Pages

31 May 2012

De Belgische mensenrassen

Tot de rondgetoeterde dogma's van onze tijd behoort, dat er geen 'rassen' bestaan. Als dat waar is, dan moet de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens dringend verboden worden, want zij verwijst diverse keren naar het ras van de mensen. Het is natuurlijk niet waar. Kinderachtige 'argumenten' als 'alle mensen hebben x% genen gemeenschappelijk met elkaar' (en y% met chimpansees en z% met regenwormen) zijn ook van toepassing op paarden en honden, en toch twijfelt niemand er blijkbaar aan dat er paardenrassen en hondenrassen bestaan. Iedereen ziet immers het verschil tussen een poedel en een bulldog, of tussen een arabische volbloed en een Brabants trekpaard? Toch hebben die dieren x% genen gemeenschappelijk met elkaar (en y% met iets anders en z% met nog iets anders). Waarom zouden wij pygmeeën en eskimo's dan niet tot verschillende 'mensenrassen' mogen rekenen?

In het beste geval bedoelen de zeloten van de politieke correctheid met hun dogma dat het begrip 'ras' niet of niet scherp gedefinieerd kan worden. Een waarheid als een koe (zie koeienrassen), maar dat is geen reden om het begrip taboe te verklaren. Men kan ook niet definiëren wat 'klassieke' muziek is (alle muziekgenres hebben x% van de noten gemeenschappelijk, y% van de ritmes enzovoort), en toch hebben 'klassiek', 'pop' en 'jazz' eigen radioprogramma's, en hoort iedereen het onderscheid tussen Arabische, Chinese en westerse muziek. Komaan zeg, als er 'klassieke muziek' bestaat, dan bestaan er ook 'mensenrassen'.

Tot WO2 was rassenleer overigens een respectabel en internationaal beoefend wetenschappelijk vakgebied. Het toeval wil dat in 1939, nog net in tempore non suspecto, een van de meest gezaghebbende boeken over het onderwerp verscheen: The Races of Europe (integraal hier) van Carleton Coon, een antropoloog van de Amerikaanse topuniversiteit Harvard. Met klamme handen, en de overgordijnen goed dichtgetrokken, slaan wij het werk open om op te zoeken wat er in staat over de mensenrassen op Belgische bodem.

Op bladzijde 3 is het al prijs. Op de overzichtskaart van de rassen


loopt er een horizontale scheidingslijn dwars door België! Als we van dichterbij gaan kijken zien we dit:


Het Noorden valt onder Nordic (N), het zuiden gedeeltelijk onder Borreby (horizontaal gestreept) en gedeeltelijk onder Alpine (diagonaal gestreept). 'Borreby' blijkt een kortschedelig mensentype te zijn dat ongewijzigd overleeft sedert het Paleolithicum (Coon blz. 668.) Volgens die Europese overzichtskaart zijn, simpel gesteld, Vlamingen Nederlanders, en Walen Duitsers. Die  verrassende conclusie staat gelukkig wat gedetailleerder verwoord op blz. 529:
De conclusie van deze studie is niet dat, zoals vaak beweerd is, de Vlamingen Noords zijn en de Walen Alpien. In werkelijkheid zijn de Vlamingen grotendeels Noords, met het Noordse bloed geërfd van hun taalkundige voorvaderen, de Franken. Het Noords subtype van de Franken is dat van de Keltische IJzertijd. Zij hebben, vooral in westelijk Vlaanderen, een bepaald aandeel Borreby-bloed geabsorbeerd, door gemengde huwelijken met de vroegere bewoners van de Vlaamse laagvlakte, die daar in kleine aantallen leefden voor die vlakte ingedijkt en drooggelegd was. De Walen zijn de afstammelingen van de groothoofdige hooglandbevolking uit het Neolithicum, die van gemengd Alpiene-Borreby afstamming was. Daar is een Noords element bijgekomen, en de huidige opgemeten verschillen tussen Vlamingen en Walen zijn wel systematisch, maar niet groot. Alleen de bewoners van de provincie Luxemburg kunnen in de strikte zin Alpien genoemd worden, en zij zijn klaarblijkelijk verwant met Lotharingen en Bourgondië.

Veel van zijn statistisch materiaal heeft Coon ontleend aan de systematische opmetingen verricht door Leon Vanderkindere en Emile Houzé, allebei hoogleraar aan de U.L.B. (Université Libre de Bruxelles), waar Vanderkindere ook rector geweest is. De eerste is vooral bekend voor zijn Enquête anthropologique sur la couleur des yeux et des cheveux en Belgique (Bulletin de la Société belge de géographie, 1879, 409-449, integraal hier), de tweede voor Les indices céphaliques des Flamands et des Wallons (Gustave Mayolez, Bruxelles, 1882, integraal hier). Volgens de wetenschappelijke normen van die tijd deden zij opmetingen aan schoolkinderen, rekruten, gevangenen enzovoort, een tijd overigens toen er in België alleen maar van Vlamingen en Walen sprake was. (Vandaag de dag maakt de grote populatie 'nieuwe Belgen' alle 'Belgische' statistieken zinloos. U weet wel, 'de Belg wordt antisemitischer' en 'de Belg krijgt vroeger kinderen'.) De cijfers van toen tonen onmiskenbaar de horizontale scheidingslijn die Coon in zijn kaart weergeeft. Bij Vanderkindere vindt men bijvoorbeeld deze kaart met de frequentie van het 'blonde' type bij schoolkinderen. (De taalgrens heeft Vanderkindere zelf aangebracht.)






Dat er geen 'Belgen' bestaan (lees er hier alles over) blijkt dus niet alleen politiek en cultureel waar te zijn maar ook een anthropologische kant te hebben. In Rasechte Wetenschap? Het rasbegrip tussen wetenschap en politiek vóór de Tweede Wereldoorlog (Marnix Beyen en Geert Vanpaemel (red.), Acco Leuven / Amersfoort 1998) worden o.m. Vanderkindere en Houzé kritisch tegen het licht gehouden door een select gezelschap historici, filosofen, filologen en theologen, allemaal politiek correcte zeloten zonder enige deskundigheid terzake. Om te zien wat de wetenschap vandaag te bieden heeft moeten we klaarblijkelijk elders zijn. In



vinden we (blz. 176)
Gebruik makend van deze populatiegenetische data kon de de vraag worden beantwoord of de Vlamingen rechtstreekse afstammelingen zijn van Germaanse immigranten uit de vierde eeuw of daarentegen cultureel doch niet genetisch gegermaniseerde Kelten die veel langer verbleven in dat deel van Europa. Over dat onderwerp zijn historische bronnen immers schaars. We berekenden genetische afstanden t.o.v. naburige populaties (Nederlanders, Duitsers, Fransen en Engelsen) en hiermee construeerden we een fylogenetische boom, die wijst in de richting van de eerste hypothese.

Het is dus wáár, dat de Vlamingen van de Franken afstammen. De gemeten genetische afstanden zijn deze (blz. 146)


De genetische afstand tussen Vlamingen en Fransen is groot, die tussen Vlamingen en Nederlanders is klein. Dit is op zijn minst eigenaardig te noemen, want qua uiterlijk lijken Vlamingen op Fransen, en niet op Nederlanders.  Eén verdwaalde Fransman in een groep Vlamingen zal men er niet zo gemakkelijk uithalen, maar één verdwaalde Nederlander (ook al zou hij zijn mond houden) wel. Om te beginnen, hij steekt er waarschijnlijk een heel eind bovenuit. Het is ook Bomans opgevallen dat de Vlamingen allemaal kleiner zijn dan de Nederlanders. Het scheelt wel vijftien centimeter, en dat is veel. De vrouwen zijn er, zoals bij ons, weer kleiner dan de mannen en op die manier blijft er niet veel meer van over. (Een Hollander ontdekt Vlaanderen, inleiding tot het gesprek met Lieve Biezemans.)

Men moet al aan handen en voeten gebonden zijn (politicus, journalist, apparatsjik) om voorbij te gaan aan de eenvoudige vaststelling dat Vlaanderen en Wallonië statistisch gesproken twee verschillende landen zijn. Onder Albert II kan er zelfs geen regering meer gevormd worden die aan beide kanten van de taalgrens een meerderheid heeft! Voor wie het mocht vergeten zijn: Rupo regeert gewoon zónder meerderheid aan Vlaamse kant. Vlaanderen hoort bij de noordelijke landen die willen besparen, Wallonië bij de zuidelijke landen die willen spenderen wat zij niet hebben. Dankzij Rupo zullen de Vlamingen ongevraagd en tegen hun uitdrukkelijke wil belanden aan de foute kant van de nieuwe Europese barrière. Maar om het luchtig te houden: wist u dat er ook op het gebied van de mode twee Belgiës zijn? Lees er hier alles over.






30 May 2012

Une page de Céline (D'un château l'autre)

Céline a ramené de son exil au Danemark une femelle berger allemand, Bessy.

Extrait de D'un château l'autre (Editions Gallimard, 1957. Collection Folio no 776, pp. 176-178)


Mort de Bessy

elle est morte ici à Meudon, Bessy, elle est enterrée là, tout contre, dans le jardin, je vois le tertre... elle a bien souffert pour mourir... je crois, d'un cancer... elle a voulu mourir que là, dehors... je lui tenais la tête... je l'ai embrassée jusqu'au bout... c'était vraiment la bête splendide... une joie de la regarder... une joie à vibrer... comme elle était belle!... pas un défaut... pelage, carrure, aplomb... oh! rien n'approche dans les Concours!...
     C'est un fait, je pense toujours à elle, même là dans la fièvre... d'abord je peux me dégager de rien, ni d'un souvenir, ni d'une personne, à plus forte raison d'une chienne... je suis doué fidèle... fidèle, responsable...  responsable de tout!... une vraie maladie... anti-jean-foutre... le monde vous régale!... les animaux sont innocents, même les fugueurs comme Bessy... on les abat dans les meutes...
     Je peux dire que je l'ai bien aimée, avec ses folles escapades, je l'aurais pas donnée pour tout l'or du monde... pas plus que Bébert, pourtant le pire hargneux greffe déchireur, un tigre!... mais bien affectueux, ses moments... et terriblement attaché! j'ai vu à travers l'Allemagne... fidélité de fauve...
    A Meudon, Bessy, je le voyais, regrettait le Danemark... rien à fuguer à Meudon!... pas une biche!... peut-être un lapin?... peut-être!... je l'ai emmenée dans le bois de Saint-Cloud... qu'elle poupole un peu... elle a reniflé... zigzagué... elle est revenue presque tout de suite... deux minutes... rien à pister dans le bois de Saint-Cloud!... elle a continué la promenade avec nous, mais toute triste... c'était la chienne très robuste!... on l'avait eue très malheureuse, là-haut... vraiment la vie très atroce... des froids -25°... et sans niche!... pas pendant des jours... des mois!... des années!... la Baltique prise...
     Tout d'un coup, avec nous, très bien!... on lui passait tout!... elle mangeait comme nous!... elle foutait le camp... elle revenait... jamais un reproche...pour ainsi dire dans nos assiettes elle mangeait... plus le monde nous a fait de misères plus il a fallu qu'on la gâte... elle a été!... mais elle a souffert pour mourir... je voulais pas du tout la piquer... lui faire même un petit peu de morphine... elle aurait eu peur de la seringue... je lui avais jamais fait peur... je l'ai eue, au plus mal, bien quinze jours... oh! elle se plaignait pas, mais je voyais... elle avait plus de force... elle couchait à côté de mon lit... un moment, le matin, elle a voulu aller dehors... je voulais l'allonger sur la paille.... juste après l'aube... elle voulait pas comme je l'allongeais... elle a pas voulu... elle voulait être un autre endroit... du côté le plus froid de la maison et sur les cailloux... elle s'est allongée joliment... elle a commencé à râler... c'était la fin... on me l'avait dit, je le croyais pas... mais c'était vrai, elle était dans le sens du souvenir d'où elle était venue, du Nord, du Danemark, le museau au nord, tourné nord... la chienne bien fidèle d'une façon, fidèle aux bois où elle fuguait, Korsör, là-haut... fidèle aussi à la vie atroce... les bois de Meudon lui disaient rien... elle est morte sur deux... trois petits râles... oh, très discrets... sans du tout se plaindre... ainsi dire... et en position vraiment très belle, comme en plein élan, en fugue... mais sur le côté, abattue, finie... le nez vers ses forêts à fugue, là-haut d'où elle venait, où elle avait souffert... Dieu sait!


Une page de Céline (Rigodon)

Berlin Anhalt. Un train entre enfin en gare. Un wagon spécial, avec écusson et fanion, est réservé au Commandement Suprême de la Wehrmacht.

Extrait de Rigodon (Editions Gallimard, 1969. Collection Folio no 481, pp. 87-89)

 Le train du maréchal Von Lubb

Tous les mécontents et leurs mômes et leurs nourissons dans les bras à l'assaut du sleeping Wehrmacht... si ça se bouscule, tout le compartiment!... méli-mélo... plein d'officiers en pyjamas, soldats, nourissons, mémères... si ça s'empoigne!... tout le couloir! les couchettes vite prises!... les pères grimpent avec, tout ça s'engouffre... ils seront bientôt plus tassés que dans notre tortillard Rostock... grand-pères et grand-mères à présent... (...) ils veulent qu'une chose: les couchettes et virer les huiles, sortir les officiers tout nus, balancer leurs uniformes par les portières, et les armes avec!... et les bottes! ce sport!... tout ça vire! vole! loin! et si ça jure!... tout le compartiment! et les menaces!... les officiers comme ils sont, en pyjama, contre toutes ces rombières furieuses, qui cassent encore des carreaux, sont forcés de se lever, de sortir, courir rattraper leus culottes... le grand compartiment du milieu est occupé par un gros chauve à monocle, en robe de chambre... on lui a cassé sa porte... ils se sont engouffrés au moins quinze à s'installer sur les sofas et ses deux lits... d'autres hurlent plein le couloir... ce gros chauve s'oppose mais il ne peut pas... son uniforme vole par la fenêtre... et son manteau et ses bottes... et sa casquette... les mômes s'amusent vite à la mettre... et la déchirent... tous les voyous de la plate-forme... et l'uniforme! la tunique surtout, la croûte de décorations... et le sabre!... qui c'est lui?... un Allemand me le dit... pas un général!... un maréchal!... quel? Von Lubb!... ce nom me dit rien... toujours, il veut aller à Ulm... tout le wagon d'abord, tout ce train veut aller à Ulm... et toute la foule de la gare, pardi! c'est le wagon le pire, le couloir en bouts de verre... (...) le maréchal veut s'en aller, sortir du couloir... oh, balpeau! les femmes s'opposent, il ne passera pas!... en plus elles veulent ses pantoufles!... il résiste! « ach, nein!... nein!... » elles lui sortent de force des pieds... maintenant qu'il aille! nu-pieds!... ses officiers se sont sauvés eux, avec leurs pantoufles... ils voient leur maréchal descendre, ils se précipitent à son secours... le porter!... ils le portent... si tout le train se marre!... le maréchal au pavois... tout le long du train... heil! heil! il se fait traiter!... von Lubb!... von Lubb!... schwein! schwein! le curieux il répond très aimablement schwein!... schwein!... l'ovation des voyageurs cochon!... et par des graves gestes... de tête... et des bras... il doit être sourd... il sont au moins dix à le porter... comme ça, au pavois... et plus loin!... plus loin que le coke... un... deux... trois énormes tenders... pas le petit tortillard « navette »... le vrai costaud dur... cette locomotive, une usine! fusante, pouffante!... de fumée âcre et de jets bouillants... pas à s'approcher mais les officiers porteurs sont au moins vingt à présent... von Lubb au pavois... triomphal... ils lui donnent à agiter le fanion et la plaque de leur wagon... O.K.W... Commandement Suprême Wehrmacht... le mécanicien hurle... leur hurle... je comprends...
—  Ça va! montez!...
Il doit savoir qui ils sont... qu'ils ont été expulsés de leur compartiment...
Alors eux aussi à l'assaut!... du premier tender! le maréchal toujours au pavois! ils s'élancent à travers les jets et les vapeurs... fssstt! et ça y est! ils s'agrippent, ils y sont!... tous dans le coke!... en plein!... ils seront pas si mal!... 

P.S. Plus tard, le train arrêté dans un tunnel, Céline rencontre un officier de ceux sauvés en pyjama, chassés des wagons O.K.W... avec leur maréchal von Lubb... il a remis ses épaulettes, des torsades, épinglées sur son piyama... (p. 97-98) Il s'avère qu'on a perdu le maréchal sous le coke. Tout a été très bouleversé n'est-ce pas, tout!... il était tout en haut du coke... nous avons creusé, tous les officiers et les machinistes... il n'est plus là... (p. 99) S'il agit vraiment, comme l'affirme 


du maréchal Von Epp, celui-ci a quand-même survécu jusqu'en 1946.




29 May 2012

Une page de Céline (Nord)


Octobre 1944. Le vieux Rittmeister Hermann von Leiden, ayant perdu son chien Iago, a décidé d'aller combattre en personne les armées russes qui approchent de son domaine Zornhof. Parmi les spectateurs: Céline, sa femme Lili, son ami Le Vigan (dit La Vigue), le chat Bébert et quelques objecteurs de conscience, 'Bibelforscher', servant dans l'armée allemande sans porter d'armes.  

Extrait de Nord (Editions Gallimard, 1960. Collection Folio no 851, pp. 431-435)

Le Rittmeister s’en va-t-en guerre

Oui, il partait!... un coup, il s’était décidé!... puisqu’il avait plus Iago, il avait repris son cheval de guerre, et il partait au combat!... sus aux Russes!... à la bataille pour Berlin!... qu’il leur ferait mordre à des centaines, toute la boue des plaines avant qu’ils le touchent lui!... le plus drôle sa soeur, là-haut, Marie-Thérèse, tout à fait d’avis!... il était pas à contredire… un mot? soeur ou pas il se connaissait plus… déjà dans sa petite jeunesse quand il piquait des colères ses gouvernantes s’enfuyaient, il voulait leur crever les yeux… à la fin, elles portaient des masques, comme pour l’escrime, qu’il finisse sa soupe… maintenant à quatre-vingt ans, c’était l’armée russe… il se faisait fort d’aller au-devant, de provoquer leur général, et de lui couper les oreilles!... et à tous les autres!... oreilles et têtes!... pas de parade à son moulinet!... zzzt!... il avait affûté son sabre, lui-même, le fil à petits crans! ah les têtes russes!... son rasoir à crans!... imparable!... Marie-Thérèse verrait leurs têtes passer là-haut! au-dessus de nous! par-dessus l’église!... il nous les enverrait de Berlin! ah, l’armée russe!... toutes les têtes!...
« Oui… oui, mon frère! »
Comment il allait traiter les Russes!... les provoquer au corps à corps!... ce qu’ils sont: foireux puants boas d’égouts!... eux leurs généraux et leur tsar!
« Certainement, Hermann!
 Les Russes me connaissent! pas d’hier! la horde Rennenkampf, août 14!... Tannenberg!... »
Eux qui venaient le défier maintenant?... eux!... ah, ils voulaient venir à Zornhof!... ils y viendraient en cercueils!... oui!...
« Certainement, Hermann, mais vous ne serez pas seul!
— Si! si!... je serai seul!... puisque Hindenburg est parti! moi seul contre tous!
— Oh, vous avez raison, mon frère et je vous embrasse!... vous n’avez plus à hésiter!...
— Vous me comprenez ma soeur! Je vous embrasse!... et en selle!... ce soir, des cadavres! encore des cadavres! regardez le cadran!... l’église!... des têtes!... des têtes!... vous verrez passer! Tartares vous l’aurez voulu!... regardez, ma soeur!... cette plaine sera rouge!... toute rouge!... jusqu’à l’Oder!
— Certainement mon frère, je regarderai tout!... »
Elle au moins était bien d’accord, elle le comprenait, elle ne l’avait pas contredit! maintenant : à cheval! au péristyle!... il s’agissait de le mettre en selle… nous descendons tous les trois et la sœur… et les petites Polonaises pieds nus… tout le hameau devait savoir qu’il s’en allait… mais personne s’était dérangé… sauf trois bibel de l’écurie… je vous disais son cheval, pardon! sa jument!... Bleuette! pourquoi ce nom français ?... elle était là devant le péristyle sellée… un bibelforscher la tenait…  il la tenait bien… un homme qui connaissait les chevaux… à la ferme ils ne l’avaient pas trop éreintée cette Bleuette!... pourtant au labour ils demandaient beaucoup… pas du tout le travail de demi-sang!... voici le Rittmeister, tout équipé, éperons, épaulettes, brandebourgs, croix de fer… et shapska!... il se tâte s’il a tout… oui, il a !... et ses étriers?... il chausse court… et s’il a assez d’avoine?... oui, deux musettes!... et le sac de toile?... bien!... un des bibel lui tend l’étrier… nein! il refuse…  sans aide!... une main au pommeau et hop!... (…)
Le Rittmeister, bien en selle, s’éloigne, au pas… les petites Polonaises lui font des signes « au revoir »!.... « au revoir »!... des grimaces aussi… en même temps… elles lui tirent la langue… elles s’amusent bien!... et lui jettent des poignées de cailloux!... lui là-bas, presque à la limite du parc, est sur sa carte bien attentif… il regarde pas les mômes, il s’oriente… et à la boussole!... il l’a en sautoir, une grosse… il passe au trot… au petit trot… il est déjà assez loin quand il se met à trottiner de biais… et alors là : volte! et se tourne vers nous, sabre haut!... il nous salue!... La Vigue et moi nous lui répondons… salut militaire, garde-à-vous!... les mômes autour pouffent… elles poussent des cris et elles se sauvent!... et en nous jetant aussi des pierres… plein!... aussi drôles que le schnok elles nous trouvent!... finalement nous ne sommes plus que nous trois à regarder la plaine, Lili, La Vigue, moi… et le Bébert dans son sac…

P.S. Le vrai Zornhof s'appelle: Kränzlin, et le vrai Rittmeister: Erich Scherz (1864-1947). Il est mort paisiblement dans son lit. Sa belle-fille Asta Scherz (Isis von Leiden dans le roman) n'a gardé de Céline que l'image d'un personnage « ricaneur ». Voir

 




22 May 2012

Twee plengoffers


Volgens de Gentse schrijver Jean Ray (Malpertuis, 1943) leiden de Griekse goden een teruggetrokken bestaan in een vreemd Gents herenhuis, dat volgens experts te situeren is op de plaats van Feestlokaal Vooruit in de Sint-Pietersnieuwstraat. Nu, daar geloof ik niets van. Echte Griekse goden wonen in Griekenland. Op het eiland Kos, in de Egeïsche zee, bijvoorbeeld, waar de resten van een antiek altaar van de wijngod Dionysos te vinden zijn. Op 7 september 2007 heb ik Dionysos daar een plengoffer gebracht. Om de god niet aan overdreven verwachtingen te laten wennen heb ik het bescheiden gehouden, en mij beperkt tot een klein flesje Macedonische tafelwijn. Als bedrag stelt het natuurlijk niets voor, maar ik moest er als een Parijse clochard wel een heel eind publiek mee afleggen, te voet en per lijnbus.   

Ik verwachtte eigenlijk niets terug, maar zie, op 15 juli 2009 leidde Dionysos (ik vermoed toch dat hij het was) mijn schreden naar wat er nog overblijft van het badhuis van Kos, en daar vond ik, in een marmeren plaat van de overwoekerde vloer ingekerfd, een meetkundig diagram. 


Het is een zeer eenvoudig diagram, en nog slecht uitgevoerd ook, met twee valse aanzetten van slecht gemikte lijnstukken. Men vraagt zich af wie een goede plaat marmer aan zo'n futiele arbeid heeft willen verkwisten. De invloed van Dionysos lijkt onmiskenbaar.


 Later heb ik op Kos ook het reusachtige Asklepion bezocht, waar welstellende zieken zich, met riant uitzicht over de Egeïsche zee, door de kwakzalvers van die tijd lieten behandelen. Daar heb ik een identiek plengoffer gebracht op het altaar van Asklepios (nu ja, een beetje terzijde, want bij dát altaar stond wél een suppoost) en wel ten bate van mijn schoonbroer, een gerespecteerd huisarts in N. bij A. Ik heb hem van mijn bescheiden interventie in kennis gesteld, maar hij, van zijn kant, heeft mij geen effect meegedeeld. Wel zijn onze relaties sedertdien zeer bekoeld. 


14 May 2012

Telenet discrimineert Vlamingen

Telenet is de aanbieder van mijn internet en digitale televisie. Het bedrijf  komt voort uit Telenet Vlaanderen, een initiatief van de eerste Vlaamse regering. Het was toen opgezet zowel om technologische innovatie te stimuleren als om Belgacom wat communautair tegengewicht te bieden. Tegenwoordig is het een Amerikaanse groep die er de meerderheid bezit.

Wie de webstek van Telenet bezoekt kan zijn taal kiezen: Nederlands, Frans of Engels. Op de onthaalpagina vindt de Nederlandse bezoeker o.m.


waarvan de Franse tegenhanger dit is:


 Valt u niets op? Franstaligen worden beleefd aangesproken met vous, terwijl Vlamingen het met het familiaire je moeten doen. Het eerste is normaal tussen een bedrijf en zijn klanten, het tweede is normaal voor popfestivals of jongerenzenders waar men zich op vlotte-jongens-toon tot een jeugdig publiek richt. De persoon die mij namens Telenet aanspreekt kent mij niet, en ik sta erop dat hij mij met het vereiste respect behandelt. Ik heb het bedrijf daar al twee keer op gewezen, zonder enig gevolg. Mijn ergernis is recent flink toegenomen doordat Telenet de opmaak van zijn televisieaanbod veranderd heeft, o.m. met als gevolg dat ik ongevraagd de ergerlijke boodschap je kijkt naar... voorgeschoteld krijg. Ik heb de proef gedaan: de Franstaligen krijgen de beleefde mededeling vous regardez.... , en zo is het met de hele voorlichting van Telenet. Franstaligen worden door Telenet systematisch beleefd behandeld, en Nederlandstaligen systematisch onbeleefd.



08 May 2012

Make your own high-precision sundial

What not to do

Want your own sundial?  Go to your local garden centre, bye one and put it in your garden. If you are of the fussy kind, you will have its "stick" (technically, its stylus) face north.


 The following days you will notice that there is no relation whatsoever between your sundial and your watch. The explanation is simple: there is no universal sundial. It has to be specifically designed for the place where you live. Frustrated, you will order a new one from a firm which tailors them individually, adapted to your place. If it has been set up, look into the dark starry sky along the stylus. It should point exactly at the Pole Star. If it does, fine. The following days you will notice there is still no relation between your garden time and your watch. When your sundial says it's twelve, your watch may say it's ten to one, and the next week it may say half past twelve. What your expensive sundial gives you is local time. If it says noon, it is definitely right, because this is evidently the time when the sun is highest in the sky. Unfortunately, local time has been abandoned ever since people have abandoned living in disconnected villages. People in the village next to yours will have their own sundials telling their local time. If you want a sundial agreeing with your watch, read on. I'll tell you how to make one: hardware, software and procedure.

Hardware   

A lacquered zinc die-cast tripod base (PHYWE Product No: 02002-55). Won't be easily blown away (it's 1.8 kg) and can be perfectly leveled thanks to three adjusting screws.



A flat, lacquered iron plate, 4 mm thick and measuring 317 by 230 mm (this is A4 plus a 10 mm margin, but the exact measures are irrelevant) with a central rod, 10 mm in diameter and 40 mm high (again, no precision needed). This is the only component I had to have specifically made.



A set of reasonably strong pill magnets and a very strong nickel-plated Neodymium rod magnet, 6 mm in diameter and 10 mm high (Supermagnete Product No: S-06-10-N). A chipboard screw, height 20 mm, diameter of the head 6 mm. Three circular bullseye plastic spirit levels (Leveldevelopments Product No: AVF26, also available as camera equipment 'Kaiser 6386 self adhesive spirit level'). Four sheets of A4 paper.



I also consulted these:



Philipp Janert, Gnuplot In Action, Manning Publications 2009, ISBN: 1933988398 ISBN-13: 978-1933988399. (On the title page of the book, Manning specifies "Greenwich (74° w. long.)", a charming detail.)

Jean Meeus, Astronomical Algorithms, 2nd ed, Willmann-Bell, Inc., 1998, ISBN 0-943396-61-1. Invaluable and very entertaining if you enjoy to compute, say, the positions of the satellites of Saturn a few centuries ahead.

I could have (reluctantly) done without the first, but not without the second. For my previous sundials (this must be the fifth) I used approximating formulas that had to be found and adapted each year. Meeus has them all.

Software

Gnuplot, an open source graphing utility, which also allows double precision computing and C style programming.

A graphics editor (my choice is Inkscape, an open source SVG graphics editor). 

A text editor (my choice is Fraise, a free text editor for Mac).

Procedure

1. Use your text editor to write a text file, say "mysundial.txt", containing gnuplot instructions. To save time, you could start from mine. (Feel free to donate.) Gnuplot stops reading a line when it meets #, so that's where comments are. The first section contains data you may want to change. Unless you want to design a gift for my garden, I strongly recommend you to change

lengte en breedte into the longitude and latitude of your garden.

JAAR is the year you want to use your sundial. In principle, the formulas involved do change over time, but a sundial, even "high precision", is hardly affected.  

monotoon is set to 1 if you are in the northern hemisphere and want a sundial for the half year consisting of spring and the preceding winter, and to -1 for the half year consisting of summer and autumn. It's a lot easier to design a single sundial for the whole year, but these are very difficult to read, even if two colours are used. They display a bunch of overlapping very elongated figures 8, while their "halves" are non-overlapping very elongated letters S. (The name monotoon refers to the sense in which the sun's declination is monotonically varying. It's independent of the season in your particular hemisphere.) 

set output defines the name you want for your eps file, say "mysundial.eps"

Z is the total height of the screw plus the height of the cilinder on which it sits; diam is the cilinder's diameter. You can shift the whole vertically by varying Y.


2. Start gnuplot. On a Mac you open the terminal and type

gnuplot

in the command line. At the gnuplot prompt, type

pwd

which will show gnuplot's working directory. Move your "mysundial.txt" file to that directory. Now type (quotation marks included)

load "mysundial.txt"

3. Start your graphics editor, open a new A4 landscape page, and import "mysundial.eps" which you'll find in the working directory. Something like this, border included, should pop up (winter version):


The whole drawing is a single object consisting of grouped components. (No need ungrouping.) Adjust its width to 277 mm and its height to 190 mm. (This is A4 minus a 10 mm margin.) Print. Take a graduated ruler and measure the rectangle. Probably, it won't be exactly 277 mm by 190 mm. Use your graphics editor to scale the figure in such a way that the print has the exact dimensions. (In my configuration, this requires scaling the height by 100.529%.) Use the "text" tool of your graphics editor to add hour marks to the lines. The fattest line in the figure, running more or less vertically, corresponds to 12h Universal Time. Take your time zone into account (which is a social convention and has nothing astronomical to it). The hours are in solid line. They are separated by dashed lines a quarter of an hour apart. Add whatever other fancy stuff you want. This is my own summer version.


In case you're curious, my Dutch text says:

Shadow of a point 30 mm above the mark, at 51°02' North and 3°48' West, in spring (below the straight line) of the year 2012, and previous winter (above the line). Atmospherical aberration has been taken into account. W/Z = Universal Time + 1 resp. 2 hours. Control frame of 277 by 190 mm. Lines begin and end when the sun's center is apparently 15° (1 hour) above the horizon. The table must be set level, and so directed that this text runs from East to West. The East-West axis can be determined by connecting two shadows of equal length on the same day, or by Mutio Oddi's construction (De gli horologi solari, 1614) out of three shadows of unequal lengths.

Print your adorned sundial. By now, you have used two of your four sheets of paper. Use the remaining two to print your sundial for the next half year. For astronomical sectarians who refuse to look at the date or the trees to tell which season they're in, you could add: to determine which half year you are in, compare the shortest shadows of the same object on two different days. If the shadows get shorter, you are in winter or spring; if they get longer, you are in summer or autumn. (BTW, on March 21 and September 23, the shadow on your sundial will move along the straight line. Just in case you were among those who think that autumn starts on September 21: no, it doesn't and yes, the solar system, like the whole universe, is a lousy design.)

4. Go to any copy center and have your two finished sheets laminated, which makes them both stiff and weatherproof. Use the pill magnets to fix the right one to the plate. Put the strong magnet on the mark (it will fit exactly) and the screw on top of it (the magnet holds it tightly). Put the tripod in a convenient (i.e., sunny) place. Use the three bullseye levels and the three screws on the tripod to perfectly level it. (I wasted several supermarket levels before admitting they are too imprecise to be of any use here. Any two of them contradicted each other.)


Face south, lower the plate with the rod in the opening of the tripod. Below the plate there is not enough space to have your hand turn the central screw. Therefore, hold the plate at a comfortable height and turn the screw far enough to hold the plate but less than immobile. Before fixing it tightly, turn the plate so, that the time on the sundial agrees with your watch. Check a last time that the plate is level. (Previous sundials have revealed that this is critical, especially in late afternoon when shadows are long.)


As for the watch, do I hear the word "cheating"? Note that it serves merely as an instrument for orientation. If your conscience still objects, use any of the two geometrical constructions I mention on my sundial. They are far less accurate, because the sun is not a point but a disk, casting blurry shadows. Here they come.

First, to determine a North-South axis by connecting two equally long shadows. Multiple sets of such corresponding shadows will improve accuracy, as below. (Both illustrations taken from M. Minnaert, De natuurkunde van 't vrije veld, Deel 3.)


 Throwing in some household tools one can even highly improve accuracy.



And this is the second method:

explained here (in Italian, from 1614). It's a mathematical beauty, but not very practical. Anyway, whatever your orientation method, fix the rod and plate by turning tight the central screw on the tripod, and you're done.


The lines come every quarter of an hour, and it's very easy to interpolate up to five minutes. (Looking through your eyelashes may improve the observation.)  If you do so, you won't be off by more than two and a half minutes. This is about as precise as a sundial can intrinsically be.

Disclaimer. If it's not performing as it should, blame global warming for the sun's misbehaviour. Or else, check the program for any other anthropogenic error, and let me know.






05 May 2012

Een eeuwfeest: Brief aan de Koning over de scheiding van Wallonië en Vlaanderen

Citaten

uit

Brief aan de Koning over de scheiding van Wallonië en Vlaanderen

door de Waalse socialist en latere minister van Wetenschappen en Kunsten, Jules Destrée. (Revue de Belgique, 44ste jaargang, 15 augustus 1912, blz. 735-758. Volledige Franse tekst hier.)

En nu ik mijzelf wat aan u voorgesteld heb, (...), sta mij toe U de Waarheid zeggen, de grote en huiveringwekkende waarheid: er zijn geen Belgen. 

Ik bedoel daarmee dat België wel in politieke zin een Staat is, nogal kunstmatig samengesteld, maar geen nationaliteit. Het dateert van 1830, wat echt weinig is. (...) Twee onderdelen, allebei aan de rand gelegen, van enerzijds het Duitse keizerrijk en anderzijds de Franse kroon, hebben allebei op gelijke wijze gepoogd zich aan hun veraf gelegen macht te onttrekken, en hebben bepaalde gelijkenissen in hun geschiedenis. Maar vandaar naar de gemeenschap van levenswijze, zeden en aspiraties die het wezen van een volk uitmaakt, dat is echt overdreven. (blz. 740)

Observeer ze eens, en U zult in de eerste plaats vaststellen hoezeer de activiteiten waar ze zich, onder invloed van hun natuurlijke omgeving, op toegelegd hebben verschillend en bijna tegengesteld zijn. Vlaanderen is grotendeels agrarisch; Wallonië is grotendeels industrieel. Die uiteenlopende economische omstandigheden hebben meegebracht dat de oorspronkelijke diversiteit voortkomend uit ras en bodem sterker werd in plaats van zwakker. Observeer ze nog eens en tracht hun inwendig mechanisme te begrijpen. Behalve trekken die gemeenschappelijk zijn aan alle inwoners van Westeuropa zult u snel grondige verschillen zien: de Vlaming is traag, koppig, geduldig en gedisciplineerd; de Waal is levendig, wispelturig en altijd in opstand tegen het gezag. De gevoeligheden zijn verschillend; een idee of een verhaal dat de enen begeestert laat de anderen koud of stoot ze zelfs af. (blz. 741)

Let vooral op de eerste twee cijfers [in 1900 sprak 41.47% van de inwoners enkel Frans en 41,01% enkel 'Vlaams']. In vergelijking met de andere zijn ze buitengewoon frappant, en ze voltooien perfect het bewijs dat ik wou leveren: U heerst over twee volkeren. In België zijn er Walen en Vlamingen; Belgen zijn er niet. (blz. 742)

Destijds was het Kolenwoud de verklaring voor het onderscheid in ras en taal; maar die hinderpaal voor communicatie is al eeuwen verdwenen en er heeft geen wederzijdse penetratie plaatsgevonden. Hele regeringen hebben zich uitgeput in vruchteloos werk en hebben geprobeerd om hetzij het 'Vlaams' hetzij het Frans terug te dringen. De taalgrens heeft niet bewogen, en getuigt van de koppige wil van de twee volkeren om op geen enkele manier te versmelten. (blz. 743)

Het omgekeerd parallellisme tussen die resultaten [de steun voor de oppositie en voor de regering, in de Franstalige en de Nederlandstalige arrondissementen perfect omgekeerd] is buitengewoon. (...) Die toestand is natuurlijk ernstig. Zij legt de tegenstelling tussen de idealen van Noord en Zuid bloot. Men kan er zelfs niet uithalen welke richting men aan het openbaar leven moet geven. Wat meer is, dezelfde essentiële woorden, 'vrijheid', 'rechtvaardigheid' en 'nationale welvaart', drijven de mensen uiteen in plaats van ze dichter tot elkaar te brengen, omdat ze een verschillende betekenis hebben naargelang men ze in Vlaanderen of in Wallonië uitspreekt. (blz. 752)

In het slechtste geval, als er een complete scheiding kwam, waarom zou zij niet in eensgezindheid en harmonie plaats kunnen vinden? Als wij verenigde Staten waren, zoals Zwitserland of America, of als wij onze eigen Home Rule hadden zoals Ierland, zou dat zo erg zijn? Een België bestaande uit de unie van twee onafhankelijke vrije volkeren, eensgezind precies door die wederzijdse onafhankelijkheid, zou die staat niet oneindig veel solider zijn dan een België waarvan de ene helft zich door de andere helft verdrukt vindt? (blz. 757)

Commentaar door de koning

Ik heb de brief van Destrée gelezen; de man is zonder twijfel een zeer getalenteerd schrijver. Al wat hij zegt is volkomen waar, maar het is evengoed waar dat een administratieve scheiding een kwaad zou zijn dat veel meer nadelen en gevaren van allerlei soort mee zou brengen dan de huidige toestand.

(Brief aan Jules Ingenbleek, privé-secretaris van de koning, 30 augustus 1912. Volledige Franse tekst hier. Marie-Rose Thielemans et Emile Vandewoude, Le Roi Albert au travers de ses lettres inédites, Office international de librairie, Bruxelles, 1982, blz. 435-436.)



Un centenaire: Lettre au roi sur la séparation de la Wallonie et de la Flandre

Citations

tirées de

Lettre au Roi sur la séparation de la Wallonie et de la Flandre

par le socialiste wallon et futur ministre des Sciences et des Arts, Jules Destrée. (Revue de Belgique, 44ième année, 15 août 1912, pp. 735-758. Texte intégral ici.)

Et maintenant que me voilà introduit auprès de Vous, (...), laissez-moi Vous dire la Vérité, la grande et horrifiante vérité: il n'y a pas de Belges. 

J'entends par là que la Belgique est un Etat politique, assez artificiellement composé, mais qu'elle n'est pas une nationalité. Elle date de 1830, ce qui est vraiment peu. (...) De ce que deux fragments, extrêmes tous deux, l'un de l'empire germanique, l'autre de la royauté française, ont pu tous les deux chercher pareillement à s'affranchir du pouvoir lointain, de certaines similitudes de leur histoire, il est vraiment osé de conclure à la communauté de vie, de moeurs et d'aspirations qui constitue un peuple. (p. 740)

Observez-les: et Vous constaterez tout d'abord combien les activités auxquels ils se vouèrent, par l'influence du milieu, sont différentes et presque opposées. La Flandre est en grande majorité agricole; la Wallonie est en grande majorité industrielle. Et, nécessairement, cette diversité des conditions économiques devait accentuer, au lieu de l'affaiblir, la diversité originale commandée par la race et par le sol. Observez-les encore et tâchez à comprendre leur mécanisme intérieur. En dehors de traits communs à tous les habitants de l'Europe occidentale, vous apercevrez vite des différences profondes: le Flamand est lent, opiniâtre, patient et discipliné; le Wallon est vif, inconstant et perpétuellement frondeur de l'autorité. Les sensibilités sont différentes: telle idée, tel récit, qui enthousiasmera les uns, laissera les autres indifférents, peut-être même leur fera horreur. (p. 741)

Retenons surtout les deux premiers chiffres [en 1900, 41.47% des habitants ne parlaient que le français, 41,01% ne parlaient que le flamand]. Leur énormité, relativement aux autres, est saisissante, et achève définitivement la démonstration que je voulais faire: Vous régnez sur deux peuples. Il y a, en Belgique, des Wallons et des Flamands; il n'y a pas de Belges. (p. 742)

La distinction des races et des langues a pu s'expliquer jadis par la Forêt charbonnière; depuis des siècles, cet obstacle aux communications a disparu et l'interpénétration ne s'est point faite. Des gouvernements se sont usés à cette oeuvre vaine et ont cherché à faire reculer soit le flamand, soit le français. La frontière linguistique est restée immuable, attestant la volonté têtue des deux peuples de ne point se confondre. (p. 743)

Le parallélisme inverse de ces résultats [le soutien de l'opposition et du gouvernement, exactement opposé dans les arrondissements francophones et néerlandophones] est extraordinaire. (...) Cette situation est évidemment grave. Elle révèle l'opposition des idéals du Nord et du Sud. L'on n'y conçoit pas de même les directions à donner aux affaires publiques. Bien plus, les mêmes mots essentiels: liberté, justice, prospérité nationale, divisent au lieu de rapprocher, puisqu'ils ont un sens différent selon qu'on les prononce en Flandre ou en Wallonie. (p. 752)

Au pis aller, si c'était la séparation complète, pourquoi ne pourrait-elle pas se réaliser dans la concorde et l'harmonie? Si nous étions des Etats unies, comme la Suisse ou l'Amérique, si nous avions notre Home Rule comme l'Irlande, le mal serait-il si grand? Une Belgique faite de l'union de deux peuples indépendants et libres, accordés précisément à cause de cette indépendance réciproque, ne serait-elle pas un Etat infiniment plus robuste qu'une Belgique dont la moitié se croirait opprimée par l'autre moitié? (p. 757)

Commentaire, par le Roi

J'ai lu la lettre de Destrée qui, sans conteste, est un littérateur de grand talent. Tout ce qu'il dit est absolument vrai, mais il est non moins vrai que la séparation administrative serait un mal entraînant  beaucoup plus d'inconvénients et de dangers de tout genre que la situation actuelle.

(Lettre à Jules Ingenbleek, secrétaire privé du roi, du 30 août 1912. Texte intégral ici. Marie-Rose Thielemans et Emile Vandewoude, Le Roi Albert au travers de ses lettres inédites, Office international de librairie, Bruxelles, 1982, pp. 435-436.)