Pages

20 August 2013

L' inférieure race flamande

Met weet welke verschrikkelijke ellende er in Vlaanderen heerschte in 1846; het invoeren der stoomweverijen had onze duizenden plattelandsche spinsters en wevers ineens letterlijk hun brood ontnomen; het mislukken van den aardappeloogst had den nood tot het uiterste gebracht. Ik zag de stad Gent vol benden bedelaars en elken dag hoorde men van buitenlieden, die in hunne hutten en op het veld waren dood gevonden. In de Kamer van Volksvertegenwoordigers beraadslaagde men over de middelen om de bevolking ter hulp te komen, en 't was in zulke nare omstandigheden dat een Waalsch volksvertegenwoordiger, doctor Sigart, van Jemmappes, den treurigen moed, of liever lafhartigheid had den ongelukkigen Vlamingen toe te duwen, dat hunne rampen aan hunne domheid waren toe te schrijven. Het gansche Vlaamsche ras werd door hem uitgekreten, als tot niets goed zijnde, zelfs vond men er geen goeden ambachtsman onder. Citez un peu, riep hij, les professions que les Flamands exercent en pays wallon?

En Sigart stelde dan in volle Kamer de vraag: La race flamande serait-elle d'une nature inférieure comme les races américaine et africaine? De vriendelijke broeder had vast de Roodhuiden en de Boschjesmannen in het oog!

Buiten onze domme natuur, was onze taal ook nog de schuld van de linnencrisis en de aardappelplaag. Hij zeide nog: Le malheur de cette race est d'être isolée par sa langue. C'est que les villes des Flandres, comme les oasis, ne souffrent guère que par l'effet du voisinage du désert. Eh! nous n'avons pas le droit d'être fiers, nous autres Wallons. Nous le savons bien, si nous avons un peu mieux résisté à une action délétère, nous en sommes redevables à l'influence de la France. C'est cette puissante civilisation, qui a été notre sauvegarde...

(Gedenkbladen van Willem Rogghé, Gent, Vuylsteke, 1898, blz. 40-41, hier de originele bladzijden.)

05 August 2013

De pro-Belgische Vlaamse Beweging

Er is even weinig reden om aan te nemen dat de staat en de politici van 1831 anti-Vlaams waren als dat Vlaanderen anti-Belgisch was. (België: een verhaal over land en volk, samenstelling Guido Peeters, Elsevier Sequoia, Brussel 1980, blz. 193)

Deze stelling illustreren we hieronder met 'België, Nationael Gezang', door Prudens van Duyse, een van de belangrijke figuren uit de prille Vlaamse Beweging.


Het gedicht won in 1846 de wedstrijd uitgeschreven door de Gentse Koninklyke Maetschappy van Schoone-Kunsten en Letterkunde, waarvoor zestien Cantates ingezonden waren, zes in 't fransch en tien in 't vlaemsch. Hierna begon de wedstrijd voor de muziek, die gewonnen werd door Frans August Gevaert. De bekroonde cantate werd plechtig uitgevoerd in de aula van de Universiteit op 26 juli 1847. (Hier de aankondiging en het programma.) Er waren op dat ogenblik geen externe dreigingen die het patriottisme aanwakkerden, zoals die er wel zouden zijn in het Europees revolutiejaar 1848. De oorlogsretoriek, waarbij de Vlaamse Leeuw aan het hoofd van de Vaderlanders briescht, en brult: Valt aen! had toen geen andere vijand op het oog dan de abstracte dwingelandy.

(Een deel van) de Vlaamse intelligentsia zag België dus echt als het 'Paradijs op aarde' waar Van Duyse het over heeft, gekenmerkt door vrijheid, land en God, zoals Van Peene het letterlijk in zijn Vlaemsche Leeuw geschreven had, het jaar voordien. Koning Leopold I werd gezien als een verlicht monarch die de vlaamse zaak genegen was. Zowel Van Duyse als Van Peene zouden zich uitputten in loftuitingen bij zijn jubileum in 1856. De Gentse orangisten, die nog lange tijd België zouden afwijzen, moet men voornamelijk in andere kringen zoeken dan in die van de Vlaamse Bewegers. 

De winnende cantate heet Nationael Gezang, wat ook de ondertitel was van De Vlaemsche Leeuw zodra hij in druk verscheen. Het Frans adjectief 'national' werd, in de tweetalige aankondiging van de Pryskamp, vertaald als 'vaderlandsch', en dat zal dus ook de betekenis geweest zijn van 'nationael'. Maar ja, wat is het 'vaderland' van de Vlamingen? In de 'vaderlandsche liederen van hedendaegsche dichters' in Snellaert's Oude en nieuwe liedjes (1852) vindt men drie 'vaderlanden': Nederland, België en Vlaanderen.


BELGIE.

NATIONAEL GEZANG.


Heft aen: daer vonkelt reeds de geurge wierookgloed,
Daer wieglen reeds de zegepalmen,
Daer klaetren reeds de vreugdegalmen.
Komt, Belgen, tempelwaert met huppelenden voet,
En geeft den boezem lucht in vaderlandsche psalmen.

Wy, Belgen, op dien eernaem fier,
Verheffen onzen toon.
Hy klinkt met ongeleenden zwier
Voor echte Belgen schoon.
De slaef verstomme, en zinge niet:
Wy, zalig in ons lot,
Wy zingen een verheven lied
Voor Vaderland en God.

Als ‘t geestenchoor diep neêrgebogen,
Met gouden hemelfluit,
Stroomt zoo, voor ‘t aenschijn des Alhoogen,
In dankbre hymnen uit.

Zeg, waer is ‘t land op ‘t wereldrond,
Dat blyder zegen baert?
Gy, vaedren, schiept d’onvruchtbren grond
Tot Paradijs der aerd.
De Belg, die u geen hulde biedt,
Verga, bedekt met schand!
Wy zingen dankbaer ‘t eerelied
Voor God en Vaderland.

Hoe klein ons Vaderland moog’ wezen,
t Is overdierbaer aen ons hart.
Zijn volk blonk door elke eeuw kloekmoedig opgerezen,
En blijft uw zangen waerd, o Bard!

Heil u, gezegend Vaderland!
Met vryheidszucht bezield,
En, los van lijfs- en zieleband,
Voor God alleen geknield.
Het Oost, dat menschlikheid verstiet,
Boog eens voor uw gebod.
Wy zingen ‘t zuiver offerlied
Voor Vaderland en God.

Min toovrend is ‘s nachtegaels aerdige gorgel,
Aen ‘t zingen in ‘t prilst van den bloemenden tijd,
Min schokkend des tempels begeesterend orgel
Dan ‘t heilige lied aen den Lande gewijd.

Een man een man, een woord een woord,
Zoo sprak het voorgeslacht.
O, planten wy zijn deugden voort,
Zijn kunstzin en zijn kracht.
Ons en den Vorst, die steun ons biedt,
Omsnoere de eigen band,
En zingen wy een broederlied
Voor God en Vaderland.

Roerend, ja, is zulk een lied:
t Meldt den broeder aen den broeder.
Zoet als ‘t wieggezang der moeder,
Dat haer boezem teêr ontvliet;
Treffend als de laetste zegen,
Dien een goede vader biedt.
t Is een zucht tot God gestegen.

O Vaderlander, ziet gy daer
Den Leeuw van Vlaendren staen?
Hy stapt aen ‘t hoofd der heldenschaer,
En briescht , en brult: Valt aen!
Men terg’ den Leeuw van Vlaendren niet,
Die dwinglandy bespot.
Wy zingen ‘t plechtig zegelied,
Voor Vaderland en God.

Bezingt den heilgen grond, waerop uw wiegje wankte,
Waerop u de oudrenvreugd zoo dikwils heeft gekust,
Waerop gy de eerste mael God voor uw aenzijn dankte,
En gy eens naest de vaedren rust.

O Belgies roem, die ons verrukt,
O weldaên zonder tal
Op deezgeliefden grond geplukt,
U schenkt geen bloot geval.
Dat ons gebed ten Hemel schiet’;
t Vloeide alles uit Gods hand.
Wy zingen eeuwig ‘t jubellied
Voor God en Vaderland.

O Belgen, uw gevoel stroomt samen
Tot éénen vloed van melody,
Tot eeredienst en poëzy;
En gy herhaelt eenstemmig: Amen!