Pages

08 January 2013

De blokfluit als Assepoester

Kent u Assepoester? Een huissloofje dat door tussenkomst van een goede fee een metamorfose tot prinses ondergaat. In ons geval is het huissloofje de schoolblokfluit, en onze goede fee heet Michala Petri. Ik laat ze hieronder aan het woord, met dank aan YouTube. Vooraf nog dit: blokfluiten vormen een hele familie. De schoolblokfluit is een sopraan. Daarnaast zijn er ook de alt, de tenor en de bas, die lager klinken, en de sopranino, die hoger klinkt.


 
  Tenorblokfluit, en in de finale even een sopraan.


 
 Altblokfluit


  Sopraanblokfluit. 
(Herkent u uw schoolinstrument een beetje?)


Sopranino
In variatie 2 begeleidt onze fee in zekere zin zichzelf,
want zij neuriet een tweede stem mee!
En variatie 3 maakt duidelijk waarom
de blokfluit in het Engels recorder heet.  
To record betekent 'zingen als een vogel'.

Onze Deense fee heeft allicht duidelijk gemaakt wat er met de marketing van de blokfluit aan de hand is: iedereen weet hoe ze klinken als schoolkinderen erop blazen, maar bijna niemand heeft ze ooit goed horen bespelen. Alsof men de 'viool' zou beoordelen op grond van het kattengejank van een debutant! De 'echte' blokfluit is trouwens niet eens geschikt voor kinderhanden. Wat Bach en Händel 'de' blokfluit noemen is de alt, waarvan enkel een volwassen hand de gaten kan dekken.

Van het sprookje terug naar de wereld van de sukkels. Twee-en-een-half jaar geleden ben ik, enigszins laattijdig, begonnen met het leren bespelen van een instrument, en ik heb daarvoor bewust de blokfluit gekozen. Ik houd van die houtklank (zeker in vergelijking met de dwarsfluit), en van het eenvoudige ontwerp. Kleppen, mondstuk, riet of andere gimmicks zijn er niet bij. Een gedemonteerde sopraanblokfluit is ook het enige volwaardige muziekinstrument dat men in zijn broekzak kan meedragen. En een blokfluit is wel degelijk een volwaardig blaasinstrument. Een dilettant haalt er twee chromatische octaven uit, en een vakman zelfs nog een sext meer. Voor trillers en andere versieringen (een niveau waar ik bijlange nog niet aan toe ben) zijn soms extra grepen nodig, en ook sommige van de hoogst haalbare noten vragen zeer vreemde 'grepen'. De voorlaatste noot van onze fee vroeg zo'n vreemde greep, en de hoogste noten van een alt vereist dat men het uiteinde van het instrument, waar  de lucht er uit stroomt, met de knie sluit. Het is een eigenaardig gezicht als men een blokfluitist plots zijn knie ziet inschakelen, zoals hier:




Van grepen gesproken: een 'echte' blokfluit heeft ingewikkelder grepen dan een schoolblokfluit. De eerste heeft nl. een z.g. Engelse of barokboring, de tweede een Duitse boring. Het ontstaan van de Duitse boring is een merkwaardig verhaal op zich.

C.P.E. Bach moet ongeveer de laatste componist geweest zijn die voor blokfluit schreef voor zij van de scene verdween. Grote orkesten in grote concertzalen treden hun intrede, en er was geen plaats meer voor de blokfluit, die van nature niet tegen dat klankgeweld opgewassen is. Pas tegen het einde van de negentiende eeuw werd het instrument herontdekt, in Engeland. Moeizaam leerde men het (na)maken en nog moeizamer bespelen. Vooral het duimgat aan de onderkant, typisch voor de blokfluit, bleef lange tijd raadselachtig. Peter Harlan, een Duitse gitarist en instrumentenbouwer, hoorde blokfluiten op een Engels festival, en kocht er een aantal om in Duitsland na te bouwen. Helaas had hij nagelaten er in Engeland ook te leren op spelen. Hij verwachtte dat de noten elkaar opvolgden door telkens één vinger meer op te heffen, en stelde vast dat de F (fa) 'vals' klonk. Na zijn 'correcties' hield hij een instrument over waarop sommige noten goed klonken, en andere hopeloos vals. Van een 'volwaardig' blaasinstrument was geen sprake meer. Edgar Hunt, aan wiens The Recorder and its Music (1962, herzien 1977, herdrukt 1981) we het verhaal ontlenen, eindigt met: Deze idiote vergissing was het begin van blokfluiten met een 'Duitse' vingerzetting, die nog altijd in grote aantallen gemaakt worden en die men in winkels over heel de wereld aantreft, behalve, gelukkig, in Engeland. (blz. 130-131)

Duitse (boven) vs. Engelse (onder) vingerzetting
 De Duitse herkent men hieraan, dat het vierde gat van boven (waar Harlan aan gesleuteld heeft) groter is dan het vijfde van boven. Uw schoolblokfluit was van het gewraakte 'Duitse' type: eenvoudig te bespelen, maar ongeschikt voor muziek van een zekere complexiteit. Bij 'Engelse' of 'barokfluiten' speelt men F (fa) met een vorkgreep, waarbij een gat open blijft tussen twee gaten die gesloten worden. Het is moeilijk om enige logica te ontdekken in de grepen die voor de opeenvolgende noten nodig zijn. Het is de ervaring van eeuwen die geleerd heeft dat zij de goede zijn. Hieronder de drie 'barok'blokfluiten die ik zelf 'bespeel' (als het niet te moeilijk is); van boven naar onderen sopraan, alt en tenor. De vingerzetting is dezelfde voor sopraan en tenor; die van de alt is anders ('een nieuw instrument' zei mijn eerste lerares).



Maar genoeg proza, over naar de muziek! Hieronder (of rechtstreeks hier, zolang deze Facebook-link actief blijft) hoort u de 16-jarige Lucie Horsch in het derde deel van Vivaldi's RV 443.




Als uitsmijter, de blokfluit als jazzinstrument:




*