Pages

18 February 2023

Het verdriet van België, vierde lectuur

Het magnum opus van Claus verscheen in 1983, en mijn exemplaar is een druk van 1985.


Wie het boek, met zijn vele personages, na 774 bladzijden dichtklapt weet niet meer wat er op de eerste bladzijde gebeurd is. Ik heb mijn eerste lectuur dan ook naadloos laten overvloeien in de tweede, want ik ben na de laatste bladzijde onmiddellijk herbegonnen op de eerste. Vele jaren later heb ik het boek een derde keer gelezen en recent nog een vierde keer. Pas nu ben ik ervan overtuigd dat het inderdaad een meesterwerk is. Niet van de Nederlandse letteren (zoals Mulisch) maar van de Vlaamse letteren (zoals Timmermans). Het is zodanig Vlaams dat ik mij zelfs afvraag hoe het ooit in Nederland zijn reputatie heeft kunnen verwerven.

Het eigenlijke boek begint op bladzijde 289, en heet "Van België". Het is een familiekroniek tegen de achtergrond van oorlog en repressie, en eindigt ermee dat het hoofdpersonage, een jongeman genaamd Louis Seynaeve, een novelle gepubliceerd krijgt in een literair tijdschrift. Die novelle heet "Het verdriet", en zij is integraal bij het boek "Van België" gevoegd. Zij telt 288 bladzijden, is afgesloten met EINDE en gedateerd november 1947. Zij had een afzonderlijk volume kunnen zijn, of een appendix, maar ze is aan het begin ingelast, waar ze chronologisch thuishoort. Ze handelt immers over het verdriet van Louis tijdens de laatste jaren van de lagere school bij de nonnen, vlak voor de oorlog. Dat verdriet is dubbel. 

Enerzijds is er de intense liefde die Louis zijn moeder toedraagt, en die niet beantwoord wordt. Als wraak torpedeert hij dan de buitenechtelijke relatie die zij onderhoudt met haar Duitse directeur. Via zijn collaborerende jeugdbeweging speelt hij namelijk informatie door die ervoor zorgt dat de man naar het front verplaatst wordt. Hij verwerkt die frustratie ook in het eerste ontwerp van zijn novelle, een houterig geschreven verhaal rond mevrouw Horforêt "die haar meest moederlijke plichten verzuimde en in de ergste onredelijkheid kon vervallen" [678-679]. (Hors forêt = uit het bos, en zij heet Bossuyt.) 

Anderzijds is er de heimelijke liefde van Louis voor zijn schoolgenoot Vlieghe, die niet geuit en niet beantwoord werd en die Louis dan maar in vernedering omzet. Na de oorlog krijgt hij een postume brief waarin Vlieghe hem schrijft Hebt gij er een gedacht van hoezeer ik u bemind heb? Mij hebt gij daar niet horen over beginnen, nooit, omdat ik  vind dat de persoon die bemind wordt dat zelf moet ervaren en herkennen. (...) Maar nu moet ik u zeggen hoezeer ik u heb bemind, want wanneer anders? [719-720] Louis krijgt hierdoor een schok – Te laat. Nooit geweten. – waardoor hij zijn novelle helemaal herbegint, ze opbouwend rond de tribulaties in de nonnenschool, lees: rond Vlieghe. Dit zinneloos herkauwen, dit verdriet om iets dat er niet was, aangezien dat ik niet wist dat het er was. Nu is het er. [720] 

De troebele aard van die gevoelens wordt door de literair vroegrijpe Louis treffend verbonden met intieme citaten van Gezelle, uit het boek van Frank Baur Uit Gezelle's leven en werk, 1931 [275]. (Wij hebben die citaten niet kunnen vinden in dat boek.) Als hij zijn novelle indient voor de wedstrijd van Het Laatste Nieuws heet zij "Het verdriet" en kiest hij aanvankelijk als motto "Levet Scone", waarmee Vlieghe zijn postume brief besloten had. De titel wordt door de secretaris van de wedstrijd kunstmatig veranderd in "Het verdriet van België" maar als de novelle uiteindelijk –elders– gepubliceerd geraakt heet zij opnieuw "Het verdriet", want België heeft er niets mee te maken.



Het Vlaams



Claus schrijft perfect Nederlands voor de Nederlandse lezer, die op de koop toe eens een tekst krijgt waarin alle zelfstandige naamwoorden het juiste geslacht hebben. (Nederlanders zijn dat aspect van het taalgevoel volledig kwijt, maar Vlamingen niet.) Het taalregister van de personages daarentegen is op en top Vlaams. Eenzelfde gebeuren zou door Claus-de-verteller dus weergegeven worden als "op het station nam zij haar koffer met jam" en door zijn personages als "in de statie pakte zij haar valies met confituur". Hij is daarin wel niet 100% consequent gebleven. Ik moet de eerste Vlaming nog ontmoeten die het tussen pot en pint heeft over bonbons (pralines), zeuren (zagen), vuilnisbak (vuilbak), in vredesnaam (in godsnaam), ragebol (kobbejager), opdat (omdat), lucifers (stekjes), daar (aangezien), misgekweekt (miskweekt), doorgewinterd (doorwinterd), aan te horen (te aanhoren), uiensoep (ajuinsoep), laten we (laat ons), trek hebben (honger hebben), koffer (valies) of die een toekomende tijd vormt met zullen (dat gebeurt in alle dialecten met "gaan"). 

Men kan zelfs menen dat vormen als "misgekweekt", "aangehoord", "overgehaald" en "doorgewinterd" ook in het standaardnederlands gewoon fout zijn, want de werkwoorden zijn mis-KWEKEN (niet MIS-kweken), aan-HOREN (niet AAN-horen), over-HALEN (niet OVER-halen) en door-WINTEREN (niet DOOR-winteren). 

Ook 'vuile Sef' klinkt bepaald on-Vlaams. De man, die Jozef heet,  zou in Vlaanderen gewoon  'Jef' genoemd worden, maar omdat Nederlanders die klank niet kennen is er hier 'Sef' van gemaakt. (Het had overigens nog erger gekund, zoals in 'Sjef van Oekel' of 'Sjors van de rebellenclub'.) Hoe kunstmatig dat is blijkt hieruit, dat in Kleine Encyclopedie van Het verdriet als onderschrift bij de tekening op blz .83 gewoon staat: De bakkerin vertelt over Vuile Jef. 


Wat pietluttigheden


Als Vlaming kan ik mij bij fancy-fair wel iets voorstellen (een "Vlaamse kermis"), maar cosy-corner heb ik moeten opzoeken, en dat blijkt zoiets te zijn:


Daarentegen is met de platte kegel spelen [691] mij een raadsel gebleven. Een soort indoor curling?

In België heeft niemand ooit met een kroontjespen [67, 386] geschreven, zeker niet op school. De vaderlandse stalen pennen waren ballonpennen, vernoemd naar de ingestanste luchtballon.

Boven: kroontjespen (Nederland).
Onder: ballonpen (België).

Overigens is het een mooi detail dat Louis, anders dan zijn moeder, zijn "z" zonder onderlus schrijft [678]. Dat gebruik is in België inderdaad ingeburgerd geraakt na de oorlog.

De pikante lectuur die eerst Les aventures d'une Cocodette [505] en dan (Les) Mémoires d'une Cocodette [637, 669] genoemd wordt heet in het echt Souvenirs d'une Cocodette.




Bajonetten van vijfendertig millimeter [531] bestaan natuurlijk niet; de Nederlandse bajonet had een lemmet van 35 centimeter.

Ik heb ook mijn twijfels over de rood-wit-geruite zakdoeken [113]; wat men met vier knopen in de hoeken omvormde tot een geïmproviseerd hoofddeksel [545] was allicht de traditionele rode zakdoek met witte bollen.

Louis heeft het over een kaartspel van grote mensen 'broekaf' genaamd waarbij wie verloor zijn broek moest uittrekken [165]. Dit elementairste aller kaartspelen was en is over heel Vlaanderen bekend, en wel als kinderspel. Niemand zou het ooit als kaartspel voor volwassenen opvatten.


Het Nederlands


'Binnen drie dagen' moet zijn 'over drie dagen' [150] en hetzelfde voor 'binnen tien, twintig jaar' [374]. Het is Louis, het personage, die het eerste schrijft, maar het tweede is wel degelijk van de auteur Claus. 

In geen jaren was hij zo dichtbij haar geweest [680] > dicht bij

Vreemd is ook de formulering als zouden eieren met spek gebraden worden. [696] 

De spelling Boules de Berlins [748] lijkt mij zeer bedenkelijk. Op blz. 192 staat gelukkig Boules de Berlin.

Een doodgewone lapsus: "met de handen in zijn broekzakken waarin hij waarschijnlijk zijn vingernagels tot bloedens toe in zijn broekzakken grifte" [209]


Overzicht van personages en locaties 


Het boek speelt zich op drie plaatsen af: Haarbeke (nonnenschool), Walle (woonplaats van het gezin) en Bastegem (woonplaats van de familie van de moeder). Een overzicht van de voornaamste familievertakkingen ware nuttig geweest. Hieronder een eigen reconstructie, drie generaties diep. Het teken "+" betekent, naargelang: getrouwd, getrouwd geweest, uiteindelijk getrouwd, verloofd geweest met.


Niet-familieleden in Walle:

Rebekka en Tetje Cosijns
Vuile Sef
Marnix De Puydt
en vele anderen




Niet-familieleden in Bastegem:

Madame Laura (Vandeghinste)
André Holst
Raf (Rafaël De Bock)
Jules, timmerman en genezer
commandant Conrad
en vele anderen

Aan weerszijden worden in de familie troebele relaties vernoemd: grootvader Hubert met zijn dochter Mona, en Omer met zijn zuster Bérénice. 


Biografische elementen


Een oppervlakkige blik op het leven van Claus volstaat om in te zien dat het boek zeer veel autobiografische elementen bevat. De locaties, de levensloop en vele prominente personages zijn zeer herkenbaar. Maar Claus was geen enig kind, zijn literaire eersteling was geen novelle uit 1947, en zo zijn er nog vele afwijkingen van de realiteit. Tot de echte feiten behoren o.m.: het verblijf in Duitsland, de hulpverlening na het bombardement op Kortrijk, het aanslepen van in beslag genomen boeken uit Brussel.


De foto hierboven toont het gezin in 1942 (zoals de Seynaeves: op de Oudenaarde Steenweg): vader Jozef Claus (zoals Staf Seynaeve: drukker en amateur-toneelspeler), Moeder Germaine Vanderlinden (zoals Constance Bossuyt: dochter van een sasmeester en werkzaam bij het Duitse oorlogsbedrijf ERLA), Hugo (zoals Louis Seynaeve: bij de collaborerende jeugd) bovenaan met nog drie jongere broers.


Sterke passages


De dialogen en toestanden zijn zeer Vlaams en zeer levensecht. (Ik heb vaak luidop moeten lachen.) Tot de sterke passages vind ik verder behoren

- de inwijdingsrituelen van De Apostelen (hoofdstuk Olibrius, 49-53)

- het "vechten" van Tetje Cosijns met Vuile Jef (die hem hiervoor betaalt), door Louis niet begrepen maar door zus Rebekka maar al te goed [117-118]

- het ene zinnetje dat heel de rechteloosheid van de repressie samenvat: "Het hondehok naast de poort [de poort van de Molens waar de zwarten geïnterneerd waren], waar men een week lang de onderpastoor van Ravenhout had ingestopt, was afgebroken op bevel van pastoor Mertens." [663]

- het opduiken van naoorlogse verzetslieden die tijdens de oorlog zichtbaar gecollaboreerd hadden (politieman Van Paemel: "de meeste mensen peinzen dat zij mij gezien hebben als handlanger van de Duitsers." [683])

- de grootmoeder die haar ontrouwe overleden man, die ze levenslang verwenst heeft, na zijn dood 'heilig' verklaart [748-749]


Literaire zwakheden


- Goedkope stapeling van betekenissen voor "het verdriet van België". In feite heeft die combinatie de banale betekenis "de ellende van de hele wereld" [241, 402]. Voor de familie Seynaeve wordt het wel specifiek "de ellende door de staat België veroorzaakt" [703] en voor de secretaris van de literaire wedstrijd juist het tegendeel: "de ellende aan de staat België aangedaan" [756]. Tot slot kan het ook Louis zelf zijn: 'Het verdriet van België, dat zijt gij' zei Meerke [521]. Die stapel betekenissen is teveel van het goede. De bijdrage van Mark Schaevers aan Kleine Encyclopedie van Het verdriet heet uitgerekend Triestige titel en daarin schrijft hij (blz.159)
Meerke is de grootmoeder van Louis Seynaeve, held van het boek. Verderop, als haar kleinzoon blijkt te werken aan een boek dat Het verdriet van België heet, zal ze (enz.)
Hoho, zo heet wel het boek van De Bezige Bij, maar nergens heeft Louis Seynaeve zijn novelle-in-wording zo genoemd. Het afgewerkt product is onder die titel bij Het Laatste Nieuws ingediend, maar dat was de eerste en de laatste keer. Als het uiteindelijk gedrukt wordt heet het, zoals altijd, Het verdriet.
 
- Onuitgewerkte personages en toestanden. Holst hoort in Bastegem thuis, maar is, vreemd genoeg, ook de chauffeur van de grootvader uit Walle. Op geen enkele manier wordt aanneemlijk gemaakt dat hij madame Laura eerst trouwt en dan vermoordt. Nog schimmiger is Konrad-met-het-verminkt-gezicht die inwoont bij Jules de genezer-timmerman.  

- Gratuite diepzinnigheid van de slotzin. Het boek eindigt met het alineaatje

We gaan zien. Wij gaan zien. Toch.

In Kleine Encyclopedie van Het verdriet (blz. 117) vernemen we dat Claus per telefoon aan zijn toenmalige levensgezellin gevraagd had wat het laatste woord moest zijn, en dat zij 'Toch' gezegd heeft. We laten het aan scholieren en andere diepzinnige critici over, te bedenken wat de voorafgaande 'we/wij' voor betekenis kan hebben, en of het 'Toch.' dan wel 'Toch?' moet zijn. Wij denken dat hier helemaal niéts achter zit, en dat het manuscript gewoon de deur uit moest.


P.S.: Sans rancune


De jonge Louis is als scholier literair zeer begaafd, en blinkt dus uit in opstel. Een nieuwe leraar Nederlands houdt zijn werkstuk zelfs gewoon voor plagiaat, overgenomen van een of andere "echte" schrijver [385]. (Dit is de jonge Claus echt overkomen.) De Waalse cineast Yves Hanchard lijkt hierdoor geïnspireerd te zijn geweest. In zijn film Sans rancune (2009) zien we namelijk hetzelfde gebeuren: de getalenteerde aspirant-schrijver op de schoolbanken wordt door een vervangend leraar van plagiaat beschuldigd, en ziet zijn werkstuk eveneens in de prullenmand belanden. (In de film wordt de leerling uiteindelijk gerehabiliteerd door een bevlogen tekst te improviseren voor drie paar kritische ogen.)









15 February 2023

Het verzinsel "De man met het ijzeren masker"

De z.g. Man met het ijzeren masker (L'homme au masque de fer) is een verzinsel. Het monsterlijke stalen masker (masque d'acier) is in 1687 bedacht of doorverteld door de in ongenade gevallen bisschop Louis Fouquet; in 1751 geeft Voltaire het verder door, met het staal verzacht tot ijzer (masque de fer). De werkelijke toedracht is beperkt tot het bestaan van een anonieme notabele die in 1703 in de Bastille gestorven is en die, telkens als hij in de openbaarheid kwam, een masker van zwart fluweel droeg. 



Primaire bronnen


Er bestaat over de man en zijn masker maar één enkele primaire bron: Étienne Du Junca, in de Bastille de hoogste in rang na de gouverneur. Hij hield ambtshalve twee registers bij over de gevangenen, en heeft zowel de aankomst als het overlijden van de gemaskerde geregistreerd.

A. "Donderdag 18 september [1698], om drie uur na de middag, is Monsieur de Saint-Mars, gouverneur van de Bastille, voor het eerst aangekomen na zijn gouverneurschap van de eilanden Sainte-Marguerite-Honorat. Hij bracht met zich mee, in zijn draagstoel, een vroegere gevangene die hij had in Pignerol, die hij altijd gemaskerd houdt en wiens naam niet gezegd werd/wordt. Uit de draagstoel komend liet hij hem onderbrengen in de eerste kamer van de toren La Bassinière in afwachting van de nacht. Om negen uur 's avonds liet hij hem en Monsieur de Rosarges, een van de sergents die mijnheer de gouverneur meegebracht had, door mijzelf onderbrengen, alleen, in de derde kamer van de toren La Bertaudière, die ik enkele dagen voordien, op bevel van Monsieur de Saint-Mars, van allerlei meubelen had voorzien. Deze gevangene zal bediend en verzorgd worden door Monsieur de Rosarges, die zal gevoed worden door mijnheer de gouverneur." (Folio 37v° in het register hier.)

B. "Nog op maandag 19 november 1703. De onbekende gevangene, die altijd een masker van zwart fluweel droeg, en die de gouverneur Monsieur de Saint-Mars met zich had meegebracht toen hij van de eilanden Sainte-Marguerite kwam, en die hij sedert lang opgesloten hield, voelde zich gisteren niet goed toen hij uit de mis kwam, en is vandaag rond tien uur 's avonds gestorven. Hij heeft geen grote ziekte gehad, maar het is toch gebeurd. Onze aalmoezenier, monsieur Giraut, die hem gisteren de biecht afnam, was verrast door het overlijden. Hij heeft geen sacramenten ontvangen en onze aalmoezenier heeft hem gedurende enkele ogenblikken voor zijn dood bijgestaan. Deze onbekende gevangene, die zo lang opgesloten is geweest, is op dinsdag 20 november, om vier uur na de middag, begraven op het kerkhof van Saint-Paul, onze parochie. In het register van de overlijdens heeft men eveneens een onbekende naam ingevuld; Monsieur de Rosarges, major, en monsieur Reil [recte: Reilhe], chirurgijn, hebben het register ondertekend.

[In de marge:] Ik heb sedertdien vernomen dat men hem in het register genoemd heeft Monsieur de Marchiel [recte: Marchialy], en dat men voor de begrafenis veertig pond betaald heeft." (Folio 80v° in het register hier.)

C. Register van de kerk Saint-Paul.

"De 19de [november 1703] is Marchialy, ongeveer vijfenveertig jaar oud, in de Bastille overleden. De 20ste is zijn lichaam begraven op het kerkhof van Saint-Paul, zijn parochie, in het bijzijn van Monsieur Rosage [recte: Rosarges], majeur van de Bastille, en Monsieur Reglhe [recte: Reilhe], majeur chirurgien van de Bastille,  die ook getekend hebben. [getekend: ROSARGES, REILHE]"



Deze officiële verklaring, ondertekend door de gevangenisdokter en de persoonlijke bediende van de overledene, verschaft ons een cruciaal biografisch gegeven: de onbekende moet rond 1660 geboren zijn. De naam (geregistreerd zonder zelfs een 'monsieur' erbij) is natuurlijk totaal vals; Du Junca schrijft trouwens letterlijk dat men hem zo genoemd had in het register.     


Secundaire bronnen


A'. 4 september 1687, Nouvelles Ecclésiastiques van Louis Fouquet, jansenistisch bisschop, onder staatstoezicht verplicht verblijvend in Issoudun. 


"Monsieur de Cinq-Mars [sic] heeft op bevel van de koning een staatsgevangene uit Pignerol overgebracht naar de de eilanden van Sainte-Marguerite. Niemand weet wie hij is. Het is hem verboden zijn naam te zeggen, en er is een bevel om hem te doden als hij het zou doen. Hij zat opgesloten in een draagstoel met een stalen masker op zijn gezicht. Het enige wat men van Cinq-Mars heeft kunnen vernemen is dat die gevangene al vele jaren in Pignerol zat, en dat alle mensen waarvan men denkt dat ze dood zijn het niet zijn." 

Het gaat hier om geruchten die Fouquet bereikt hebben een maand na de feiten, die zich op meer dan 500 km afstand hadden voorgedaan. Men kan geen waarde hechten aan wat Saint-Mars, volgens deze bron, al dan niet heeft gezegd en welke bevelen er al dan niet bestonden. Dat de gevangene een masker droeg (maar niet van staal) zal waarschijnlijk waar geweest zijn, gelet op het vervolg van zijn levensloop.

B'. 1745, Mémoires secrets pour servir a l'histoire de Perse. Anonieme satirische sleutelroman waarin over Frankrijk geschreven wordt alsof het Perzië was; Lodewijk XIV, bijvoorbeeld, komt voor als Cha-Abas.

 "Zowel in Ormus [Sainte-Marguerite] als in Ispahan [de Bastille] nam men de voorzorg om de prins een masker te laten dragen wanneer men hem, omwille van ziekte of enige andere reden, in de openbaarheid moest brengen." (Relevante bladzijden hier.)

C'. 1751, Voltaire, le Siècle de Louis XIV, in het hoofdstuk XIV. Particularités et anecdotes. (Relevante bladzijden hier.)

 

"Onderweg droeg deze gevangene een masker, waarvan het kinstuk voorzien was van stalen veren (des ressorts d'acier) die hem toelieten te eten met het masker op zijn gezicht. Men had bevel hem te doden als hij zijn gezicht blootgaf."  



"Op zijn knieën smeekte hij hem [een minister die het geheim z.g. kende] om hem [zijn schoonzoon] te zeggen wie toch die man was, die men nooit anders gekend heeft dan onder de naam de man met het ijzeren masker." (schuingedrukt in het origineel).

Voltaire heeft blijkbaar een en ander ontleend aan bisschop Fouquet. Men kan zich goed een masker voorstellen waarvan het onderstuk met behulp van stalen veren opgeklapt kan worden. Maar Voltaire zal ook wel geweten hebben dat niemand jarenlang zou kunnen leven met zijn hoofd in een metalen masker. Hij beweert dan ook niet dat de man een ijzeren masker droeg, enkel dat men hem kende onder de naam de man met het ijzeren masker. Het lijkt mij niet onmogelijk dat dit aanvankelijk figuurlijk bedoeld was, zoals in: een stalen gezicht of: het ijzeren gordijn. In dat geval moeten wij begrijpen: even ondoordringbaar als een ijzeren masker – een correcte weergave, tot de dag van vandaag overigens.

 D'. 1768, brief van monsieur de Formanoir de Palteau. (Hier.)

"Hij wandelde vaak rond, altijd met een masker op het gezicht. Het is pas sedert het verschijnen van le Siécle de Louis XIV van monsieur de Voltaire dat ik heb horen zeggen dat dit masker van ijzer was, en veren had; misschien heeft men vergeten mij over dat detail te spreken; maar hij had dat masker alleen op wanneer hij in open lucht kwam of wanneer hij verplicht was om te verschijnen voor iemand die hij niet kende. (...)

Wanneer de gevangene de binnenhof overstak had hij altijd zijn zwart masker voor het gezicht; de boeren merkten op dat men zijn tanden en lippen zag; dat hij groot was en wit haar had."

Deze Palteau was een familielid van Saint-Mars, die onderweg met zijn gevangene in het kasteel van Palteau had overnacht. Zeventig jaar na de feiten laat deze verre nazaat weten wat men zoal in zijn familie over dat verblijf vertelde. Het interessantste is, dat hij nooit van een ijzeren masker gehoord had, en dat hij dat had opgestoken bij Voltaire.

*

Over het masker zelf kunnen we dus besluiten dat het een gewoon gezichtsmasker van zwart textiel was, dat de ogen, de mond en het hoofdhaar vrij liet, en dat alleen werd voorgebonden als het nodig was.

Op die manier gemaskerd werd de man in kwestie per chique draagstoel naar de Bastille gebracht vanuit Cannes. Geheel uitzonderlijk was dat niet, want (bijvoorbeeld) de protestantse bankier Gédéon Philibert kwam in 1695 op dezelfde manier (gemaskerd en per draagstoel) uit Marseille. Hij werd wel onder zijn echte naam ingeschreven en werd al in 1697 vrijgelaten. (Voor zijn opsluiting: folio 28r° in het register hier; voor zijn vrijlating: folio 35r° in het register hier.) Een opsluiting par ordre du roy verliep overigens zonder enige vorm van proces, zodat men doorgaans het raden heeft naar de aard van het vergrijp.

Voor zover ik weet is er geen tweede geval bekend van een gevangene die heel zijn opgesloten leven  – hierboven geattesteerd van 1687 tot 1703 – anoniem gebleven is en al die tijd alleen gemaskerd in het publiek mocht treden. Hij had een bediende en werd respectvol behandeld, maar dat was in de Bastille eerder regel dan uitzondering. In een brief vernoemt gouverneur de Saint-Mars – toen nog in Sainte-Marguerite – les valets de messieurs les prisonniers. (Hier, blz. 310.) In de Bastille, waar eten en drinken even overvloedig was als buiten de gevangenis, kreeg de bediende vooraf zijn eigen copieuze maaltijd alvorens le dîner de Monsieur werd binnengebracht. (Hier, blz. 278.)

Voor de mysterieuze gevangene zijn vele namen genoemd maar niemand voldoet aan alle voorwaarden. We weten vandaag dus nog altijd niet wie hij was, 


(titel van Frantz Funck-Brentano, Revue Historique, T. 56, Fasc. 2 (1894), pp. 253-303.)