voorlopig niets kon komen. En ach, eigenlijk liep hij niet zo warm voor de Vlaamse Zaak. Als de Vlamingen onderdrukt werden door de Franstalige Belgen, moesten ze zich maar weer bij Nederland aansluiten, vond hij.


03 April 2013

Carmina Burana, lied 118

Carmina Burana, 'Liederen uit (Benedikt)beuren', is een verzameling van zo'n 250 liederen van rond het jaar 1200, in het Latijn, gemengd Latijn/Duits en gemengd Latijn/Frans. Hier en daar staan er primitieve aanwijzingen voor een melodie bij, maar Carl Orff zette in 1937 een selectie op muziek naar eigen inzicht.

Kritische editie, met Duitse vertaling, uit 1979.

Lied 118 bestaat uit zeven strofen, waarvan Orff er drie selecteerde voor een baritonlied. De tekst is gemengd Latijn/Frans, maar is zeer corrupt overgeleverd; sommige van de  'franse' verzen zijn zonder ingrepen gewoon onbegrijpelijk. Hieronder volgt de tekst (Latijn in het wit, Frans in het rood), met een woordelijke toelichting (niet bedoeld als'vertaling') in het grijs.


Wij volgen grotendeels de vakkundige reconstructie van Fritz Peter Knapp (integraal hier) uit 1998, met de volgende uitzonderingen.

  1. onze volgorde van de strofen is die van de DTV-editie uit 1979. Het dramatisch einde lassez m'aler! is overigens veel sterker dan het sentimentele per un baser.   
  2. voor 'drud' vinden wij de hier gegeven verklaring als middelhoogduits trût (hedendaags Duits 'traut', geliefd) overtuigender dan als oudfrans dru(d) zoals Knapp blz. 290. De Franse betekenis (zie daarvoor hier) klopt helemaal niet, de Duitse wel. Het is best aanneemlijk dat onze Franstalige student, in zijn meertalige omgeving, een Duits 'slang'woord als 'drud' geïntegreerd heeft in zijn woordenschat. 
  3. voor 'a dis' schrijft Knapp (blz. 287) dat men 'a toz dis' (à tous jours) zou verwachten. Het is eigenlijk eenvoudiger, te veronderstellen dat 'dis' een vervorming of variant van 'dieu' is, waarin de eind-'s' van het oorspronkelijke woord 'deus' nog te horen is. In de Chronique métrique de Godefroy de Paris (hier online consulteerbaar) vindt men 'Dieu' afgewisseld met 'Diex', 'Dex' en 'Dé', waarbij 'x' blijkbaar de oude uitgang 'us' vervangt. Van 'adieu' naar 'adis' is niet verder dan naar 'adé'!