Pages

31 July 2012

On the nature of poetry

The powerful action of poetry is very mysterious. Below, I give four quotations on the nature of poetry, by very knowledgeable people, three of them reputed poets. I feel they apply to most short poetry. Longer poetry is often of a quite different nature, as exemplified by Lucretius’ De Rerum Natura, Homer’s Iliad or Goethe’s Faust.

1. Umberto Eco, Italian novelist, in Postscript to The Name of The Rose:

verba tene, res sequentur
(grasp the words, content will follow).

Cato’s advice for orators Rem tene, verba sequentur (grasp the subject, the words will follow) had already been reversed to Verba tene, res sequetur to illustrate Cicero’s rhetoric. (John H. Collins, Cicero and Catullus, The Classical Journal 48 (1952), 11-41, p. 14.) Eco applies it very nicely to poetry. The full quotation is as follows.

Il problema è costruire il mondo, le parole verranno quasi da sole. Rem tene, verba sequentur. Il contrario di quanto, credo, avviene con la poesia: verba tene, res sequentur
= The problem is to construct the world, the words will practically come on their own. Rem tene, verba sequentur. The opposite, I believe, of what happens with poetry: verba tene, res sequentur. (Postille a Il nome della rosa, Il romanzo come fatto cosmologico.)

2. Gerrit Komrij, Dutch Poet Laureate 2000-2004:

Fear (in a literal translation)

Most unsuspectingly you start a poem. 
Some letters, of a pleasing form. 
It runs by itself. Lines silt up. 
Still they’re silent. They await the storm.

Out of dead curls, serifs, lines, strokes 
arise —no one knows what causes it— 
skirmishes between the vocals. 
The consonants join in humming, vexed.

Only now something like a message emerges. 
An S.O.S. from some remote paradise. 
The veil is rent. One astonishes on the sight.

Close your eyes. Don’t get upset. 
Don’t defy the wordless flash. 
Stick to your e’s and o’s and y’s.

(our emphasis). The very idea expressed by Eco. The original Dutch poem is

Angst.

Heel argeloos begin je een gedicht. 
Een aantal letters, aangenaam van vorm. 
Het gaat vanzelf. Er slibben regels dicht. 
Ze zwijgen nog. Ze wachten op de storm.

Uit dode krullen, schreven, lijnen, halen 
Ontstaan — geen mens die weet waaraan het ligt — 
Schermutselingen tussen de vocalen. 
De consonanten brommen mee, ontsticht.

Pas dan ontpopt zich iets als een bericht. 
Een S.O.S. uit een ver paradijs. 
De voorhang scheurt. Je schrikt van het gezicht.

Doe dicht je ogen. Raak niet van de wijs. 
Tart niet de woordeloze bliksemschicht. 
Bepaal je tot je e’s en o’s en ij’s.

3. Maurice Maeterlinck, Belgian Nobel Prize for Literature, on his own poetry:
there is nothing underneath all that
but a way of playing with harmonious words.

The full report by Maeterlinck’s mistress, the singer Georgette Leblanc, is as follows.

The eyes full of universal melancholy, I mumbled the complaint of the “Three Blind Sisters”. . .

The three blind sisters, 
(Hope is not cold) 
The three blind sisters 
Light their lamps of gold.

Up the tower go they, 
(They and you and we) 
Up the tower go they 
To wait the seventh day. . .

Ah, saith one, turning, 
(Still let us hope) 
Ah, saith one, turning, 
I hear our lamps burning. . .

Ah, the second saith, 
(They and you and we) 
Ah, the second saith, 
’Tis the king’s tread. . .

Nay, the holiest saith, 
(Still let us hope) 
Nay, the holiest saith, 
But our light is dead. . .

(. . . )  To me, all these little three-lined stories where there is nothing but golden crowns, golden keys, golden doors and rings seemed to hide some Aeschulian tragedy. Fully convinced, I asked the poet whether he approved of my intentions. He said he was charmed but declared there was nothing underneath all that but a way of playing with harmonious words (qu’ il n’ y avait rien sous tout cela qu’ une manière de jouer avec des mots harmonieux). Nothing in this whole marvelous world! I must confess it took me some time before admitting it. Nevertheless, when, later, I toured with illustrated conferences of these songs, I never failed to explain the symbols I had put in in those days... the truth would have been too painful for those old English ladies. (Souvenirs, Ed. Bernard Grasset, Paris, 1931, p. 9-10) (unquote)

Reading all of Maeterlinck’s poetry, one realizes that it is in fact a single simple pattern with interchangeable ingredients. In that respect it resembles Cent mille milliards de poèmes (A hundred thousand billion poems) by Raymond Quenau, a fourteen line sonnet offering ten choices for each single line. Most samples of these 1014 mechanically produced sonnets look definitely artificial. Not so with Maeterlinck’s single pattern variations: read one at a time, they are beautiful! — which is exactly the point.

4. Robert Frost, American poet, four Pulitzer Prizes for Poetry:

Poetry is what is lost in translation.
It is also what is lost in interpretation

The full quotation is as follows: You’ve often heard me say —perhaps too often— that poetry is what is lost in translation. It is also what is lost in interpretation. (Louis Untermeyer, Robert Frost: A Backward Look)
The former part, well known, is much stronger than the trivial traduttore, traditore.  Frost claims that poetry is the very thing that gets lost in translation. The latter part, hardly known, is also stronger than the three quotations above. Victor Hugo and Goethe, great poets, disliked their poems being set to music, feeling that music kills the poem. Frost claims the same happens in interpreting a poem. So far for trying to convey poetry in secondary school!



26 July 2012

De oudste bekende wapenbanier: de Vlaamse Leeuw


We hebben het hier over de Vlaamse leeuw als wapen van de graaf van Vlaanderen. Voor het gelijknamige volkslied kan men hier terecht.

*

De heraldische 'Vlaamse Leeuw' heeft zeer oude adelbrieven, en zelfs een primeur op zijn naam. De meeste gegevens erover ontlenen wij aan twee zeer deskundige en goed gedocumenteerde bronnen, nl.

E. Warlop, "Oude Vlaenderen" en de Zwarte Leeuw op Gouden Veld, Miscellanea Archivistica XXVIII, Algemeen Rijksarchief, 1980, 5-52 (Integraal hier.)

M. Gysseling, Voorgeschiedenis van de Vlaamse Leeuw, Jaarboek XXIV van De Oost-Oudburg, 1987, 81-130. (Integraal hier.)

Van de Vlaamse Leeuw belandt men zeer snel bij de heraldiek van de eerste Anglo-Normandische koningen. Een zeer goed overzicht geeft

Brigitte Bedos Rezak, Review van Adrian Ailes, The Origins of The Royal Arms of England: Their Development to 1199 (Graduate Centre for Medieval Studies, Reading University, 1982), in Speculum, vol. 60 No 2 (1985) 373-376. (Tekst hier.)

*

Om met het einde te beginnen: Gysseling sluit zijn artikel over de Vlaamse Leeuw af met de zin Invloed van de kruistochten is niet aanwijsbaar. Dat de heraldiek een gevolg zou zijn van de kruistochten wordt ook door Rezak geklasseerd onder de obsolete notions. Zij schrijft, net zoals T. Veyrin - Forrer (Précis d'Héraldique, Larousse 2004, blz. 8): men is het er tegenwoordig over eens dat de heraldiek in het Westen het gevolg is van de evolutie in de militaire uitrusting. In de twaalfde eeuw evolueerde de neusbescherming van de 'normandische' helm tot een volledige gezichtsplaat, waardoor de strijders totaal niet meer te herkennen waren. 




Om dat te verhelpen begonnen zij op hun schild systematisch een persoonlijke afbeelding te schilderen, die in de tweede helft van de 12de eeuw in toenemende mate erfelijk werd. Die markering van schilden is dus fundamenteel anders dan de universeel verspreide gewoonte om schilden te voorzien van versieringen zonder exclusief, permanent of erfelijk karakter. De nieuwe wapenschilden verschijnen in het eerste kwart van de twaalfde eeuw (N.B. een periode zonder kruistocht) tussen de Loire en de Maas  en danken hun snelle verspreiding aan de steekspelen. De latere kruistochten hebben die nieuwe mode enkel uitvergroot (eigen bewoordingen, naar Veyrin-Forrer, blz. 8).  

De geboorte van de heraldiek valt dus te situeren rond de tijd waarin Diederik van de Elzas de zestiende graaf van Vlaanderen werd, dat was 1128. (De eerste was aangetreden in het jaar 862.) Tot de oudste sporen van heraldiek behoren zegels gehecht aan documenten, en wel van zodra de mode ontstond om er heraldische wapens op te tonen. De zegels van graaf Diederik tonen ofwel geen heraldiek ofwel een wapen met een schuinbalk beladen met een onherkenbaar geworden figuur. Zijn zoon, graaf Filips van de Elzas, gebruikte naast een niet-heraldisch ook twee heraldische zegels, voor het eerst geattesteerd in 1162. Op zijn schild, helm en banier verschijnt de klimmende leeuw, die vanaf dan erfelijk zou worden bij de graven van Vlaanderen. Hieronder een natekening uit Vredius, Sigilla Comitum Flandriae, 1639. (Hier in het Latijn en hier de Franse vertaling uit 1641. Vredius bevat ook een veel vroegere Vlaamse Leeuw, maar die is gebaseerd op een vervalst zegel, zie Warlop blz. 10.)




De Vlaamse Leeuw anno 1162


We zien hier meteen de oudste 'Vlaamse Leeuw', want het randschrift, van het zegel doorlopend in het tegenzegel, luidt Sigillum Philippi Comitis Flandrie et Viromandie (Zegel van Filips, graaf van Vlaanderen en Vermandois). Het tegenzegel levert nog een andere primeur: de oudste wapenbanier die bekend is.
Peu après les premières armoiries, nous trouvons, en 1162, sur le contre-scel du comte Philippe de Flandre un nouveau type d'enseigne, la bannière proprement dite. Elle est carrée, ou souvent plus haute que large, sans fanons et convient admirablement pour présenter ler armoiries. (...) L'axe principale de la bannière est parallèle à la hampe et les animaux y paraissent tournés vers celle-ci et faisant semblant d' y grimper. (D.L. Galbreath & L. Jéquier, Manuel du Blason, Ed. Spes, 1977, blz. 28-29) 
Dit zegel met de wereldprimeur op zijn tegenzegel dateert van vijftien jaar vóór Filips op kruistocht vertrok. Het verhaal dat hij het leeuwenwapen ingepikt heeft van een overwonnen Sarrazeen is dus gegarandeerd vals. 

Uit kleurloze zegels kunnen de kleuren van het schild natuurlijk niet afgelezen worden en Filips' leeuw had, zoals alle heraldische leeuwen uit die tijd, geen tong en geen nagels. De hier nagetekende donkere leeuw-met-tong-en-nagels op een lichte achtergrond is, wat dat betreft, een anachronistische vertekening. Voor de toeschouwer kijken heraldische leeuwen normaal gesproken naar links, en dat is ook bij Filips zo, behalve op het zegel uit 1179 waar de leeuw op het schild 'omgewend' is hoewel hij op het tegenzegel de normale kant opkijkt.





 
Filips' ruiterzegel-met-wapenschild paste in een opkomende mode. Onder de zegels waarvan de attestatie ouder is dan die van Filips zijn diverse leeuwenwapens, uit alle windrichtingen: die van Hendrik 'de Leeuw' van Saksen en Beieren, Welf VI van Toscane, Willem van Anjou, en Ottokar III van Stiermarken met een 'panter', wat een gaande leeuw is. (Galbreath & Jéquier, blz. 23 e.v.) Ook in onze contreien is de leeuw al eerder gesignaleerd dan bij Filips: op een munt van Eustachius III, graaf van Boulogne tot 1123, en op een tegenzegel van Willem van Ieper uit 1158. (Dat laatste is wel ná het cruciale jaar 1157 waar het verder over gaat.) Zeer exclusief kan men de leeuw van Filips bepaald niet noemen, en pogingen om hem familiaal of politiek te verklaren komen dan ook niet zeer overtuigend over. In de onoverzichtelijke pan-Europese dynastieën van toen is men altijd wel ergens familie van iemand anders, en naast de familiale zijn er nog de talloze feodale verwantschappen. Maar onder de vele 'halve' duidingen van Filips' leeuw is er toch één die mij plausibeler voorkomt dan de andere. 
In het jaar 1157 begon de politieke loopbaan van de jonge Filips. Zijn ouders waren zinnens om naar het Heilig Land op bedevaart te gaan en hem voor de duur van hun afwezigheid het bestuur van het land over te dragen. In februari 1157 begaven ze zich naar Normandië bij [de koning van Engeland] Hendrik II, om hem hun zoon en land toe te vertrouwen. Op 12 mei bracht Diederik alle wereldlijke en geestelijke groten in Atrecht bijeen om hun de jonge vorst voor te stellen. Tijdens deze bijeenkomst, waarvoor ook het volk massaal opgekomen was, werd de toestand van het land besproken en werd ondermeer Filips als opvolger in Vlaanderen benoemd. (...) De aanwezige groten bezwoeren de bezorgdheid van de oude graaf en zijn gemalin door plechtig te beloven, hun zoon in alles te gehoorzamen en hem voluit te steunen. Daardoor gerustgesteld begon Diederik de volgende dag, 13 mei, met groot gevolg aan zijn reis. Op die bijeenkomst kreeg Filips waarschijnlijk ook de titel 'Graaf van Vlaanderen'. (Philipp von Elsass, Graf von Flandern 1157 (1163)-1191, doctoraal proefschrift van Joseph Johnen, Universität Jena 1909, uitgegeven door Weissenbruch, Brussel, 1910, blz. 7-8, hier.) 

H. Van Werveke geeft de volgende aanvulling.
Het jaar 1157 was er dus voor Filips een van volledige emancipatie: hij was van dat tijdstip af graaf in de volle zin van het woord. De vijftienjarige trad voor het eerst als volwassene op. [In die kringen begon meerderjarigheid op vijftienjarige leeftijd.] Wellicht werd hij toen ook tot ridder geslagen. Mogelijk heeft men door de toekenning van een wapenbeeld de betekenis van die promoties willen onderstrepen. (Een Vlaamse graaf van Europees formaat, Filips van de Elzas, Unieboek BV 1976,  blz. 15)
De ridderslag en het aannemen van het leeuwenwapen op 12 mei 1157 worden ook door Warlop (blz. 38) en Gysseling (blz. 89) aanneemlijk geacht. Beiden schrijven dat het oude gravenpaar, drie maand voordien, naar Normandië gereisd was om hun zoon 'onder de hoede/bescherming' van Hendrik II Plantagenet te plaatsen. Van die koning is het wapen niet met zekerheid bekend, maar het was 

waarschijnlijk dit:


zoniet een van deze twee:




(Zie Rezak. De heraldische precisie van de afbeeldingen hierboven en hieronder is een anachronisme.) Behalve een wapen met leeuw(en) droeg Hendrik II ook een ring met een 'panter'. 

Graaf Diederik had altijd handig gelaveerd tussen de koning van Frankrijk, van wie hij een vazal was, en die van Engeland, waarvan de wol onmisbaar was voor de Vlaamse lakennijverheid. Het leeuwenwapen dat Filips krijgt drie maand na de diplomatieke demarche van zijn vader bij de leeuwenkoning van Engeland kan dus best een politieke betekenis hebben gehad: de piepjonge graaf van Vlaanderen als protégé van Hendrik II Plantagenet. Dat het nu eens om 'klimmende' en dan weer om 'gaande' leeuwen gaat had in die tijd geen grote betekenis. Filips van de Elzas liet de Vlaamse stad Ariën-aan-de-Leie (Aires-sur-la-Lys) munten slaan waarop een gaande leeuw te zien is. En op de grafplaat van zijn oom Godfried van Anjou



zien we ze klimmend op het schild en gaand op de helm. De basisregel is immers, dat wapendieren de beschikbare oppervlakte maximaal opvullen, en bijgevolg varieert de gedaante van een wapendier met de vorm die men wou vullen. De meesten nemen aan dat Hendrik II, de zoon van de met leeuwen beklede Anjou van hierboven, de heraldische leeuw uit Anjou in Engeland geïmporteerd heeft. (Zie Rezak.) Als de leeuw van Hendrik II dus de vader van de Vlaamse is, dan is Anjou (twee of meer gouden leeuwen op blauw) zijn grootvader. Heeft de Vlaamse leeuw ook een overgrootvader? Dat zou dan de vader van de leeuwen van Anjou moeten zijn. Volgens Ailes (zie Rezak) komen we dan uit bij de (veronderstelde) leeuw van koning Hendrik I, zoon van Willem de Veroveraar. Volgens Ailes was dit die oerleeuw van Normandië-Anjou-Engeland-Vlaanderen:



Er zijn er wel meer die beweren dat ook de Vlaamse leeuw oorspronkelijk goudkleurig geweest is, natuurlijk op een andere ondergrond. Maar van zodra, in de dertiende eeuw, zijn kleuren bekend zijn was de Vlaamse leeuw zwart op goud. In de loop van de veertiende eeuw werden, volgens de algemene evolutie van de heraldiek in die tijd, zijn tong en nagels rood. Over de kleuren van de Vlaamse Leeuw handelen we uitgebreider hier.

De Vlaamse leeuw is de oudste van de vele leeuwen in de Nederlanden (Gysseling blz. 81, Van Werveke blz. 16). De leeuwen van Brabant, Holland enzovoort zijn er navolgers van, zodat ook de huidige wapens van Nederland en België uiteindelijk op de Vlaamse Leeuw van 12 mei 1157 teruggaan. De hedendaagse officiële Vlaamse leeuwen zijn droefgeestige, ziekelijk ogende beesten, opgemaakt met veel witte vegen (hieronder links). Vergelijk even met de complexloze Lion des Flandres die het embleem is van het Franse departement Nord-Pas-de-Calais (rechts).




Van complexen gesproken. De Vlaamse Overheid is blijkbaar gegeneerd in de keuze van onze voorvaderen en heeft zelf een houterig lelijk ondier met robotklauwen voortgebracht (links). Vandaag moeten we het stellen met een softie waarin men gemakkelijker een soort wuivende palmtak ziet dan de halve leeuwenkop die het geacht wordt te zijn (rechts).





P.S. De Waalse Haan is uitgevonden in 1913.







18 July 2012

Eendracht Maakt Macht, copyright 1579

Een van de bepalingen van de 'Pacificatie van Gent' (1576) voorzag dat de Staten-Generaal, het in Brussel zetelend hoogste gezag van de Zeventien Nederlanden, op eigen gezag besluiten kon uitvaardigen. In het begin werden de resoluties van de Staten-Generaal, bij gebrek aan een eigen zegel, gezegeld met het zegel van Brabant, het machtigste gewest. (Hubert de Vries, Wapens van de Nederlanden, Uitgeverij Jan Mets, 1995, p.30.)

In 1578 besloten de Staten Generaal een eigen zegel te gaan gebruiken. De penninggraveur van Filips II, de Antwerpenaar Jacob Jonghelinck, zette zich aan het werk en in 1579 was het klaar voor gebruik: 

Het randschrift luidt

SIGILLUM ORDINUM BELGII
hetgeen betekent

ZEGEL VAN DE STATEN VAN NEDERLAND

In het Latijn is sigillum = zegel, ordo = 'staat', in de betekenis '(afvaardiging van) een maatschappelijke geleding' (de Staten-Generaal heten in het Latijn Ordines Generales), Belgium = 'het Nederland' of 'de Nederlanden'. Het zegel zelf, met zijn zeventien pijlen die de zeventien Nederlanden voorstellen, bewijst die betekenis van 'Belgium', maar er zijn nog tientallen andere bewijzen voor. De pijlen worden bijeengehouden door een lint waarop CONCORDIA (eendracht) staat. Uit andere zegels en penningen weten we dat dit een afkorting is van een langere spreuk, nl.

  CONCORDIA RES PARVAE CRESCUNT,
DISCORDIA MAXIMAE DILABUNTUR

(Door eendracht groeien kleine zaken, 
door tweedracht raken de grootste in verval,
Sallustius, De bello Iugurthine, [10].)

Bij het zegel hoorde een 'tegenzegel' dat bij wijze van extra waarborg op de keerzijde gestempeld werd. Daarop hadden de Staten Generaal de leuze

VIRTUS UNITA FORTIOR
(Vereende kracht is sterker)

aangebracht. Toen het zegel in gebruik genomen werd hadden de Waalse Nederlanden zich al uit de Generaliteit losgemaakt, waarop de nog overblijvende rebellen de Unie van Utrecht gevormd hadden. Het tegenzegel werd aangepast (men liet nu de hand Gods twee pijlen uit de bundel trekken) en de beide Latijnse spreuken werden kernachtig en in het Nederlands samengevat als:

EENDRACHT MAAKT MACHT 

Met die leuze vindt men het wapen van de Staten Generaal op de titelbladzijde van de eerste druk van de Statenbijbel, uit 1637. Helaas had de leeuw toen maar zeven pijlen meer over.

Eendracht maeckt macht, © 1579


Toen Lodewijk Napoleon in 1807 koning van Holland werd maakte hij de wapenspreuk van de Staten Generaal tot de zijne: 

Eendragt maakt magt, 1807

Tweede imitator was de piepjonge —separatistische— Belgische staat, die in zijn grondwet van 1831 liet opnemen

ART. 125. La nation belge adopte les couleurs rouge, jaune et noire, 
et pour armes du royaume le Lion Belgique 
avec la légende : L'union fait la force. 

Er staat volkomen terecht 'nation belge' en 'lion belgique'. In het Frans heeft 'Pays Bas' geen bijvoeglijk naamwoord, en het adjectief 'belgique' vervulde die rol. Die lion belgique is dus de oeroude Nederlandse leeuw, in het Latijn Leo Belgicus, in het Engels Belgic Lion. 

De naam van België is dus Nederland, zijn wapen is de Nederlandse Leeuw, zijn wapenspreuk is die van de Staten Generaal. Ironisch genoeg is de Nederlandse Generaliteit, ondanks haar ronkende eenheidsleuzen in diverse talen, nu verspreid over vier landen. 

P.S. Op het internet circuleert de bewering, eindeloos gekopieerd, dat 'Eendracht maakt macht' al voorkomt in Ghemeene Duytsche spreekwoorden adagia oft proverbia ghenoemt, van 1550. Ik heb dat boekje (in 1836 heruitgegeven en van aantekeningen voorzien door G.J. Meijer, digitaal consulteerbaar via UGent) doorzocht maar heb daarin niets van die strekking aangetroffen.  




14 July 2012

Voor Vlamingen toegelicht: christen, katholiek, jezuïet

Hoeveel godsdiensten er op aarde bestaan (hebben) is nauwelijks te schatten, en hangt natuurlijk van de definitie af.  Sommigen komen tot het getal van vierduizend. De grote groep godsdiensten die zich op Jezus Christus beroept groepeert men onder de gemeenschappelijke noemer 'christendom'. Die benaming dekt een wirwar van sekten (hier een overzicht), waarvan de Roomskatholieke kerk de grootste is. Zij beweert, zoals alle andere, de enige echte te zijn. Toen de Reformatie haar ontmaskerde als de hoer van Babylon brak de hel los in West-, Midden- en Noord-Europa. De Noordelijke volkeren scheurden zich van Rome los en begonnen aan hun eigen soort(en) christendom. Het kan niemand verbazen dat de scheidingslijn dwars door het huidige België liep. Bekijk eens deze kaart:

F. Vercauteren, Cultuurhistorische Atlas van Europa (Uitgeverij Meddens 1962, Plaat IX)

Geel gekleurd zijn de 'gebieden door de Contrareformatie opnieuw veroverd op het Protestantisme'. Daar valt dus ook Vlaanderen onder. De 'waalse' Nederlanden hadden zich verenigd in de katholieke Unie van Atrecht en zich aan de kant van de Spaanse koning geschaard. (Het prinsbisdom Luik behoorde niet tot de Nederlanden, maar was eveneens katholiek gezind.) Alle grote Vlaamse steden daarentegen waren Calvinistisch en toegetreden tot de Unie van Utrecht. (Kaart hier.) Zij werden, de een na de ander, door de Spanjaarden heroverd. In 1604 viel het laatste geuzenbolwerk, Oostende. In 1648 werd alles netjes op papier gezet, en werden de  'katholieke of koninklijke Nederlanden' officieel afgescheiden van de republiek. Het katholicisme werd er heer en meester.

Tot zeer recent groeiden Vlamingen op in die katholieke monocultuur, die zij met de paplepel meekregen en die de meesten —zoals goede katholieken betaamt— doorslikten zonder bij na te denken. Een mooie illustratie daarvan zijn katholieke verenigingen die zich 'christelijke volkspartij' of 'christelijk vakverbond' noemen, alsof 'katholiek' en 'christelijk' identiek zouden zijn. Gelukkig is dat niet zo! Een katholiek is een christen die bepaalde vreemde beweringen, die de meeste andere christenen niét aanvaarden, wél slikt. Hieronder volgen er zo een aantal. Ik geef de dogma's in mijn eigen simpele woorden, maar wie theologische zekerheid wil kan hier terecht voor de exacte formulering en verdere referentie. Een handzaam overzicht van de inter-christelijke verschillen staat hier.

1. Ja, woorden veranderen broden in goden! 

De beruchte 'transsubstantiatie': door de juiste hocuspocus (de correcte toverformule uit de mis is 'hoc est corpus') veranderen gebakken meel en gegist druivensap plots in iets anders, met behoud van alle eerdere fysieke kenmerken. Begrijpe wie kan! Toppunt van ironie: volgens de Mechelsche Catechismus heeft men 'de jaren van discretie of verstand' bereikt precies als men dit begrijpt. Protestanten houden brood en wijn gewoon voor symbolen, die niet van substantie veranderen. In geuzenliederen was de roomse broodgod dan ook een geliefde bron van schimpscheuten, en geef ze maar eens ongelijk!  

2. Ja, de moeder van Jezus is altijd maagd gebleven, en zij is met lichaam en al in de hemel! 

Protestanten hebben niet die roomse —zeer mediterrane— band met de moeder van Jezus, en geloven noch in haar eeuwige maagdelijkheid noch in haar hemelvaart-met-lichaam en al. De katholieke kerk is er overigens nog niet uit, of zij wel gestorven is. (Lees het met eigen ogen  hier, onder Mary-Assumption.)

3. Ja, magische handelingen en woorden kunnen de pijniging, die mijn ziel na mijn dood te wachten staat, bekorten! 

De roomse godsdienst heeft naast hemel en hel nog een 'vagevuur' ontdekt, waar de ziel na de dood een tijdje gefolterd wordt alvorens de hemel in te mogen. Een 'aflaat' is een bekorting van die pijniging, door de roomse kerk eigenmachtig toegekend in naam van de goddelijke bestraffer. De kwantificatie van aflaten (300 dagen aflaat, een 'volle' aflaat enzovoort, naargelang de magische kracht van de voorgeschreven daden of woorden) zou komisch zijn als er geen mensen levend verbrand waren omdat ze die charlatanerie verwierpen; de tragikomische handel in aflaten was immers een van de aanleidingen tot de reformatie. Ronduit hilarisch is het z.g. pesjoenkelen, een draaideuroperatie om aan de lopende band zielen uit het vagevuur te halen. Geldigheid herbevestigd in 1967! (voor alle duidelijkheid: na Christus) 

4. Ja, gezegend water en takjes, heilige houtsplinters, textiellappen, kiezen, vingerkootjes, knoken, alsook brandende kaarsen voor gipsen beelden, dat werkt ECHT! 

De katholieke variant van het christendom heeft een sterk voodoo-karakter en kan dus ook niet functioneren zonder magische voorwerpen. Dat is letterlijk zo, want onder elk altaar zit er een. Protestanten hebben enkel Christus als bemiddelaar tussen God en mens, maar de roomse godsdienst heeft daar een heel legertje andere supermensen (of halfgoden, afhankelijk van het perspectief) bijgepropt. Katholieke 'heiligen' zijn dode mensen door wier 'tussenkomst' minstens twee 'verifieerbare' onverklaarbare gebeurtenissen plaatsgevonden hebben. Elk van hun lichaamsdelen en elke vezel van hun kleren zijn eveneens magisch, en verder alles wat met hen in contact geweest is. Ook woorden en gebaren van bevoegde levende personen kunnen eenvoudige materie als water of palmtakjes met magische kracht opladen. In de Gentse Sint-Baafskathedraal werd nog in 2007 een nieuw schrijn toegevoegd met kakelverse heilige botjes.

5. Ja, de goddelijke moedermaagd duikt (in katholieke landen) af en toe uit het niets op met diepzinnige boodschappen aan eenvoudigen van geest!

6. Ja, de Heilige Vader in het Vaticaan is onfeilbaar! 

7. Ja, Luther, Calvijn, en alle anderen die beweren dat dit leugens zijn, zijn ZELF leugenaars!

Een katholiek is dus bij definitie een christen die dit alles voor waar aanneemt; een protestant is een christen die dit verwerpt. Nu, mijn keuze zou snel gemaakt zijn. De reformatie heeft, vijfhonderd jaar geleden al, de toenmalige voodoo uit het christendom weggehaald en bij het grof vuil gezet. De contra-reformatie maakte er een punt van, die dingen er opnieuw in te hameren bij de (goed)gelovigen die nog over waren.

Voorop in de contrareformatie marcheerden de bataljons van de pas opgerichte jezuïetenorde. De onbetrouwbaarheid van jezuïeten is spreekwoordelijk (zie het woordenboek onder 'jezuïetenstreek') maar bij veel mensen hebben zij toch de reputatie van intelligente kerels. Waarop dat laatste berust is mij een raadsel. Er zijn toch maar twee mogelijkheden: ofwel geloven zij die onzin van hierboven écht (tegen Luther, en dus tegen beter weten in) ofwel niet. In het eerste geval zijn zij dom aan de goedgelovige kant, in het tweede geval zijn zij (beroepsofficieren in het katholieke leger, betaald om uitgerekend dié boodschap aan de man te brengen) hypocriet niet bepaald consequent. De rector van een jezuïetencollege in een Vlaams provinciestadje heeft mij eens toevertrouwd dat hij zijn belangrijke beslissingen altijd op de dinsdag nam, 'omdat dat de dag van Sint X is' (X was de heilige naar wie zijn school genoemd was). Q.E.D. Maar om tot de fictie terug te keren: in de film Fiesta vertelt de cynische kolonel Masagual aan tafel de volgende leerzame grap.

Een jezuïet raakt de weg kwijt, ziet een boer op zijn veld 
en gaat hem de weg vragen. 
'U bent jezuïet?' vraagt de boer. 
'Ja,' zegt de jezuïet. 
'Dan zult u er nooit komen,' zegt de boer, 'het is rechtdoor'.

(Die grap is ouder dan de film en het boek, en blijkt zeer verspreid te zijn. Ik heb al een versie gehoord die zich in Brussel afspeelt.)

P.S. Onder de jezuïeten die eervol vernoemd moeten worden op niet-godsdienstig terrein zijn Ferdinand Verbiest (uitvinder van de automobiel), Christoph Clavius (groot astronoom), Paul Guldin (verdienstelijk wiskundige) en Grégoire de Saint-Vincent (niet onverdienstelijk wiskundige). Hun  intellectuele spreidstand is moeilijk te verklaren zonder externe factoren. Om het nog een laatste keer te zeggen: het gaat er niet over dat zij christen zijn, maar dat zij uitgerekend katholiek zijn terwijl zij het ook niét konden zijn.


Toevoeging 28 juni 2015. Mijn toelichting hierboven, die ook in mijn persoonlijke gesprekken wel eens doorbreekt, heeft mij al enkele onaangename confrontaties bezorgd met mensen die voor pater X, Y of Z s.j. een grote bewondering koesteren. Ik hoor dan apologieën over hun intelligentie, humanisme, cultuur, grootmenselijkheid enzovoort. Die reactie berust op een fout begrip van de vraagstelling. Hierboven heb ik al enkele historische jezuïeten genoemd die (wetenschappelijk) respect verdienen, en er zijn er zeker nog. Ook op persoonlijk vlak zijn er bij aan wie ik met warmte terugdenk. Dit evenwel is het punt niet. Men beoordeelt Heydrich toch niet als violist, of Himmler als huisvader, hoewel zij dat in voortreffelijke mate waren. Men beoordeelt ze als nazi's. Welnu, ik beoordeel de intelligentie van een jezuïet met de maatstaf van wat hij in de eerste plaats, en zelfs beroepsmatig, is: een militant van de katholieke contrareformatie. Wat hij daarnaast nóg is, is letterlijk secundair. 






10 July 2012

11 juli 1302: le mot de Cambronne

De Guldensporenslag was een militaire gebeurtenis van eerste orde. Zo vinden we in C. Oman, A History of the Art of War in the Middle Ages (2nd ed., Methuen & Co, 1924) uitvoerige beschouwingen over the battle of Courtrai, that famous fight (blz. 112).

Courtrai is a very important fight, showing that infantry with covered flanks 
might not only hold against horse, but thrust them back. (...) 
The result of the battle shocked and puzzled contemporary observers (...) 
all over western Europe (blz. 117).

Onder de eigentijdse verslaggevers treffen we twee Vlamingen aan: Lodewijk van Velthem (Voortzetting van de Spiegel Historiael, voltooid vóór 1350), en een anonieme Gentse minderbroeder (Annales Gandenses, lopend tot 1310).     

W. Waterschoot, Lodewijk van Velthem, De Guldensporenslag, Martinus Nijhoff 1979.
De afbeelding is naar een van de taferelen op de
Courtrai Chest, bewaard in het Ashmolean Museum van Oxford.
Het uitvoerig verslag van Van Velthem over de slag wordt als betrouwbaar beschouwd, tenminste als men de bovennatuurlijke elementen in zijn relaas als literaire opsmuk beschouwt. Veel van zijn details moeten op ooggetuigen teruggaan. Zo schrijft hij (v. 583-584)

Artoys riep met groten dangiere:
Fuyes, merdaelge, treis ariere!
(hedendaags Frans: Fuyez, merdaille, très arrière!)

Een hautaine Fransman die zijn tegenstanders merdaille toeroept, levensechter kan bijna niet. Men denkt onwillekeurig aan Cambronne die in Waterloo La garde meurt et ne se rend pas! M****! (le mot de Cambronne) zou geroepen hebben naar de Engelsen. Dire ce mot, et mourir ensuite. Quoi de plus grand! aldus Victor Hugo. Inderdaad, inderdaad. Helaas, Cambronne is gewoon gevangengenomen en is een kwarteeuw later gewoon in zijn bed gestorven. Zijn goede woorden zijn wel een integraal deel van de Franse volksaard gebleven. Zoals men er gif kan op innemen dat schnell! schnell! ongeveer de eerste Duitse woorden in een film zijn, zo hoeft men geen vijf minuten te wachten om in een Franse film Cambronne te horen citeren.

Maar terug naar 1302. Technisch gesproken viel Vlaanderen, tot aan zijn inlijving bij de Franse Republiek in 1795, onder de Franse koning, die het 'uitleende' aan een aangestelde ambtenaar, graaf genaamd. Ten tijde van de Guldensporenslag was dat de Fransman Gui de Dampierre. Het zou onbegrijpelijk zijn, als Vlaamse ambachtslui zich zouden laten afslachten voor de dynastieke belangen van Dampierre of van wie dan ook. De ware redenen voor hun alliantie met de graaf vindt men terug in 




Het ging erom 

hun vrijheden en privileges terug te krijgen 
(libertates suas et privilegia sua recuperare, 
item 21 van het jaar 1301),

een krachtmeting van 'het gewone volk' met de Fransen en de hogere Fransgezinde klassen:

het gewone volk, door Fransen en Leliaards 
onderdrukt en zo goed als tot slavernij gebracht
(vulgares, a Francis et Liliardis oppressi 
et quasi ad servilitatem redacti, 
item 28 van het jaar 1302)

het gewone volk wantrouwde al zijn edelen en ridders
(non enim vulgares de omnibus nobilibus suis et equitibus confidebant, 
item 58 van het jaar 1304)

het gemeen liet als één man het werk staan, bewapende zich en 
stroomde samen om met de notabelen de strijd aan te binden
(communitas, que tota surgens de opere suo armavit se 
et concurrens cum majoribus cepit preliare, 
item 26 van het jaar 1301)

Over onze voorvaderen anno 1300 vernemen we ook:

Vlamingen zijn forse kerels, goed gevoed en uitstekend bewapend
(Flandrenses, homines fortes et bene nutriti ac optime armati, 
item 6 van 1302)

dapper als leeuwen
(animosi ut leones, 
item 31 van het jaar 1302)

een vredelievend volk, dat met tegenzin oorlog voert
(populus pacis et qui invite guerrat, 
item 8 van het jaar 1310)


Er zit aan die oorlog zelfs een onloochenbaar taalaspect, dat wij vandaag 'racistisch' zouden noemen. De Fransen trekken zonder geweld door Franstalig Vlaanderen (Rijsel en Dowaai, Vlaanderen Wallingant), maar beginnen iedereen uit te moorden zodra ze het Nederlandstalig deel van Vlaanderen (Vlaanderen Flamingant) betreden:

De Fransen, zodra ze Vlaanderen Flamingant betraden, 
spaarden vrouwen noch kinderen noch bejaarden, 
maar doodden iedereen die ze maar konden vinden.
(Franci autem Flandriam intrantes Flamingantem (...) 
non parcebant mulieribus nec infantibus nec decrepitis, 
quin eos occiderent, quos invenire poterant, 
item 39 van het jaar 1302)








05 July 2012

Jefferson on slavery

When president John F. Kennedy addressed 49 Nobel laureates dining with him, he told them

I think this is the most extraordinary collection of talent and human knowledge that has ever been gathered together at the White House, with the possible exception of when Thomas Jefferson dined alone. (Public Papers of the Presidents of the United States: John F. Kennedy, 1962, p. 347)

Thomas Jefferson was a most brilliant man indeed. The principal author of the Declaration of Independence and third president of the United States was also an undogmatic and investigative scientific mind (he founded —and designed— the University of Virginia), and very skeptical of religion, to say the least. Some of his catching phrases are preserved on the walls of the Jefferson Memorial in Washington. This is Panel Three:


Speaking of slaves, Jefferson is quoted in marble writing

Nothing is more certainly written in the book of fate 
than that these people are to be free. 

Fine. But Jefferson continued as follows (which did not make it into the marble) 
Nor is it less certain that the two races, equally free, 
cannot live in the same government. 
Nature, habit, opinion has drawn indelible lines 
of distinction between them. 

(Relevant pages of autobiography here. The Writings of Thomas Jefferson, collected and edited by Paul Leicester Ford, G.P. Putnam’s Sons 1892, Vol. 1, pp. 67-68)

During his lifetime Jefferson owned several hundreds of slaves of which he only freed two. He supported the mission of the Society for the Colonization of Free People of Color of America, founded with the purpose of repatriating freed slaves to Africa. It helped to found the colony of Liberia, which became independent in 1847.