Pages

09 January 2023

Het verzinsel "Pausin Johanna"

(Referenties: onderaan)


De volgende twee onderling verbonden "feiten" zijn gaan behoren tot het collectief geheugen van de mensheid: 

(a) in de 9de eeuw zou een vrouw paus geworden zijn door zich als man voor te doen

(b) om een herhaling te voorkomen moeten aantredende pausen sedertdien plaatsnemen op een speciale stoel die een daartoe aangewezen kerkelijke functionaris toelaat vast te stellen, en dan publiek mee te delen, dat hij (de paus) testikelen bezit. 

Beide beweringen zijn vals, en in 1863 was met Döllinger [D] daarover ongeveer het laatste woord al gezegd. In 1988 vat de historicus Boureau [B, p.324] de legende van de pausin, die later Johanna genoemd is, kernachtig als volgt samen:

Jeanne n'a pas existé: voilà bien le fait historique.

Wat (a) betreft: alle opeenvolgende pausen uit de 9de eeuw zijn, met hun regeerperiode, bekend, en er is geen leemte die zou toelaten er een "verzwegen" paus(in) bij te persen.  [B, p.324, de hele lijst hier

Wat (b) betreft: deze z.g. verificatie uit voorzorg mist volkomen haar doel, want volgens kanoniek recht is men volwaardig paus — "habemus papam" — zodra men door het conclaaf verkozen is. Onder de velen die het ceremonieel (al dan niet opgesmukt) hebben voortverteld is er ook niemand die beweert dat hij er getuige van geweest is — men heeft het altijd van horen zeggen. Een echte ooggetuige vinden we in Jacopo d'Angelo, die in 1406 de aanstelling van paus Gregorius XII bijgewoond heeft. In een lange Latijnse brief [hier, p.92] schrijft hij daarover o.m. het volgende:


m.a.w.
Vervolgens wordt de Basiliek [van Lateranen] bestegen, vandaar verder tot aan de kapel gewijd aan sint Silvester. Daar zijn twee uit porfiersteen gehouwen zetels geplaatst; doordat zij een opening hebben vertelt het plebs het waanzinnig verzinsel dat de Paus daarin betast wordt of hij wel een man is. (enzovoort. De Paus gaat eerst in de ene en dan in de andere zetel zitten, en krijgt daarbij allerlei regalia overhandigd.)

Het onzedelijk betasten van de aantredende paus is dus gewoon een insana fabula ontsproten aan de verhitte fantasie van het volk, geconfronteerd met twee raadselachtige marmeren zetels met een opening in de zitting. Die twee zetels speelden inderdaad een ceremoniële rol in de aanstelling van pausen; ze zijn in 1099 vernoemd, en zijn afgeschaft in 1513. Beide zijn intact bewaard gebleven. Napoleon heeft het tweelingpaar gescheiden, en één ervan naar Parijs laten brengen, waar men het in het Louvre kan bewonderen. Het andere exemplaar staat in het Vaticaans museum. Ze zijn gehouwen uit één blok rood marmer, en dateren uit de oudheid, waarschijnlijk de tweede eeuw.

De twee roodmarmeren pauselijke zetels: links het Louvre, rechts het Vaticaan.

Een vergelijkbaar (maar niet identiek) exemplaar was in het bezit van het klooster van Monte Cassino. Helaas is Monte Cassino door de geallieerden met de grond gelijk gemaakt, zodat wij genoegen moeten nemen met deze foto uit 1929:  

"Badstoel in porfier" [RU, p.109]

Het British Museum bezit een veel grover afgewerkt exemplaar, dat (anders dan hierboven) vooraan gedeeltelijk afgesloten is. In de toelichting staat
Antieke badstoel of sella balnearis. In het midden van de zitting is een opening in de vorm van een uitgerekt hoefijzer, en met een dubbel gebruik: water gieten op de persoon die erin zit, ofwel stoom of damp van onderen af toelaten. [E, p.308-309]

Uitvoeriger staat de sella balnearis (badstoel) alias sella pertusa (doorboorde stoel) beschreven in [RI, p.575]: 

Döllinger schrijft over het pauselijk hergebruik van die meubelstukken:

Men had die stenen zetels gekozen wegens hun oud-romeins voorkomen en de mooie kleur van de steen. Elke vreemdeling die in Rome kwam moet wel hun bijzondere vorm opgevallen zijn. Dat zij oorspronkelijk voor gebruik in een badhuis bedoeld waren geweest, dat wist niemand meer, en aan een dergelijk gebruik dacht men in de middeleeuwen wel het minst van al. [D, 30]

Een minder frisse interpretatie van die zitmeubelen is, dat het latrina's zijn. Bij dezelfde afbeelding schrijft de ene auteur dus sella balnearis, de andere latrina; een enkele keer schrijft iemand veiligheidshalve zelfs sedia termale (latrina). Ook de verwantschap met een bevallingsstoel uit de Romeinse oudheid is opgemerkt. Een afweging van de argumenten voor de drie functies kan men in [BS] vinden. Mij overtuigt de marmeren badstoel het meest; het is mij als niet-Romein niet duidelijk hoe die latrine enigszins comfortabel zou moeten functioneren. Bovendien, mocht er bij de keuze van de zetels ook een symbolische gedachte hebben meegespeeld, dan zijn badstoelen, geassocieerd met afwassing en zuivering, toch zinvoller dan latrines.

In elk geval, het gaat om marmerwerk uit de oudheid, van volkomen eerbaar nut, dat voorkwam in verschillende modellen van uiteenlopende luxe. De volkse fantasie trad in werking toen men zich geen enkele eerbare functie meer kon voorstellen. Dezelfde fantasierijke invulling is opgetreden bij andere elementen waarvan men de "gewone" betekenis niet meer kende. Zo is een antiek beeld opgevat als een voorstelling van de pausin met haar kind, en is een omweg (waarschijnlijk veroorzaakt doordat de straat verderop niet breed genoeg was voor de processie) opgevat als het vermijden van een gedoemde plek.

Uiteindelijk blijkt de waarheid teleurstellend banaal als men ze vergelijkt met de flamboyante insana fabula. Een van de kritische auteurs over het onderwerp schrijft zelfs dat hij met spijt afstand neemt van de legende!


Referenties

[B] Alain Boureau, La papesse Jeanne, Aubier, Paris 1988 (relevante bladzijden hier)

[BS] Alain Bouet & Florence Saragoza, Hygiène et thérapeutique dans l'antiquité romaine. In: Monuments et mémoires de la Fondation Eugène Piot, 86 (2007), pp. 31-56 (hier)

[D] Johann Joseph Ignaz von Döllinger, Die Papst-Fabeln des Mittelalters, München 1863 (hier het relevante hoofdstuk)

[E] Henry Ellis, British Museum: The Townley Gallery, vol. 2, 1836 (relevante bladzijden hier)

[RI] Antony Rich, Dictionnaire des antiquités Romaines et Grecques (vertaling door M. Chéruel), 1861 (relevante bladzijden hier)

[RU] Arturo Jahn Rusconi, Monte Cassino, 1929 (relevante bladzijden hier)


*

Opmerking. De twee roodmarmeren zetels worden (zeer) vaak verward met een andere ruwmarmeren stoel die eveneens een ceremoniële rol gespeeld heeft: de sedia (of sedes) stercoraria (letterlijk: het drek-gestoelte). Het zitmeubel uit het tweede decennium vC [BS, p.36]  is bewaard gebleven, zij het niet intact; men kan het vandaag bezichtigen in de kloostergang van Lateranen.



De stoel, met een kleine opening in de zitting, is, ondanks zijn naam, in geen geval een latrina. De drek-naam verwijst naar het tot nederigheid manend ceremonieel dat in die stoel plaatsvond, en dat een uitbeelding is van enkele verzen uit Psalm 112 (113 in een andere telling). In de Patrologia Latina, Tomus 78 (uitgave 1848, hier de relevante bladzijde) vinden we daarover het volgende.


...dat hij vervolgens geleid werd naar het stenen gestoelte dat 'drek-gestoelte' genoemd wordt, en dat stond in de galerij van de basiliek tussen de twee deuren; dat hij daarin neerzat terwijl het vers uit Psalm CXII: Hij verheft de geringe uit het stof, de arme heft hij omhoog uit de drek gezongen werd. Daarna werd hij geleid naar de kapel van sint Silvester bij het paleis van Lateranen, waar twee porfieren stoelen met open zitting stonden (enz.)


...hieruit blijkt dat iedereen begrijpt dat het 'drek-gestoelte' niet zo genoemd wordt omdat het een gat zou hebben (het was evenmin open, zoals wij met eigen ogen onderzocht hebben), maar omdat, terwijl de paus erin zat, uit Psalm CXII gezongen werd Hij verheft de geringe uit het stof, de arme heft hij omhoog uit de drek. Die marmeren stoel bestaat nog altijd, (...) bij het overtollige meubilair in het peristylium van Lateranen.
Onze kritische ooggetuige gerandeert ons dus dat de marmeren stoel niet perforata of pertusa was. Men mag zich toch afvragen waarom hij niet gewaagt van de kleine opening in de zitting, die iedereen vandaag in Lateranen kan opmerken.

Het stercoraria-ritueel, waar onze citaten een commentaar op zijn, is op verschillende plaatsen in de Patrologia (summier) beschreven, bijvoorbeeld in Ordo Romanus XII (hier). Of lees het hier na in Le Pontifical de la Curie Romaine au XIIIe siècle. Het is in 1560 afgeschaft [B, p.56].






02 January 2023

Anno 2019: een nieuwtje over priemgetallen

Het bewijs dat er oneindig veel priemgetallen bestaan kan iedereen bij Euclides (300vC) nalezen. In 2019 verscheen op het internet (hier, getekend Adrian W. Dudek) een nieuw, doodeenvoudig bewijs, dat bovendien een soort "constructief" karakter heeft dat bij Euclides ontbreekt. 

Elk natuurlijk getal (vanaf 2) is een product van priemgetallen. Zo is 7 een priemgetal, en 12=2x2x3; we zeggen: 7  heeft één priemfactor, namelijk zichzelf, en 12 heeft er twee, namelijk 2 en 3.  Het is een eenvoudige vaststelling dat de natuurlijke getallen n en n+1 geen gemeenschappelijke priemfactoren hebben. (Inderdaad, als n deelbaar is door p, dan is n+1 een p-voud+1.) De priemfactoren van het product n(n+1) kunnen dus verdeeld worden in twee disjuncte verzamelingen: de priemfactoren van n en (bijkomend) de priemfactoren van n+1. Bijgevolg: n(n+1) heeft méér priemfactoren dan n.

Als we beginnen bij het eerste priemgetal, en dit vermenigvuldigen met het getal dat 1 groter is, dan vinden we een nieuw getal dat minstens 2 priemfactoren heeft. Herhalen we dit, telkens het verkregen getal vermenigvuldigend met het getal dat 1 groter is, dan vinden we een oneindige rij van getallen die telkens minstens één priemfactor méér hebben dat het vorige getal. (Bij elke stap is de toename van het aantal priemfactoren minstens 1, maar niet steeds gelijk aan 1, zie hieronder.)


Deze werkwijze, voldoende ver doorgezet, levert een getal op met een aantal priemfactoren groter dan of gelijk aan een willekeurig vooraf gegeven getal. 

Het klassieke bewijs van Euclides berust op  de eigenschap: telt men 1 op bij een product van verschillende priemgetallen, dan heeft het nieuwe getal minstens 1 priemfactor die in het product niet voorkwam. (Inderdaad, is p een van de gebruikte priemgetallen, dan is p geen deler van het nieuwe getal, dat immers een p-voud+1 is. Een priemfactor van het nieuwe getal verschilt dus van alle gebruikte priemgetallen.) Hieruit volgt eveneens dat de rij van de priemgetallen oneindig is. Om in deze rij te vorderen moet men wel een steeds groeiende verzameling van priemgetallen construeren, m.a.w., eigenlijk moet men de verkregen getallen telkens in priemfactoren ontbinden. Bij het bewijs uit 2019 moet men de priemgetallen zelf niet kennen. Op het zwarte bord hierboven staan de getallen ontbonden in priemfactoren, maar dat is enkel om het aantal priemfactoren te tonen; nodig is het niet.