Pages

18 August 2021

J. Bernlef — Verloren zoon



 De roman Verloren zoon, van J. Bernlef, telt 189 bladzijden en verscheen in 1997. Het is hoofdzakelijk een Robinson Crusoë-verhaal, met als hoofdfiguur de toneelregisseur Rob Noordhoek. Tijdens een storm wordt hij van een cruiseschip, op weg van het Kaapverdische eiland Santa Luzia naar de Caraïbische Maagdeneilanden, overboord geblazen. Anderhalf uur later, zich vastklampend aan een boomstronk en voortgestuwd door de golfstroom, spoelt hij op een onbewoond eiland aan. De auteur treedt soms op als almachtige verteller, en zo vernemen we in een terzijde dat het eiland achtereenvolgens Nederlands, Portugees, Engels en Frans geweest is, en dat het reuzenkanon in 1937 gebouwd is om de kusten van de Franse kolonieën te beschermen. Het eiland Klein Nassau dat Bernlef voor ogen gestaan heeft moet Goederede (a.k.a. Goerée of Gorée) zijn, gelegen voor de kust van Senegal. Het eiland heeft inderdaad een Nederlands-Portugees-Engels-Franse geschiedenis, en was een overslagplaats in de slavenhandel waarvan Noordhout de sporen ontdekt. In het boek staat op blz. 60 het volgende plannetje:


Uit de tekst is niet op te maken of dit de tekening is die Noordhoek maakt, dan wel een historisch invoegsel namens de auteur. In elk geval gaat het om Go(e)rée, zoals blijkt uit:


Het echte eiland Goerée ligt op nauwelijks twee kilometer van het vasteland (met name Dakar), en is niet via de Golfstroom te bereiken. Bernlef heeft het in gedachten veel verder in zee geplaatst (want er is geen land te bekennen), en ongeveer op de evenaar (want dag en nacht wisselen zonder schemering). Als "almachtige verteller" deelt hij ook mee dat de laatste mensen tien jaar geleden op het eiland rondliepen. Aangezien Noordhout op zijn eiland o.m. de gebruiksaanwijzing van een CD-speler aantreft (op de markt verschenen in 1982) spelen de gebeurtenissen zich af in de jaren na 1992. De toeristen zijn relatief recent weggebleven en men zou verwachten dat er meer toeristische infrastructuur over was, na amper tien jaar. Voor het overige vind ik het Robinson Crusoë-verhaal spannend en zeer goed geschreven, en ik zag het al helemaal in filmbeelden voor mij. Noordhout deelt zijn eiland met een Frans sprekende papegaai (een prachtige literaire vondst) en een verwilderde hond. Af en toe bekijken we de dingen vanuit het gezichtspunt van de papegaai of van de hond, en ik behoor niet tot degenen die zich daaraan storen. Veel erger vind ik "het levende eiland". Blz. 14 begint met "Dit was wat het eiland zag", en de allerlaatste alinea, op blz. 189, met "Dit is wat het eiland ziet". Jaaaa, het eiland "ziet", "verveelt zich", "hervat zijn dialoog met de zee" [sic] en "wist het"! Ik vind dat pure kitsch (genre "Suske en Wiske op het sprekende eiland") en schrijf daar in de marge altijd "oeioeioei" of "aiaiai" bij. 

Naast het (sterke) overlevingsverhaal in de traditie van Daniel Defoe wordt de lezer nog op drie zijsporen meegevoerd. De eerste bladzijden bevatten wat onbenulligheden over de cruisetocht op zich, die wij als couleur locale afdoen maar waar een vlijtige scholier allicht wel iets diepzinnigs uit kan halen voor zijn boekbespreking. Voorts wordt Noordhout op zijn eiland geconfronteerd met een kartonnen reclamebord voor zonnebrandolie, waarop —de wonderen zijn de wereld niet uit — niemand minder blijkt te staan dan de jonge vrouw uit zijn succesrijkste toneelstuk! 


Bovendien is hij zo gelukkig, op zijn leeg eiland een ruime voorraad pennen en papier aan te treffen, waardoor hij aan Suzan lange brieven kan schrijven. Het zijverhaal van de psychologisch gestoorde actrice en van het toneelstuk zelf kon mij maar matig boeien. M.i. had Bernlef dit steriele zijverhaal, geïntroduceerd via een kartonnen deus ex machina, beter gewoon kunnen knippen; een anoniem kartonnen reclamemeisje zou als menselijk aanspreekpunt even goed werken. (In de film Cast Away is "Wilson" zelfs een aangespoelde basketbal.) Via de brieven komt tenslotte het derde zijverhaal aan het licht: Noordhout heeft, naar aanleiding van het gouden jubileum van zijn ouders, ontdekt dat hij de zoon is van "oom Niek". Aha! Verloren zoon betekent dus meer dan aangespoelde drenkeling! Deze geleidelijke ontrafeling via opeenvolgende familiebezoeken was in elk geval boeiender dan de toneelperikelen van de getormenteerde Suzan.

Het boek is technisch goed geschreven. (Het viel extra op doordat ik net de onbenullige kromschrijver Louis Paul Boon had dichtgeklapt.) Ik heb mij, zoals gewoonlijk, geërgerd aan de foute geslachten: doos, tafel, deur, stem, zon, kaars, rol, pop, paniek, taal, hand zijn namelijk vrouwelijk, zoals een schrijver-vertaler toch zou behoren te weten. Ik noteerde met genoegen 1 keer correct "meebrengen". Op blz. 11 staat wel: Oom Niek "nam dozen chocola mee" (houdt de dief!) maar op blz. 96 blijkt gelukkig dat hij diezelfde dozen toch "meebracht". Ik trof twee keer "ik wordT" aan, iets te veel om toeval te zijn. Bernlef heeft niet altijd veel oog voor precisie. In de zin "Bij zijn terugkeer zat hij niet langer op het dak" (blz. 51) moet de lezer zelf maar uitvinden wie de twee "hij"s zijn, en dat soort onduidelijkheid trof ik vaker aan.

*